1-1087/1

1-1087/1

Belgische Senaat

ZITTING 1997-1998

3 AUGUSTUS 1998


Wetsontwerp houdende instemming met het Zesde Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden inzake de afschaffing van de doodstraf, gedaan te Straatsburg op 28 april 1983


INHOUD


MEMORIE VAN TOELICHTING


In september 1981 heeft het Comité van Ministers van de Raad van Europa een mandaat gegeven aan het Directiecomité voor de Rechten van de Mens om een project voor een bijkomend Protocol bij de Europese Conventie voor de Rechten van de Mens voor te bereiden met het oog op de afschaffing van de doodstraf in vredestijd.

Dit project voor een Protocol, op punt gesteld door hoger genoemd comité, werd overgemaakt aan het Ministercomité die het aangenomen heeft in december 1982, en op 28 april 1983 werd dit Protocol overgemaakt ter ondertekening van de Lidstaten van de Raad van Europa.

Dit internationaal juridisch instrument werd door België ondertekend op dezelfde datum.

Deze gebeurtenis was het eindpunt van een lange evolutie, die reeds gestart werd in 1957 met als einddoel de afschaffing van de doodstraf binnen alle Lidstaten van de Raad van Europa.

Zowel de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa als de Europese Ministers voor Justitie verenigd in deze vergadering hebben allen bijgedragen tot de realisatie van dit objectief.

Artikel 1 van dit Protocol bevestigt het principe van de afschaffing van de doodstraf.

Artikel 2 preciseert het toepassingsveld van dit Protocol waarbij de verplichting van de doodstraf beperkt wordt tot vredestijd. Dit artikel bevestigt eveneens dat een Staat lid kan worden van dit Protocol zelfs indien zijn wetgeving, de huidige of de toekomstige, voorziet in de doodstraf voor daden die werden begaan tijdens de oorlog of tijdens een dreigend gevaar voor oorlog. In deze hypothese werd duidelijk gestipuleerd dat de doodstraf alleen maar van toepassing is in deze gevallen voorzien door de wetgeving en in overeenstemming met de beschikkingen van deze wetgeving.

Artikel 3 bepaalt dat geen enkele afwijking van dit Protocol zal aanvaard worden op basis van Artikel 15 van de Europese Conventie voor de Rechten van de Mens. Dit artikel 3 brengt dus een beperking in ten overstaan van de inhoud van artikel 15 van de Conventie die toelaat aan de Verdragssluitende Partijen « in geval van oorlog of in geval van openbaar gevaar waarbij het bestaan van de Natie wordt bedreigd » van maatregelen te treffen die een afwijking zijn van de verplichtingen voorzien bij de Conventie.

Artikel 4 verbiedt aan de Verdragssluitende Partijen reserves te formuleren bij dit Protocol.

Artikel 5 voorziet in de territoriale toepassingsclausule die vervat is in het model van de eindclausules die aangenomen werd door de Ministerraad van de Raad van Europa.

Artikel 6 heeft tot doel de betrekkingen tussen het Protocol en de Conventie nader te omschrijven door de nadruk erop te leggen dat alle beschikkingen van de Conventie van toepassing zullen zijn op de artikels van 1 tot 5 van het Protocol. Deze beschikking bevat een garantiesysteem opgericht door de Conventie evenals de verklaringen die onderschreven werden of nog te onderschrijven zijn door de Staten op basis van artikelen 25 (individueel bezwaar) en 46 (facultatieve verklaring voor erkenning van de verplichte jurisdictie van het Hof) van de Conventie die effect zullen hebben ten overstaan van de beschikkingen van het Protocol.

De artikelen van 7 tot 9 zijn een herhaling van het formuleren van het model van de eindclausules van de juridische instrumenten van de Raad van Europa zoals dit werd aangenomen door de Ministerraad.

De minister van Buitenlandse Zaken,

Erik DERYCKE.

De minister van Justitie,

Tony VAN PARYS.


WETSONTWERP


ALBERT II,

Koning der Belgen,

Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen,
ONZE GROET.

Op de voordracht van Onze minister van Buitenlandse Zaken en van Onze minister van Justitie,

HEBBEN WIJ BESLOTEN EN BESLUITEN WIJ :

Onze minister van Buitenlandse Zaken en Onze minister van Justitie zijn gelast het ontwerp van wet, waarvan de tekst hierna volgt, in Onze naam aan de Wetgevende Kamers voor te leggen en bij de Senaat in te dienen :

Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2

Het Zesde Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden inzake de afschaffing van de doodstraf, gedaan te Straatsburg op 28 april 1983, zal volkomen gevolg hebben.

Gegeven te Brussel, 13 juli 1998.

ALBERT

Van Koningswege :

De minister van Buitenlandse Zaken,

Erik DERYCKE.

De minister van Justitie,

Tony VAN PARYS.


ZESDE PROTOCOL

bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, inzake de afschaffing van de doodstraf

De Staten die Lid zijn van de Raad van Europa en die dit Protocol bij het op 4 november 1950 te Rome ondertekende Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna te noemen « het Verdrag ») hebben ondertekend,

Overwegende dat de ontwikkeling die in verscheidene Lid-Staten van de Raad van Europa heeft plaatsgevonden een algemene tendens in de richting van afschaffing van de doodstraf te zien geeft,

Zijn het volgende overeengekomen :

Artikel 1

De doodstraf is afgeschaft. Niemand mag tot een dergelijke straf worden veroordeeld, of worden terechtgesteld.

Artikel 2

Een Staat kan bepalingen in zijn wetgeving opnemen waarin is voorzien in de doodstraf met betrekking tot feiten, begaan in tijd van oorlog of onmiddellijk oorlogsgevaar; een dergelijke straf mag alleen ten uitvoer worden gelegd in de gevallen die in de wet zijn neergelegd, en in overeenstemming met de bepalingen van die wet. Deze Staat deelt de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa de daarop betrekking hebbende bepalingen van die wet mede.

Artikel 3

Afwijking van de bepalingen van dit Protocol krachtens artikel 15 van het Verdrag is niet toegestaan.

Artikel 4

Het maken van enig voorbehoud met betrekking tot de bepalingen van dit Protocol krachtens artikel 64 van het Verdrag is niet toegestaan.

Artikel 5

1. Iedere Staat kan op het tijdstip van ondertekening of van nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring het grondgebied of de grondgebieden aanwijzen waarop dit Protocol van toepassing is.

2. Ieder Staat kan, op elk later tijdstip, door middel van een aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa gerichte verklaring, de toepassing van dit Protocol uitbreiden tot ieder ander in de verklaring aangewezen grondgebied. Met betrekking tot dat grondgebied treedt het Protocol in werking op de eerste dag van de maand volgende op de datum waarop die verklaring door de Secretaris-Generaal is ontvangen.

3. Iedere overeenkomstig de twee vorige leden afgelegde verklaring kan, met betrekking tot elk in die verklaring aangewezen grondgebied, worden ingetrokken door middel van een aan de Secretaris-Generaal gerichte kennisgeving. De intrekking wordt van kracht op de eerste dag van de maand volgende op de datum waarop die kennisgeving door de Secretaris-Generaal is ontvangen.

Artikel 6

Tussen de Staten die Partij zijn, worden de artikelen 1 tot en met 5 van dit Protocol als aanvullende artikelen op het Verdrag beschouwd; alle bepalingen van het Verdrag zijn dienovereenkomstig van toepassing.

Artikel 7

Dit Protocol staat open voor ondertekening door de Staten die Lid zijn van de Raad van Europa en het Verdrag hebben ondertekend. Het dient te worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd. Een Lid-Staat van de Raad van Europa kan dit Protocol niet bekrachtigen of het aanvaarden of goedkeuren, tenzij die Staat ter zelfder tijd of eerder het Verdrag heeft bekrachtigd. De akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring dienen te worden nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa.

Artikel 8

1. Dit Protocol treedt in werking op de eerste dag van de maand volgende op de datum waarop vijf Lid-Staten van de Raad van Europa hun instemming door het Protocol gebonden te worden tot uitdrukking hebben gebracht overeenkomstig het bepaalde in artikel 7.

2. Met betrekking tot iedere Lid-Staat die later zijn instemming door het Protocol gebonden te worden tot uitdrukking brengt, treedt dit in werking op de eerste dag van de maand volgende op de datum waarop de akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring is nedergelegd.

Artikel 9

De Secretaris-Generaal van de Raad van Europa geeft de Lid-Staten van de Raad kennis van :

a. iedere ondertekening;

b. de nederlegging van iedere akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring;

c. iedere datum van inwerkingtreding van dit Protocol overeenkomstig de artikelen 5 en 8;

d. iedere andere handeling, kennisgeving of mededeling met betrekking tot dit Protocol.


VOORONTWERP VAN WET VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE


Voorontwerp van wet houdende instemming met het Zesde Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden inzake de afschaffing van de doodstraf, gedaan te Straatsburg op 28 april 1983

Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2

Het Zesde Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden inzake de afschaffing van de doodstraf, gedaan te Straatsburg op 28 april 1983, zal volkomen gevolg hebben.


ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE


De RAAD VAN STATE, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 28 mei 1998 door de minister van Buitenlandse Zaken verzocht hem, binnen een termijn van ten hoogste een maand, van advies te dienen over een ontwerp van wet « houdende instemming met het zesde Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden inzake de afschaffing van de doodstraf, gedaan te Straatsburg op 28 april 1983 », heeft op 10 juni 1998 het volgende advies gegeven :

Bij het ontwerp zijn geen opmerkingen te maken.

De kamer was samengesteld uit :

De heer Y. KREINS, voorzitter;

De heren P. LIÉNARDY en P. QUERTAINMONT, staatsraden;

De heren F. DELPERÉE en J.-M. FAVRESSE, assessoren van de afdeling wetgeving;

Mevrouw B. VIGNERON, toegevoegd griffier.

Het verslag werd uitgebracht door mevrouw P. VANDERNACHT, auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld door de heer A. LEFEBVRE, adjunct-referendaris.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer P. LIÉNARDY.

De Griffier, De Voorzitter,
B. VIGNERON. Y. KREINS.