1-967/4 | 1-967/4 |
17 JUNI 1998
Art. 6
In dit artikel de woorden « het Hof van Beroep » vervangen door de woorden « van de Rechtbanken van Eerste Aanleg van het gerechtelijk arrondissement ».
Verantwoording
Indien men de op te richten fiscale kamers inricht in de burgerlijke afdelingen van de bevoegde rechtbanken van eerste aanleg op het niveau van het Hof van Beroep, is dit voor enkele provincies (onder andere Limburg, Namen, West-Vlaanderen en Luxemburg) erg nadelig. Voor elke behandeling van een fiscaal dossier, zelfs in eerste aanleg, dient de rechtsonderhorige zich dan naar verhouding over een veel te grote afstand te verplaatsen.
Daarom is het opportuun om de territoriale bevoegdheid te beperken en de fiscale kamers te laten onderbrengen in de rechtbanken van eerste aanleg per gerechtelijke arrondissement in plaats van per Hof van Beroep.
Art. 7
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Wat de verdediging van de rechten van de belastingplichtige betreft, geldt voor de fiscale rechtbanken van eerste aanleg het pleitmonopolie van de advocaten. Nochtans zal het ministerie van Financiën in eerste aanleg vertegenwoordigd kunnen worden door zijn ambtenaren.
Hier wordt duidelijk een onevenwichtige situatie in het leven geroepen. Ofwel geldt het pleitmonopolie voor al de partijen, ofwel laat men toe dat de belastingplichtige zich laat vertegenwoordigen door belastingconsulenten die niet de titel van advocaat dragen.
Deze problematiek brengt ons meteen naar de vraag omtrent de noodzaak om het beroep van belastingconsulent te reglementeren. Aanvankelijk was het immers de bedoeling om naar aanleiding van de hervorming van de fiscale procedure het pleitmonopolie van de advocaten te doorbreken en de belastingplichtige de mogelijkheid te bieden zich voor de rechtbank te laten bijstaan door een erkend belastingconsulent in plaats van door een advocaat. Het is precies om deze reden dat de noodzaak ontstond om het beroep van belastingconsulent te reglementeren en de beoefenaars van het beroep onder te brengen in een bestaand of nieuw op te richten instituut. De Ministerraad heeft inmiddels een voorontwerp van wet goedgekeurd tot reglementering van dit beroep. Nu blijkt echter dat deze reglementering strikt gezien niet meer noodzakelijk is omdat de advocaten toch hun pleitmonopolie behouden.
Het lijkt dan ook aangewezen om het beroep van belastingconsulent gewoon vrij te laten, maar het ministerie van Financiën ook te onderwerpen aan het pleitmonopolie van de advocaten.
Art. 8
Dit artikel vervangen als volgt :
« In boek IV van het vierde deel van hetzelfde wetboek wordt een hoofdstuk XXIV met het artikel 1385decies ingevoegd, luidend als volgt :
« HOOFDSTUK XXIV. Geschillen betreffende de toepassing van een belastingwet.
Art. 1385decies. Tegen de belastingadministratie wordt de vordering inzake de geschillen bedoeld in artikel 569, eerste lid, 32º, ingesteld bij verzoekschrift op tegenspraak.
Titel Vbis van boek II van het vierde deel, met uitzondering van artikel 1034ter, 3º, en artikel 1034quater, is van toepassing.
Op straffe van nietigheid wordt bij elk exemplaar van het verzoekschrift of de dagvaarding een afschrift van de bestreden beslissing gevoegd. »
Verantwoording
Op het vlak van de inkomstenbelastingen kan de belastingplichtige slechts een vordering bij de rechtbank inleiden als hij eerst de administratieve procedures heeft uitgeput. De vordering zal immers slechts toelaatbaar zijn indien de eiser het door of krachtens de wet georganiseerde administratieve beroep heeft ingesteld en daarover uitspraak is gedaan. Inzake inkomstenbelastingen betekent dit dat de belastingplichtige bezwaar moet hebben ingediend en dat de gewestelijke directeur of de door hem gedelegeerde ambtenaar over dit bezwaarschrift uitspraak heeft gedaan. De termijn waarover de gewestelijke directeur beschikt om een beslissing te nemen, bedraagt in ieder geval ten minste vierentwintig maanden.
Ook inzake BTW zal gelden dat een rechtsvordering slechts kan worden ingeleid nadat heel de administratieve procedure is uitgeput, maar hoe dit te rijmen valt met de specifieke regels die inzake BTW van toepassing zijn, is nog onduidelijk. Inzake BTW beschikt de belastingplichtige immers niet over formele bezwaarmiddelen aangezien er geen bezwaar mogelijk is. Na betekening van het dwangbevel moet de belastingplichtige zich tot de rechtbank wenden.
Aangezien het de bedoeling is gezamenlijke controles mogelijk te maken, kan dan ook de vraag worden gesteld of de rechtbank op de uitspraak van de gewestelijke directeur van de directe belastingen zal wachten alvorens een uitspraak te doen over het geding inzake de BTW. Het was nochtans de bedoeling gerechtelijke achterstand te vermijden.
Voorliggend voorstel bestaat erin de belastingplichtige de keuze te laten tussen de gerechtelijke procedure en het administratief bezwaar.
Betwistingen tussen de belastingplichtige en de administratie die bijvoorbeeld het gevolg zijn van het indienen van een foutieve aangifte of een verkeerde berekening door de administratie, kunnen immers gemakkelijk worden rechtgezet langs de administratieve procedure.
Anderzijds kan meestal bij voorbaat verwacht worden dat de administratie bij haar standpunt zal blijven wanneer zij een bijzondere aanslag oplegt aan de belastingplichtige ingevolge een diepgaande controle te zijnen laste en kan de belastingplichtige zich beter onmiddellijk tot de rechtbank wenden.
Waarom de keuze tussen beide procedures dan ook van in den beginne niet overlaten aan de belastingplichtige, wat hem uiteindelijk veel tijd zal besparen.
(Subsidiair amendement op amendement nr. 6)
Art. 8
In het nieuw ontworpen artikel 1385undecies de woorden « zes maanden » en « achttien maanden » telkens vervangen door de woorden « één maand » .
Verantwoording
Het is onaanvaardbaar dat in de voorgestelde regeling de gewestelijke directeur of de door hem gedelegeerde ambtenaar over een termijn van vierentwintig maanden zou beschikken alvorens een beslissing te moeten nemen en alvorens de belastingplichtige een rechtsvordering kan inleiden.
Een hervorming van de fiscale procedureregels moet alleszins de nodige garanties bevatten opdat een uitspraak door de gewestelijke directeur of door de rechtbank omtrent een bezwaar van de belastingplichtige snel kan worden afgedwongen.
Vandaar dat wordt voorgesteld om de voorziene termijnen telkens te herleiden tot één maand.
(Subsidiair amendement op amendement nr. 6)
Art. 8
In het voorgestelde artikel 1385undecies van het Gerechtelijk Wetboek, het derde lid vervangen als volgt :
« De eiser mag aan de rechter ook bezwaren voorleggen die hij niet in zijn administratief beroep opgeworpen had. »
Verantwoording
Bij de huidige stand van het wetsontwerp zou de belastingplichtige de rechter grieven die hij in zijn bezwaarschrift niet heeft geformuleerd enkel kunnen voorleggen in de akte waarmee het geding wordt ingeleid en voor zover hij de redenen verantwoordt waarom hij deze nieuwe grieven niet tijdens de administratieve fase heeft aangevoerd.
Door voor de belastingplichtige de mogelijkheid om nieuwe grieven in te dienen te beperken tot de akte waarmee het geding wordt ingeleid, zijn de auteurs van het ontwerp vergeten dat de directeur voortaan geen enkele rechtsbevoegdheid meer zal bezitten en dat het bijgevolg wenselijk is dat op het laagste vlak van de rechtspraak (rechtbank van eerste aanleg) een echte procedure op tegenspraak wordt ingesteld. Het zou derhalve onaanvaardbaar zijn het recht van de belastingplichtige om nieuwe grieven in te dienen te beperken.
Luc COENE. |