1-1000/1

1-1000/1

Belgische Senaat

ZITTING 1997-1998

27 MEI 1998


Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen Spanje en België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan en het ontduiken van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, en met het Protocol, ondertekend te Brussel op 14 juni 1995


INHOUD


MEMORIE VAN TOELICHTING


De regering onderwerpt heden aan uw goedkeuring de Overeenkomst tussen Spanje en België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan en het ontduiken van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, en het daarbijgevoegde protocol, ondertekend te Brussel op 14 juni 1995. Deze twee instrumenten zullen de Overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting en tot regeling van sommige andere aangelegenheden inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, en het Aanvullend Protocol, ondertekend te Brussel op 24 september 1970, vervangen.

De herziening van de Overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting ondertekend op 24 september 1970 met Spanje werd op verzoek van België aangevat overeenkomstig de beslissing van de Ministerraad van 17 mei 1991 met betrekking tot de verrekening van het forfaitair gedeelte van de buitenlandse belasting (FBB) en onder de voorwaarden die voortaan gelden voor de verrekening in België van de buitenlandse belastingen die niet daadwerkelijk zijn geheven (de zogenaamde « matching credit »-clausule). De Ministerraad heeft namelijk beslist dat het voordeel van verrekening van buitenlandse belastingen die niet daadwerkelijk werden geheven op roerende inkomsten die inwoners van België verkrijgen, uitsluitend voorbehouden moet worden aan de landen die internationaal als ontwikkelingsland worden erkend, hetgeen niet het geval is voor Spanje.

Teneinde rekening te houden met de evolutie in de wetgeving van beide landen en om zich te schikken aan de wijzigingen die aangebracht werden in het door de OESO gepubliceerde modelverdrag, hebben de Belgische en Spaanse autoriteiten overigens beslist de gehele Overeenkomst te herzien.

A. EUROPESE JURIDISCHE CONTEXT

Artikel 220, lid 1 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap nodigt de Lid-Staten uitdrukkelijk uit onderling de onderhandelingen aan te vatten om dubbele belasting binnen de Europese Gemeenschap te vermijden. De voorgestelde Overeenkomst kadert binnen deze opdracht.

Overigens hebben de Lid-Staten hun fiscale bevoegdheid inzake directe belastingen behouden, zelfs indien de Europese Gemeenschap in principe over een samenwerkende bevoegdheid beschikt krachtens artikel 100 van het Verdrag. De Raad stelt inderdaad met eenparigheid van stemmen de richtlijnen vast voor het nader tot elkaar brengen van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de Lid-Staten die rechtreeks van invloed zijn op de instelling of de werking van de gemeenschappelijke markt. Tot nu toe werd deze samenwerkende bevoegdheid slechts op zeer beperkte wijze toegepast (richtlijn 77/799 betreffende de wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten; richtlijn 90/434 betreffende de gemeenschappelijke regeling die van toepassing is bij fusies, splitsingen, de inbreng van activa en bij een belangrijke aandelenruil tussen vennootschappen van de verschillende Lid-Staten; richtlijn 90/435 betreffende de gemeenschappelijke regeling die van toepassing is op de moedervennootschappen en dochterondernemingen van de verschillende Lid-Staten.

Wat betreft de richtlijn « Wederzijdse bijstand », hebben de Lid-Staten de nauwkeurige gerenzen van de administratieve bijstand nog niet allemaal door middel van de procedure van overleg, bepaald in de richtlijn, vastgelegd. Inderdaad, indien deze richtlijn zekere verbindende regels vastlegt voor de organisatie van de uitwisseling van inlichtingen, laat zij aan de Staten de vrijheid met een gemeenschappelijk akkoord de modaliteiten en de omvang van de wederzijdse bijstand te bepalen wanneer het erom gaat de aanwezigheid van ambtenaren van de fiscale administratie van een andere Lid-Staat in een Lid-Staat toe te laten. Op het gebied van directe belastingen voldoen de Lid-Staten aan hun verplichtingen door inlichtingen uit te wisselen in het kader van de overeenkomsten ter voorkoming van dubbele belasting.

De overeenkomst tussen Spanje en België van 14 juni 1995 regelt de uitwisseling van inlichtingen volgens de bepalingen van het OESO-modelverdrag. Evenals de richtlijn laat zij toe inlichtingen uit te wisselen op drie verschillende wijzen :

a) op verzoek voor een bepaald geval;

b) automatisch, inlichtingen over één of meerdere inkomstencategorieën die regelmatig aan de andere Staat worden overgemaakt;

c) spontaan, een Staat zal inlichten waarvan zij veronderstelt dat zij een bijzonder belang vertegenwoordigen voor de andere Staat, nauwgezet meedelen.

Zij belet trouwens niet de eventuele toepassing tussen Spanje en België van niet-verbindende bepalingen van de richtlijn.

De dubbelbelastingverdragen breiden zich in principe niet uit tot de toepassingssfeer van de richtlijn « Fusies ». De verdragen worden inderdaad begrensd door de heffingsbevoegdheid van de verschillende inkomstencategorieën toe te kennen aan de ene of de andere van de overeenkomstsluitende Staten. Het komt uiteindelijk aan de Lid-Staat die de heffingsbevoegdheid uitoefent welke de Overeenkomst hem verleent, toe de door de richtlijnen bepaalde regels toe te passen.

De richtlijn « Moeder-dochteronderneming » heeft, hoewel in meer beperkte mate, hetzelfde doel als de Overeenkomst tussen Spanje en België, namelijk dubbele belasting vermijden. Deze laatste beperkt zich derhalve tot het bevestigen van het regime van de richtlijn (vrijstelling van de inhouding aan de bron op de dividenden bepaald in artikel 10, lid 2, b, en de vrijstelling op de voorwaarden van het intern recht in de woonplaatsstaat van de moederonderneming, bepaald in artikel 23).

In punt 2 van het Protocol bevat de Overeenkomst met Spanje trouwens een anti-misbruik clausule, heel algemeen opgesteld met de bedoeling te verhinderen dat de overeengekomen verminderingen of vrijstellingen van de aan de bron geïnde belasting op de dividenden, de interesten, de royalty's en de meerwaarden onrechtmatig ten goede zouden komen aan de inwoners van derde Staten die belangen van doorslaggevende aard hebben in de vennootschappen gesitueerd in de andere overeenkomstsluitende Staat, waarlangs de inkomsten in kwestie worden doorgegeven. Wat betreft de dividenden toegekend door een moederonderneming voorziet de richtlijn geen anti-misbruik regels maar voorziet uitdrukkelijk de toepassing van de nationale of conventionele bepalingen, noodzakelijk met het oog op het vermijden van fraude en misbruik. De bepaling van de Overeenkomst beoogt het bestrijden van de toevlucht tot wisselvennootschappen en zal toestaan de vrijstelling van de inhouding aan de bron op de dividenden te weigeren wanneer de begunstigde vennootschap, die in Spanje of in België verblijft, zonder er belangrijke werkzaamheden op het vlak van nijverheid of handel uit te oefenen, voor meer dan 50 % in het bezit is van inwoners van niet-Lidstaten van de Europese Unie. Daarentegen zal de clausule geen toepassing vinden wanneer de begunstigde vennootschap voor meer dan 50 % in het bezit is van inwoners van Lidstaten van de Europese Unie vermits in een dergelijk geval, deze inwoners uit de samenstelling van een wisselvennootschap in Spanje of in België geen enkel bijkomend voordeel betalen in vergelijking met het regime van de richtlijn.

B. TECHNISCHE BEPALINGEN

De volgende bepalingen hebben met name een wijziging doorgaan :

Artikel 6, paragraaf 5

Op voorstel van de Spaanse delegatie heeft België aanvaard dat de inkomsten verkregen uit het recht van genot van onroerende goederen door de eigenaar van aandelen of delen in een rechtspersoon die recht geven op het genot van die onroerende goederen, uitdrukkelijk belastbaar zijn in de Staat waar dergelijke onroerende goederen zijn gelegen (dit betreft namelijk de eigendom in « time sharing ». De inkomsten uit het genot van onroerende goederen zullen aldus aan hetzelfde stelsel onderworpen zijn, ongeacht of dat recht van genot het gevolg is van het rechtstreekse en exclusieve bezit van de goederen of dat het voortkomt uit het bezit van aandelen of delen van vennootschappen.

Artikel 9, paragraaf 2

De herziening van transacties tussen verbonden ondernemingen bepaald in artikel 9, paragraaf 1, kan aanleiding geven tot een economische dubbele belasting (belastingheffing van verschillende personen uit hoofde van hetzelfde inkomen), doordat de onderneming van een overeenkomstluitende Staat waarvan de winst wordt aangepast, belast wordt op een bedrag aan winst dat reeds belast is bij de verbonden onderneming die inwoner is van de andere overeenkomstsluitende Staat.

Overeenkomstig het OESO-modelverdrag inzake belastingen, werd in het artikel 9 een paragraaf 2 ingelast die bepaalt dat in zulk geval die andere overeenkomstluitende Staat zal overgaan tot een passende herziening zodat de economische dubbele belasting wordt weggewerkt. Deze andere Staat zal echter slechts verplicht zijn over te gaan tot een herziening van de winst van de verbonden onderneming indien hij van oordeel is dat de aanpassing die in de eerste Staat werd doorgevoerd inzake het principe en het bedrag verantwoord is.

Artikel 10, paragraaf 2

Als gevolg van de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschap van 23 juli 1990 betreffende het gemeenschappelijke fiscaal stelsel dat van toepassing is op moeder- en dochtervennootschappen van verschillende Lidstaten, werd de vrijstelling van de bronheffing voor dividenden uit deelnemingen van ten minste 25 %, zoals voorzien in de interne wetgeving van de beide Staten, in Overeenkomst bevestigd.

De andere dividenden blijven in de bronstaat onderworpen aan een belasting van ten hoogste 15 % van het brutobedrag.

Artikel 11, paragrafen 2 en 3

Het maximale belastingtarief waaraan interest in de bronstaat mag onderworpen zijn, werd van 15 % tot 10 % terrugebracht, hetgeen overeenstemt met het OESO-modelverdrag inzake belastingen.

Ten opzichte van de overeenkomst van 1970 werd een bijkomende categorie van interest in de bronstaat vrijgesteld. Het gaat om intertest betaald uit hoofde van een lening die is toegestaan, gewaarborgd of verzekerd of een krediet dat is verleend, gewaarborgd of verzekerd door openbare instellingen waarvan het doel bestaat uit het bevorderen van de export.

Artikel 12

Overeenkomstig een standvastige houding van Spanje, werd voor royalty's de inhouding aan de bron tegen ten hoogste 5 % behouden.

Op verzoek van Spanje bepaalt het Protocol overigens dat de vergoedingen die zijn betaald voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, een computerprogramma, royalty's vormen.

Artikel 13, paragrafen 2 en 5

Meerwaarden uit de vervreemding van aandelen in vennootschappen waarvan het bedrijfsvermogen hoofdzakelijk bestaat uit onroerende goederen zijn belastbaar in de overeenkomstsluitende Staat waar de onroerende goederen zijn gelegen. Bovendien zijn meerwaarden uit de vervreemding van aandelen die deel uitmaken van een deelneming van 25 % in een vennootschap belastbaar in de overeenkomstsluitende Staat waarvan de vennootschap een inwoner is.

Artikel 16, paragraaf 2

Beloningen die een bestuurder verkrijgt ter zake van zijn dagelijkse werkzaamheden in de vennootschap die hij bestuurt en beloningen die een vennoot verkrijgt ter zake van zijn persoonlijke werkzaamheid in de personenvennootschap waarvan hij vennoot is, mogen worden belast in de Staat waar de dagelijkse of persoonlijke werkzaamheden worden uitgeoefend. Dit vloeit voort uit het feit dat artikel 15, paragraaf 1 van toepassing is geworden op die beloningen.

Artikel 17, paragrafen 2 en 3

Paragraaf 2 laat de overeenkomstsluitende Staat waarin een artiest of een sportbeoefenaar zijn werkzaamheden uitoefent toe, de inkomsten uit deze werkzaamheden te belasten wanneer die inkomsten worden toegekend aan een andere persoon.

Indien de werkzaamheden van artiesten en sportbeoefenaars gefinancierd worden uit de openbare middelen van de woonplaatsstaat van die artiesten of sportbeoefenaars of van een staatkundig onderdeel of plaatselijke gemeenschap daarvan, mogen de inkomsten verkregen uit deze werkzaamheden evenwel, overeenkomstig paragraaf 3, in die laatstgenoemde Staat worden belast.

Artikel 23, paragraaf 2

In België wordt dubbele belasting vermeden volgens de gebruikelijke regels. Inzake roerende inkomsten wordt opgemerkt dat de verrekening van de Spaanse belastingen met de Belgische belasting zal gebeuren overeenkomstig de bestaande bepalingen van de interne wetgeving.

Bovendien heeft Spanje afgezien van de verrekening in België van de Spaanse belastingen die niet daadwerkelijk zijn geheven zoals bepaald in artikel 23, § 5 van de oude Overeenkomst. Er werd evenwel een overgangsstelsel ingevoerd dat alleen van toepassing is op interest van bepaalde leningen uitgegeven of toegestaan vóór 1 januari 1992. België zal tot de oorspronkelijk voorziene vervaldatum van de betrokken leningen maar met een maximum van 2 belastbare tijdperken vanaf het eerste belastbare tijdperk waarvoor de Overeenkomst van toepassing is, een « matching credit » dat werd teruggebracht tot 10 % (tegen voorheen 15 %), verlenen. Deze maatregel zal het dus mogelijk maken het « matching credit » binnen een relatief korte periode op te heffen overeenkomstig de wensen van de Ministerraad.

Artikel 27

Op voorstel van België heeft de Spaanse delegatie aanvaard om in de nieuwe Overeenkomst bepalingen op te nemen in verband met de invorderingsbijstand inzake belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is.

Protocol, punt 2

Een anti-misbruik-bepaling heeft als doel te vermijden dat de in de Overeenkomst voorziene verminderingen of vrijstellingen van bronbelastingen op voornamelijk roerende inkomsten, onrechtstreeks worden verleend aan inwoners van derde Staten die een zeer belangrijke deelneming bezitten in de vennootschappen opgericht in de andere overeenkomstsluitende Staat en langs dewelke de betrokken inkomsten worden doorgegeven.

Fiscaal stelsel ingevolge de Overeenkomst voor de voornaamste categorieën van inkomsten verkregen uit Spanje door inwoners van België

Artikels
van de Over-
eenkomst
­
Articles
de la
Convention
Aard van de inkomsten
­
Nature des revenus
In Spanje
En Espagne
In België (art. 23)
­
En Belgique (art. 23)
Art. 6 Inkomsten uit onroerende goederen (met inbegrip van de inkomsten uit eigendommen in « time-sharing »). ­ Revenus de biens immobiliers (y compris ceux provenant de la propriété en « time-sharing) Belastbaar. ­ Imposition Vrijstelling. ­ Exonération (1)
Art. 7 Ondernemingswinst die aan een vaste inrichting kan worden toegerekend. ­ Bénéfices d'entreprises imputables à un établissement stable Belastbaar. ­ Imposition Vrijstelling. ­ Exonération (1)
Art. 8 Inkomsten uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer. ­ Revenus de l'exploitation en trafic international de navires ou d'aéronefs Vrijstelling. ­ Exonération Belastbaar overeenkomstig het intern recht. ­ Imposition conformément au droit interne
Art. 10 Dividenden gestort aan een vennootschap die onmiddellijk ten minste 25 % van het kapitaal van de uitkerende vennootschap bezit. ­ Dividendes versés à une société qui détient directement au moins 25 % du capital de la société distributrice Vrijstelling onder voorbehoud van de interne bepalingen. ­ Exonération sous réserve des dispositions internes en la matière Stelsel van het intern recht. ­ Régime du droit interne
Andere dividenden. ­ Autres dividendes Bronheffing beperkt tot 15 %. ­ Retenue à la source limitée à 15 % Stelsel van het intern recht. ­ Régime du droit interne
Art. 11 Interest. ­ Intérêts :
­ van handelschuldvorderingen betaald aan openbare instellingen waarvan het doel bestaat uit het bevorderen van de uitvoer. ­ de créances commerciales payés à des organismes publics dont l'objet est de promouvoir les exportation ;
­ van rekeningencourant of van voorschotten op naam tussen bankondernemingen van de beide Staten. ­ de comptes courant ou d'avances nominatives entre entreprises bancaires des deux États .
Vrijstelling. ­ Exemption Belastbaar. ­ Imposition
Andere interesten. ­ Autres intérêts : Bronheffing beperkt tot 10 %. ­ Retenue à la source limitée à 10 % Belastbaar met verrekening van belasting. ­ Imposition avec crédit d'impôt
­ interest die kan genieten van een belastingvermindering wegens economische redenen. ­ intérêts bénéficiant d'une réduction d'impôt pour raison économique Heffing beperkt tot 1,25 %. ­ Retenue limitée à 1,25 % Belastbaar met verrekening van belasting berekend tegen het tarief van 10 % gedurende een beperkte periode. ­ Imposition avec crédit d'impôt calculé au taux de 10 % durant une période limitée
Art. 12 Royalty's. ­ Redevances Bronheffing beperkt tot 5 %. ­ Retenue à la source limitée à 5 % Belastbaar met verrekening van belasting. ­ Imposition avec crédit d'impôt
Art. 14 Inkomsten uit zelfstandige beroepen. ­ Revenus de professions indépendantes Vrijstelling. ­ Exonération Belastbaar van het intern recht. ­ Imposition conformément au droit interne
Inkomsten uit zelfstandige beroepen die aan een vaste basis kunnen worden toegerekend. ­ Revenus de professions indépendantes imputables à une base fixe Belastbaar. ­ Imposition Vrijstelling. ­ Exonération (1)
Art. 15 Inkomsten uit niet-zelfstandige beroepen. ­ Revenus de professions dépendantes Belastbaar. ­ Imposition. Vrijstelling. ­ Exonération (1).
Inkomsten uit niet-zelfstandige beroepen voor een verblijf dat 183 dagen niet te boven gaat. ­ Revenus de professions dépendantes pour un séjour n'excédant pas 183 jours Vrijstelling. ­ Exonération Belastbaar overeenkomstig het intern recht. ­ Imposition conformément au droit interne
Art. 17 Inkomsten van artiesten en sportbeoefenaars. ­ Revenus d'artistes et sportifs Belastbaar. ­ Imposition Vrijstelling. ­ Exonération (1)
Inkomsten van artiesten en sportbeoefenaars gefinancierd uit Belgische openbare middelen . ­ Revenus d'artistes et sportifs financés par des fonds publics belges Vrijstelling. ­ Exonération Belastbaar overeenkomstig het intern recht. ­ Imposition conformément au droit interne
Art. 18 Particuliere pensioenen en renten. ­ Pensions privées et rentes Vrijstelling. ­ Exonération Belastbaar overeenkomstig het intern recht. ­ Imposition conformément au droit interne (1)
Art. 20 Inkomsten van leraren en onderzoekers gedurende een tijdvak van ten hoogste 2 jaar. ­ Revenus des profeseurs et chercheurs pendant une période maximum de 2 ans Vrijstelling. ­ Exonération Belastbaar overeenkomstig het intern recht. ­ Imposition conformément au droit interne

(1) Vrijstelling met progressievoorbehoud : de vrijgestelde inkomsten worden in aanmerking genomen om het tarief van de belasting op de belastbare inkomsten te bepalen.

De Regering is van oordeel dat de Overeenkomst, in haar geheel, een bevredigende oplossing bevat voor de problemen van dubbele belasting die tussen België en Spanje bestaan of die in de toekomst tussen beide landen zouden kunnen rijzen. Ze kan worden beschouwd als een instrument dat kan bijdragen tot de verbetering van de economische betrekkingen tussen beide Staten.

De Regering stelt u dan ook voor deze Overeenkomst spoedig goed te keuren opdat zij binnen de lortst mogelijke tijd in werking kant treden.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

Erik DERYCKE.

De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën en Buitenlandse Handel,

Philippe MAYSTADT.


WETSONTWERP


ALBERT II,

Koning der Belgen,

Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen,
ONZE GROET.

Op de voordracht van Onze minister van Buitenlandse Zaken en van Onze vice-eerste minister en minister van Financiën en Buitenlandse Handel,

HEBBEN WIJ BESLOTEN EN BESLUITEN WIJ :

Onze minister van Buitenlandse Zaken en Onze vice-eerste minister en minister van Financiën en Buitenlandse Handel zijn gelast het ontwerp van wet, waarvan de tekst hierna volgt, in Onze naam aan de Wetgevende Kamers voor te leggen en bij de Senaat in te dienen :

Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2

De Overeenkomst tussen Spanje en België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan en het ontduiken van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, en het Protocol, ondertekend te Brussel op 14 juni 1995, zullen volkomen uitwerking hebben.

Gegeven te Brussel, 18 mei 1998.

ALBERT

Van Koningswege :

De minister van Buitenlandse Zaken,

Erik DERYCKE.

De vice-eerste minister en minister van Financiën
en van Buitenlandse Handel,

Philippe MAYSTADT.


OVEREENKOMST

tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk Spanje tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen

Zijne Majesteit de Koning der Belgen,

en

Zijne Majesteit de Koning van Spanje,

WENSENDE een nieuwe Overeenkomst te sluiten tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan en het ontduiken van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen,

Hebben te dien einde tot hun Gevolmachtigden benoemd :

Zijne Majesteit de Koning der Belgen,

Erik Derycke,

Minister van Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking

Zijne Majesteit de Koning van Spanje :

Joaquim Ortega Salinas,

Ambassadeur

Die, na hun in goede en behoorlijke vorm bevonden volmachten te hebben uitgewisseld, het volgende zijn overeengekomen :

HOOFDSTUK I

Werkingssfeer van de Overeenkomst

Artikel 1

Personen op wie de Overeenkomst van toepassing is

Deze Overeenkomst is van toepassing op personen die inwoner zijn van een overeenkomstsluitende Staat of van beide overeenkomstsluitende Staten.

Artikel 2

Belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is

1. Deze Overeenkomst is van toepassing op belastingen naar het inkomen en naar het vermogen die, ongeacht de wijze van heffing, worden geheven ten behoeve van een overeenkomstsluitende Staat, van de staatkundige onderdelen of plaatselijke gemeenschappen daarvan.

2. Als belastingen naar het inkomen en naar het vermogen worden beschouwd alle belastingen die worden geheven naar het gehele inkomen, naar het gehele vermogen, of naar bestanddelen van het inkomen of van het vermogen, daaronder begrepen belastingen naar voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende of onroerende goederen, belastingen naar het totale bedrag van de door ondernemingen betaalde lonen of salarissen, alsmede belastingen naar waardevermeerdering.

3. De bestaande belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is, zijn met name :

a) In Spanje :

1º de belasting naar het inkomen van natuurlijke personen;

2º de vennootschapsbelasting;

3º de vermogensbelasting;

4º de plaatselijke belastingen naar het inkomen en naar het vermogen,

(hierna te noemen « Spaanse belasting »);

b) In België :

1º de personenbelasting;

2º de vennootschapsbelasting;

3º de rechtspersonenbelasting;

4º de belasting van niet-inwoners;

5º de met de personenbelasting gelijkgestelde bijzondere heffing;

met inbegrip van de voorheffingen, de opcentiemen op die belastingen en voorheffingen, alsmede de aanvullende belastingen op de personenbelasting,

(hierna te noemen « Belgische belasting »).

4. De Overeenkomst is ook van toepassing op alle gelijke of in wezen gelijksoortige belastingen die na de datum van de ondertekening van de Overeenkomst naast of in de plaats van de bestaande belastingen worden geheven. De bevoegde autoriteiten van de overeenkomstsluitende Staten delen elkaar de belangrijkste wijzigingen die in hun onderscheidene belastingwetten zijn aangebracht, mede.

HOOFDSTUK II

Artikel 3

Algemene bepalingen

1. Voor de toepassing van deze Overeenkomst, tenzij het zinsverband anders vereist :

a) 1º betekent de uitdrukking « Spanje » het Koninkrijk Spanje; in aardrijkskundig verband gebruikt, betekent ze het nationale grondgebied van het Koninkrijk Spanje, met inbegrip van de territoriale zee en elk ander gebied buiten de territoriale zee waar Spanje, in overeenstemming met het internationale recht en volgens de Spaanse wetgeving, soevereine rechten of zijn rechtsmacht kan uitoefenen;

2º betekent de uitdrukking « België » het Koninkrijk België; in aardrijkskundig verband gebruikt, betekent ze het nationale grondgebied van het Koninkrijk België, met inbegrip van de territoriale zee en elk ander gebied buiten de territoriale zee waar België, in overeenstemming met het internationale recht en volgens de Belgische wetgeving, soevereine rechten of zijn rechtsmacht kan uitoefenen;

b) betekenen de uitdrukkingen « een overeenkomstsluitende Staat » en « de andere overeenkomstsluitende Staat », Spanje of België, al naar het zinsverband vereist;

c) omvat de uitdrukking « persoon » een natuurlijke persoon, een vennootschap en elke andere vereniging van personen;

d) betekent de uitdrukking « vennootschap » elke rechtspersoon of elke eenheid die voor de belastingheffing als een rechtspersoon wordt behandeld;

e) betekenen de uitdrukkingen « onderneming van een overeenkomstsluitende Staat » en « onderneming van de andere overeenkomstsluitende Staat » onderscheidenlijk een onderneming gedreven door een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat en een onderneming gedreven door een inwoner van de andere overeenkomstsluitende Staat;

f) betekent de uitdrukking « internationaal verkeer » elk vervoer door een schip of luchtvaartuig dat door een onderneming die haar plaats van werkelijke leiding in een overeenkomstsluitende Staat heeft, wordt geëxploiteerd, behalve indien het schip of luchtvaartuig slechts tussen in de andere overeenkomstsluitende Staat gelegen plaatsen wordt geëxploiteerd;

g) betekent de uitdrukking « onderdanen » :

1º alle natuurlijke personen die de nationaliteit van een overeenkomstsluitende Staat bezitten;

2º alle rechtspersonen, personenvennootschappen en verenigingen die hun rechtspositie als zodanig ontlenen aan de wetgeving die in een overeenkomstsluitende Staat van kracht is;

h) betekent de uitdrukking « bevoegde autoriteit » :

1º in Spanje, de Minister van Economie en Financiën of zijn gevolmachtigde vertegenwoordiger, en

2º in België, de Directeur-generaal der directe belastingen.

2. Voor de toepassing van de Overeenkomst door een overeenkomstsluitende Staat heeft, tenzij het zinsverband anders vereist, elke niet erin omschreven uitdrukking de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens de wetgeving van die Staat met betrekking tot de belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is.

Artikel 4

Inwoner

1. Voor de toepassing van deze Overeenkomst betekent de uitdrukking « inwoner van een overeenkomstsluitende Staat » iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van die Staat, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding of enige andere soortgelijke omstandigheid. Die uitdrukking omvat echter niet personen die in die Staat alleen ter zake van inkomsten uit in die Staat gelegen bronnen of ter zake van aldaar gelegen vermogen aan belasting zijn onderworpen.

2. Indien een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van paragraaf 1 inwoner van beide overeenkomstsluitende Staten is, wordt zijn toestand op de volgende wijze geregeld :

a) hij wordt geacht inwoner te zijn van de Staat waar hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft; indien hij in beide Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarmede zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen);

b) indien niet kan worden bepaald in welke Staat hij het middelpunt van zijn levensbelangen heeft of indien hij in geen van de Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waar hij gewoonlijk verblijft;

c) indien hij in beide Staten of in geen van beide gewoonlijk verblijft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarin hij onderdaan is;

d) indien hij onderdaan is van beide Staten of van geen van beide, regelen de bevoegde autoriteiten van de overeenkomstsluitende Staten de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming.

3. Indien een andere dan een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van paragraaf 1 inwoner is van beide overeenkomstsluitende Staten, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waar de plaats van zijn werkelijke leiding is gelegen.

Artikel 5

Vaste inrichting

1. Voor de toepassing van deze Overeenkomst betekent de uitdrukking « vaste inrichting » een vaste bedrijfsinrichting met behulp waarvan de werkzaamheden van een onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend.

2. De uitdrukking « vaste inrichting » omvat in het bijzonder :

a) een plaats waar leiding wordt gegeven,

b) een filiaal,

c) een kantoor,

d) een fabriek,

e) een werkplaats, en

f) een mijn, een olie- of gasbron, een steengroeve of enige andere plaats waar natuurlijke rijkdommen worden gewonnen of geëxploiteerd.

3. De plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructiewerkzaamheden is slechts dan een vaste inrichting indien de duur daarvan 12 maanden overschrijdt.

4. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel wordt een vaste inrichting niet aanwezig geacht indien :

a) gebruik wordt gemaakt van inrichtingen, uitsluitend voor de opslag, uitstalling of aflevering van aan de onderneming toebehorende goederen;

b) een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen wordt aangehouden, uitsluitend voor de opslag, uitstalling of aflevering;

c) een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen wordt aangehouden, uitsluitend voor de bewerking of verwerking door een andere onderneming;

d) een vaste bedrijfsinrichting wordt aangehouden, uitsluitend om voor de onderneming goederen aan te kopen of inlichtingen in te winnen;

e) een vaste bedrijfsinrichting wordt aangehouden, uitsluitend om voor de onderneming, andere werkzaamheden die van voorbereidende aard zijn of het karakter van hulpwerkzaamheden hebben, te verrichten;

f) een vaste bedrijfsinrichting wordt aangehouden, uitsluitend om verscheidene van de in de leden a) tot e) vermelde werkzaamheden te verrichten, op voorwaarde dat het geheel van de werkzaamheden van de vaste bedrijfsinrichting van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheden heeft.

5. Indien een persoon ­ niet zijnde een onafhankelijke vertegenwoordiger op wie paragraaf 6 van toepassing is ­ voor een onderneming werkzaam is en in een overeenkomstsluitende Staat een machtiging bezit om namens de onderneming overeenkomsten af te sluiten en dit recht aldaar gewoonlijk uitoefent, wordt die onderneming, niettegenstaande de bepalingen van de paragrafen 1 en 2, geacht een vaste inrichting in die Staat te hebben voor alle werkzaamheden welke deze persoon voor de onderneming verricht, tenzij de werkzaamheden van die persoon beperkt blijven tot de in paragraaf 4 vermelde werkzaamheden die, indien zij met behulp van een vaste bedrijfsinrichting zouden worden verricht, die vaste bedrijfsinrichting niet tot een vaste inrichting zouden stempelen ingevolge de bepalingen van die paragraaf.

6. Een onderneming wordt niet geacht een vaste inrichting in een overeenkomstsluitende Staat te bezitten op grond van de enkele omstandigheid dat zij aldaar zaken doet door middel van een makelaar, een algemeen commissionair of enige andere onafhankelijke vertegenwoordiger, op voorwaarde dat deze personen in de normale uitoefening van hun bedrijf handelen.

De vertegenwoordiger, die voor rekening van een verzekeringsonderneming handelt en gewoonlijk namens de onderneming overeenkomsten afsluit, wordt niet geacht onder deze bepaling te vallen.

7. De enkele omstandigheid dat een vennootschap die inwoner is van een overeenkomstsluitende Staat, een vennootschap beheerst of door een vennootschap wordt beheerst, die inwoner is van de andere overeenkomstsluitende Staat of die in die andere Staat zaken doet (hetzij met behulp van een vaste inrichting, hetzij op andere wijze), stempelt één van beide vennootschappen niet tot een vaste inrichting van de andere.

HOOFDSTUK III

Belastingheffing naar het inkomen

Artikel 6

Inkomsten uit onroerende goederen

1. Inkomsten die een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat verkrijgt uit in de andere overeenkomstsluitende Staat gelegen onroerende goederen (inkomsten uit landbouw- of bosbedrijven daaronder begrepen) mogen in die andere Staat worden belast.

2. De uitdrukking « onroerende goederen » heeft de betekenis die daaraan wordt toegekend door het recht van de overeenkomstsluitende Staat waar de desbetreffende goederen zijn gelegen. De uitdrukking omvat in ieder geval de goederen die bij de onroerende goederen behoren, levende en dode have van landbouw- en bosbedrijven, rechten waarop de bepalingen van het privaatrecht betreffende de grondeigendom van toepassing zijn, vruchtgebruik van onroerende goederen en rechten op veranderlijke of vaste vergoedingen ter zake van de exploitatie, of het recht tot exploitatie, van minerale aardlagen, bronnen en andere bodemrijkdommen; schepen en luchtvaartuigen worden niet als onroerende goederen beschouwd.

3. De bepalingen van paragraaf 1 zijn van toepassing op inkomsten verkregen uit de rechtstreekse exploitatie of het rechtstreekse genot, uit het verhuren of verpachten, of uit elke andere vorm van exploitatie van onroerende goederen.

4. De bepalingen van de paragrafen 1 en 3 zijn ook van toepassing op inkomsten uit onroerende goederen van een onderneming en op inkomsten uit onroerende goederen gebezigd voor de uitoefening van een zelfstandig beroep.

5. Indien de eigendom van aandelen, delen of andere rechten in een vennootschap of in een andere rechtspersoon de eigenaar recht geeft op het genot van in een overeenkomstsluitende Staat gelegen onroerende goederen die aan die vennootschap of die andere rechtspersoon toebehoren, mogen de inkomsten die de eigenaar verkrijgt uit het rechtstreeks gebruik, uit het verhuren of uit elke andere vorm van zijn recht van genot, in die Staat worden belast.

Artikel 7

Ondernemingswinst

1. Winst van een onderneming van een overeenkomstsluitende Staat is slechts in die Staat belastbaar, tenzij de onderneming in de andere overeenkomstsluitende Staat haar bedrijf uitoefent met behulp van een aldaar gevestigde vaste inrichting. Indien de onderneming aldus haar bedrijf uitoefent, mag de winst van de onderneming in de andere Staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij aan die vaste inrichting kan worden toegerekend.

2. Onder voorbehoud van de bepalingen van paragraaf 3 wordt, indien een onderneming van een overeenkomstsluitende Staat in de andere overeenkomstsluitende Staat haar bedrijf uitoefent met behulp van een aldaar gevestigde vaste inrichting, in elke overeenkomstsluitende Staat aan die vaste inrichting de winst toegerekend die zij geacht zou kunnen worden te behalen indien zij een onafhankelijke onderneming zou zijn, die dezelfde of soortgelijke werkzaamheden zou uitoefenen onder dezelfde of soortgelijke omstandigheden en die geheel onafhankelijk zou handelen.

3. Bij het bepalen van de winst van een vaste inrichting worden in aftrek toegelaten kosten, daaronder begrepen kosten van leiding en algemene beheerskosten, die ten behoeve van de vaste inrichting zijn gemaakt, hetzij in de overeenkomstsluitende Staat waar de vaste inrichting is gevestigd, hetzij elders.

4. Bij gebrek aan een voldoende boekhouding die het mogelijk maakt het bedrag van de winst te bepalen van een onderneming van een overeenkomstsluitende Staat, dat aan haar vaste inrichting in de andere Staat kan worden toegerekend mag de belasting in die andere Staat worden gevestigd overeenkomstig zijn eigen wetgeving. De gevolgde methode moet echter zodanig zijn dat het resultaat in overeenstemming is met de in dit artikel neergelegde beginselen.

5. Geen winst wordt aan een vaste inrichting toegerekend enkel op grond van aankoop door die vaste inrichting van goederen voor de onderneming.

6. Voor de toepassing van de voorgaande paragrafen wordt de aan de vaste inrichting toe te rekenen winst van jaar tot jaar volgens dezelfde methode bepaald, tenzij er een goede en genoegzame reden bestaat om hiervan af te wijken.

7. Indien in de winst inkomstenbestanddelen zijn begrepen die afzonderlijk in andere artikelen van deze Overeenkomst worden behandeld, worden de bepalingen van die artikelen niet aangetast door de bepalingen van dit artikel.

Artikel 8

Zeevaart en luchtvaart

1. Winst uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer is slechts belastbaar in de overeenkomstsluitende Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.

2. Indien de plaats van de werkelijke leiding van een zeescheepvaartonderneming zich aan boord van een schip bevindt, wordt deze plaats geacht te zijn gelegen in de overeenkomstssluitende Staat waar het schip zijn thuishaven heeft, of, indien er geen thuishaven is, in de overeenkomstsluitende Staat waarvan de exploitant van het schip inwoner is.

3. De bepalingen van paragraaf 1 zijn ook van toepassing op winst verkregen uit de deelneming in een pool, een gemeenschappelijk bedrijf of een internationaal bedrijfslichaam.

Artikel 9

Afhankelijke ondernemingen

1. Indien :

a) een onderneming van een overeenkomstsluitende Staat onmiddellijk of middellijk deelneemt aan de leiding van, aan het toezicht op, dan wel in het kapitaal van een onderneming van de andere overeenkomstsluitende Staat, of

b) dezelfde personen onmiddellijk of middellijk deelnemen aan de leiding van, aan het toezicht op, dan wel in het kapitaal van een onderneming van een overeenkomstsluitende Staat en van een onderneming van de andere overeenkomstsluitende Staat,

en, in het ene of in het andere geval, tussen de twee ondernemingen in hun handelsbetrekkingen of financiële betrekkingen, voowaarden worden overeengekomen of opgelegd die afwijken van die welke zouden worden overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, mag winst die één van de ondernemingen zonder deze voorwaarden zou hebben behaald maar ten gevolge van die voorwaarden niet heeft behaald, worden begrepen in de winst van die onderneming en dienovereenkomstig worden belast.

2. Indien een overeenkomstsluitende Staat in de winst van een onderneming van die Staat winst opneemt ­ en dienovereenkomstig belast ­ ter zake waarvan een onderneming van de andere overeenkomstsluitende Staat in die andere Staat is belast, en de aldus opgenomen winst, winst is die de onderneming van de eerstbedoelde Staat zou hebben behaald indien tussen de twee ondernemingen zodanige voorwaarden zouden zijn overeengekomen als tussen onafhankelijke ondernemingen zouden zijn overeengekomen, herziet de andere Staat op de wijze welke die Staat passend acht het bedrag aan belasting dat aldaar over die winst is geheven, indien die herziening door die Staat gegrond wordt geacht. Bij deze herziening wordt rekening gehouden met de overige bepalingen van deze Overeenkomst en, indien nodig, plegen de bevoegde autoriteiten van de overeenkomstsluitende Staten overleg met elkaar.

Artikel 10

Dividenden

1. Dividenden betaald door een vennootschap die inwoner is van een overeenkomstsluitende Staat aan een inwoner van de andere overeenkomstsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.

2. a) Deze dividenden mogen ook in de overeenkomstsluitende Staat waarvan de vennootschap die de dividenden betaalt inwoner is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden inwoner is van de andere overeenkomstsluitende Staat, mag de aldus geheven belasting niet hoger zijn dan 15 percent van het brutobedrag van de dividenden.

b) Indien een vennootschap die inwoner is van een overeenkomstsluitende Staat onmiddellijk ten minste 25 percent bezit van het kapitaal van een vennootschap die inwoner is van de andere overeenkomstsluitende Staat, zijn de dividenden die haar door deze laatste vennootschap worden betaald, echter vrjgesteld van belasting in de Staat waarvan de uitkerende vennootschap inwoner is, indien de interne wetgeving van die Staat welke ter zake van toepassing is zulks toelaat en op de voorwaarden welke door die wetgeving met het oog op die vrijstelling zijn gesteld.

c) De bepalingen van a) en b) van deze paragraaf laten onverlet de belastingheffing van de uitkerende vennootschap ter zake van de winst waaruit de dividenden worden betaald.

3. De uitdrukking « dividenden », zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit aandelen, winstaandelen of winstbewijzen, mijnaandelen, oprichtersaandelen of andere rechten op een aandeel in de winst, met uitzondering van schuldvorderingen, alsmede inkomsten ­ zelfs indien zij worden toegekend in de vorm van interest ­ die volgens de wetgeving van de Staat waarvan de vennootschap-schuldenaar inwoner is op dezelfde wijze als inkomsten uit aandelen in de belastingheffing worden betrokken.

4. De bepalingen van de paragrafen 1 en 2 zijn niet van toepassing indien de uiteindelijke gerechtigde tot de dividenden, die inwoner is van een overeenkomstsluitende Staat, in de andere overeenkomstsluitende Staat waarvan de vennootschap die de dividenden betaalt inwoner is, een nijverheids- of handelsbedrijf met behulp van een aldaar gevestigde vaste inrichting of een zelfstandig beroep door middel van een aldaar gevestigde vaste basis uitoefent en het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald met die vaste inrichting of die vaste basis wezenlijk is verbonden. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 of van artikel 14, naar het geval, van toepassing.

5. Indien een vennootschap die inwoner is van een overeenkomstsluitende Staat winst of inkomsten verkrijgt uit de andere overeenkomstsluitende Staat, mag die andere Staat geen belasting heffen op dividenden die door de vennootschap worden betaald, behalve voor zover die dividenden aan een inwoner van die andere Staat worden betaald of voor zover het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald wezenlijk is verbonden met een in die andere Staat gelegen vaste inrichting of vaste basis, noch de niet-uitgedeelde winst van de vennootschap onderwerpen aan een belasting op niet-uitgedeelde winst, zelfs indien de betaalde dividenden of de niet-uitgedeelde winst geheel of gedeeltelijk bestaan uit winst of inkomsten die uit die andere Staat afkomstig zijn.

Artikel 11

Interest

1. Interest afkomstig uit een overeenkomstsluitende Staat en betaald aan een inwoner van de andere overeenkomstsluitende Staat mag in die andere Staat worden belast.

2. Deze interest mag echter ook in de overeenkomstsluitende Staat waaruit hij afkomstig is overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de interest inwoner is van de andere overeenkomstsluitende Staat, mag de aldus geheven belasting niet hoger zijn dan 10 percent van het brutobedrag van de interest.

3. Niettegenstaande de bepalingen van paragraaf 2 is interest in de overeenkomstsluitende Staat waaruit hij afkomstig is vrijgesteld indien het betreft :

a) interest van handelsschuldvorderingen ­ met inbegrip van vorderingen vertegenwoordigd door handelspapier ­ wegens termijnbetaling van leveringen van uitrustingen, koopwaar, goederen of diensten door een onderneming van een overeenkomstsluitende Staat aan een onderneming van de andere overeenkomstsluitende Staat;

b) interest betaald uit hoofde van een lening die is toegestaan, gewaarborgd of verzekerd, of een krediet dat is verleend, gewaarborgd of verzekerd, door openbare instellingen waarvan het doel bestaat uit het bevorderen van de invoer;

c) interest van rekeningen-courant of van voorschotten op naam tussen bankondernemingen van beide overeenkomstsluitende Staten.

4. De uitdrukking « interest », zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit schuldvorderingen van welke aard ook, al dan niet gewaarborgd door hypotheek of al dan niet aanspraak gevend op een aandeel in de winst van de schuldenaar, en in het bijzonder inkomsten uit overheidsleningen en obligaties, daaronder begrepen premies en loten op die effecten, alsmede alle andere opbrengsten die volgens de belastingwetgeving van de Staat waaruit de inkomsten afkomstig zijn, op dezelfde wijze als inkomsten van geleende gelden in de belastingheffing worden betrokken. Voor de toepassing van dit artikel omvat deze uitdrukking echter niet boeten voor laattijdige betaling noch interest die overeenkomstig artikel 10, paragraaf 3, als dividenden wordt behandeld.

5. De bepalingen van de paragrafen 1, 2 en 3 zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de interest, die inwoner is van een overeenkomstsluitende Staat, in de andere overeenkomstsluitende Staat waaruit de interest afkomstig is, een nijverheids- of handelsbedrijf met behulp van een aldaar gevestigde vaste inrichting of een zelfstandig beroep door middel van een aldaar gevestigde vaste basis uitoefent en de schuldvordering uit hoofde waarvan de interest is verschuldigd met die vaste inrichting of die vaste basis wezenlijk is verbonden. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 of van artikel 14, naar het geval, van toepassing.

6. Interest wordt geacht uit een overeenkomstsluitende Staat afkomstig te zijn indien de schuldenaar die Staat zelf is, een staatkundig onderdeel, een plaatselijke gemeenschap of een inwoner van die Staat. Indien evenwel de schuldenaar van de interest, ongeacht of hij inwoner van een overeenkomstsluitende Staat is of niet, in een overeenkomstsluitende Staat een vaste inrichting of een vaste basis heeft waarvoor de schuld, ter zake waarvan de interest wordt betaald is aangegaan en de interest ten laste komt van die vaste inrichting of die vaste basis, wordt die interest geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting of de vaste basis is gevestigd.

7. Indien, ten gevolge van een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de interest, gelet op de schuldvordering waarvoor hij wordt betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval is het daarboven uitgaande deel van de betalingen belastbaar in de overeenkomstsluitende Staat waaruit de interest afkomstig is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat.

Artikel 12

Royalty's

1. Royalty's afkomstig uit een overeenkomstsluitende Staat en betaald aan een inwoner van de andere overeenkomstsluitende Staat mogen in die andere Staat worden belast.

2. Deze royalty's mogen echter ook in de overeenkomstsluitende Staat waaruit zij afkomstig zijn overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty's inwoner is van de andere overeenkomstsluitende Staat, mag de aldus geheven belasting niet hoger zijn dan 5 percent van het brutobedrag van de royalty's.

3. De uitdrukking « royalty's », zoals gebezigd in dit artikel, betekent vergoedingen van welke aard ook voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, een auteursrecht op een werk op het gebied van letterkunde, kunst of wetenschap, daaronder begrepen bioscoopfilms en films of banden voor radio of televisie, van een octrooi, een fabrieks- of handelsmerk, een tekening, een model, een plan, een geheim recept of een geheime werkwijze, dan wel voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, nijverheids-, handels- of wetenschappelijke uitrusting en voor het verstrekken van inlichtingen omtrent ervaringen op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap.

4. De bepalingen van paragrafen 1 en 2 zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty's, die inwoner is van een overeenkomstsluitende Staat, in de andere overeenkomstsluitende Staat waaruit de royalty's afkomstig zijn een nijverheids- of handelsbedrijf met behulp van een aldaar gevestigde vaste inrichting of een zelfstandig beroep door middel van een aldaar gevestigde vaste basis uitoefent en het recht of het goed uit hoofde waarvan de royalty's verschuldigd zijn met die vaste inrichting of die vaste basis wezenlijk is verbonden. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 of van artikel 14, naar het geval, van toepassing.

5. Royalty's worden geacht uit een overeenkomstsluitende Staat afkomstig te zijn indien de schuldenaar die Staat zelf is, een staatkundig onderdeel, een plaatselijke gemeenschap of een inwoner van die Staat. Indien evenwel de schuldenaar van de royalty's, ongeacht of hij inwoner van een overeenkomstsluitende Staat is of niet, in een overeenkomstsluitende Staat een vaste inrichting of een vaste basis heeft waarvoor de verbintenis, uit hoofde waarvan de royalty's worden betaald is aangegaan en die de last van de royalty's draagt, worden die royalty's geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting of de vaste basis is gevestigd.

6. Indien, ten gevolge van een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de royalty's, gelet op het gebruik, het recht of de inlichtingen waarvoor zij worden betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval is het daarenboven uitgaande deel van de betalingen belastbaar in de overeenkomstsluitende Staat waaruit de royalty's afkomstig zijn, overeenkomstig de wetgeving van die Staat.

Artikel 13

Vermogenswinst

1. Voordelen die een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat verkrijgt uit de vervreemding van onroerende goederen zoals bedoeld in artikel 6 die in de andere overeenkomstsluitende Staat zijn gelegen mogen in die andere Staat worden belast.

2. Voordelen verkregen uit de vervreemding van aandelen, delen of andere rechten in een vennootschap of in een andere rechtspersoon waarvan het bedrijfsvermogen hoofdzakelijk bestaat uit in een overeenkomstsluitende Staat gelegen onroerende goederen of uit rechten die op zulke goederen betrekking hebben, mogen in die Staat worden belast.

3. Voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende goederen die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een overeenkomstsluitende Staat in de andere overeenkomstsluitende Staat heeft, of van roerende goederen die behoren tot een vaste basis die een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat tot zijn beschikking heeft voor de uitoefening van een zelfstandig beroep, daaronder begrepen voordelen verkregen uit de vervreemding van die vaste inrichting (alleen of te samen met de gehele onderneming) of van die vaste basis, mogen in die andere Staat worden belast.

4. Voordelen verkregen uit de vervreemding van schepen of luchtvaartuigen die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd of van roerende goederen die bij de exploitatie van die schepen of luchtvaartuigen worden gebruikt, zijn slechts belastbaar in de overeenkomstsluitende Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.

5. Onverminderd de bepalingen van paragraaf 2, mogen voordelen verkregen uit de vervreemding van aandelen, delen of andere rechten die deel uitmaken van een belangrijke deelneming in een vennootschap die inwoner is van een overeenkomstsluitende Staat, in die Staat worden belast. Een belangrijke deelneming wordt geacht te bestaan indien de vervreemder, alleen of te samen met verbonden of verwante personen, onmiddellijk of middellijk, op enig tijdstip in de loop van de vijf jaren die de vervreemding voorafgaan, aandelen, delen of andere rechten in bezit heeft gehad die samen recht geven op ten minste 25 percent van de winst van de vennootschap of ten minste 25 percent van het kapitaal van die vennootschap vertegenwoordigen.

6. Voordelen verkregen uit de vervreemding van alle andere goederen dan die vermeld in de paragrafen 1 tot 5 zijn slechts belastbaar in de overeenkomstsluitende Staat waarvan de vervreemder inwoner is.

Artikel 14

Zelfstandige beroepen

1. Inkomsten verkregen door een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat in de uitoefening van een vrij beroep of ter zake van andere werkzaamheden van zelfstandige aard zijn slechts in die Staat belastbaar, tenzij die inwoner in de andere overeenkomstsluitende Staat voor het verrichten van zijn werkzaamheden geregeld over een vaste basis beschikt. Indien hij over zulk een vaste basis beschikt, mogen de inkomsten in de andere Staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij aan die vaste basis kunnen worden toegerekend.

2. De uitdrukking « vrij beroep » omvat in het bijzonder zelfstandige werkzaamheden op het gebied van wetenschap, letterkunde, kunst, opvoeding of onderwijs, alsmede de zelfstandige werkzaamheden van artsen, advocaten, ingenieurs, architecten, tandartsen en accountants.

Artikel 15

Niet-zelfstandige beroepen

1. Onder voorbehoud van de bepalingen van de artikelen 16, 18, 19 en 20 zijn lonen, salarissen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat ter zake van een dienstbetrekking slechts in die Staat belastbaar, tenzij de dienstbetrekking in de andere overeenkomstsluitende Staat wordt uitgeoefend. Indien de dienstbetrekking aldaar wordt uitgeoefend, mogen de ter zake daarvan verkregen beloningen in die andere Staat worden belast.

2. Niettegenstaande de bepalingen van paragraaf 1 zijn beloningen verkregen door een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat ter zake van een in de andere overeenkomstsluitende Staat uitgeoefende dienstbetrekking slechts in de eerstbedoelde Staat belastbaar, indien :

a) de verkrijger in de andere Staat verblijft gedurende een tijdvak of tijdvakken die in enig tijdperk van twaalf maanden een totaal van 183 dagen niet te boven gaan, en

b) de beloningen worden betaald door of namens een werkgever die geen inwoner van de andere Staat is, en

c) de beloningen niet ten laste komen van een vaste inrichting of een vaste basis, die de werkgever in de andere Staat heeft.

3. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel mogen beloningen verkregen ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig dat in internationaal verkeer wordt geëxploiteerd, worden belast in de overeenkomstsluitende Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.

Artikel 16

Vennootschapsleiding

1. Tantièmes, presentiegelden en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat in zijn hoedanigheid van lid van de raad van bestuur of van toezicht of van een gelijkaardig orgaan van een vennootschap die inwoner is van de andere overeenkomstsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.

Deze bepaling is ook van toepassing op beloningen verkregen ter zake van de uitoefening van werkzaamheden die, volgens de wetgeving van de overeenkomstsluitende Staat waarvan de vennootschap inwoner is, worden behandeld als werkzaamheden van soortgelijke aard als die welke worden verricht door een persoon als bedoeld in de genoemde bepaling.

2. Beloningen die een persoon, op wie paragraaf 1 van toepassing is, van de vennootschap verkrijgt ter zake van de uitoefening van dagelijkse werkzaamheden van leidinggevende of van technische aard, en beloningen die een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat verkrijgt ter zake van zijn persoonlijke werkzaamheid als vennoot in een vennootschap, niet zijnde een vennootschap op aandelen, die inwoner is van de andere overeenkomstsluitende Staat, mogen overeenkomstig de bepalingen van artikel 15 worden belast, alsof het ging om beloningen die een werknemer ter zake van een dienstbetrekking verkrijgt en alsof de werkgever de vennootschap was.

Artikel 17

Artiesten en sportbeoefenaars

Niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 14 en 15 mogen inkomsten die een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat verkrijgt uit zijn persoonlijke werkzaamheden die hij in de andere overeenkomstsluitende Staat verricht in de hoedanigheid van artiest, zoals toneelspeler, film-, radio- of televisieartiest, of musicus, of in de hoedanigheid van sportbeoefenaar, in die andere Staat worden belast.

2. Indien inkomsten uit werkzaamheden die een artiest of een sportbeoefenaar persoonlijk en als zodanig verricht niet worden toegekend aan de artiest of aan de sportbeoefenaar zelf maar aan een andere persoon, mogen die inkomsten, niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 7, 14 en 15, worden belast in de overeenkomstsluitende Staat waar de werkzaamheden van de artiest of de sportbeoefenaar worden verricht.

3. De bepalingen van de paragrafen 1 en 2 van dit artikel zijn niet van toepassing indien de werkzaamheden die in een overeenkomstsluitende Staat worden verricht voornamelijk worden gefinancierd uit de openbare middelen van de andere overeenkomstsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of plaatselijke gemeenschap daarvan. In dat geval zijn de inkomsten welke uit die werkzaamheden worden verkregen slechts in die andere overeenkomstsluitende Staat belastbaar.

Artikel 18

Pensioenen

Onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 19, paragraaf 2, zijn pensioenen, lijfrenten en andere soortgelijke beloningen betaald aan een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat ter zake van een vroegere dienstbetrekking slechts in die Staat belastbaar.

Artikel 19

Overheidsfuncties

1. a) Beloningen, niet zijnde pensioenen, betaald door een overeenkomstsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of plaatselijke gemeenschap daarvan aan een natuurlijke persoon, ter zake van diensten bewezen aan die Staat of aan dat onderdeel of die gemeenschap, zijn slechts in die Staat belastbaar.

b) Indien de genieter van de beloningen evenwel inwoner is van de andere overeenkomstsluitende Staat en onderdaan is van die andere Staat zonder terzelfdertijd onderdaan te zijn van de onder a) bedoelde Staat, mogen deze beloningen in de andere overeenkomstsluitende Staat worden belast.

2. a) Pensioenen door een overeenkomstsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of plaatselijke gemeenschap daarvan, hetzij rechtstreeks, hetzij uit door hen in het leven geroepen fondsen, betaald aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten bewezen aan die Staat of aan dat onderdeel of die gemeenschap, zijn slechts in die Staat belastbaar.

b) Die pensioenen zijn evenwel slechts in de andere overeenkomstsluitende Staat belastbaar indien de natuurlijke persoon inwoner en onderdaan is van die Staat.

3. De bepalingen van de artikelen 15, 16 en 18 zijn van toepassing op beloningen en pensioenen ter zake van diensten bewezen in het kader van een nijverheids- of handelsbedrijf uitgeoefend door een overeenkomstsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of plaatselijke gemeenschap daarvan.

Artikel 20

Leraren en studenten

1. Een natuurlijke persoon die inwoner is, of onmiddellijk voor zijn bezoek aan een overeenkomstsluitende Staat inwoner was van de andere overeenkomstsluitende Staat, en die, op uitnodiging van de Regering van de eerstgenoemde Staat, of van een universiteit of een andere instelling voor hoger onderwijs of onderzoek welke in die eerstgenoemde Staat gevestigd en officieel erkend is, aldaar uitsluitend verblijft om er onderwijs te geven of onderzoek te verrichten, of om er die beide werkzaamheden uit te oefenen, is slechts in de andere Staat belastbaar ter zake van de beloningen welke hij uit die werkzaamheden verkrijgt gedurende een tijdperk van ten hoogste twee jaren vanaf de datum waarop hij voor de eerste keer de eerstgenoemde Staat bezocht.

De bepalingen van deze paragraaf zijn niet van toepassing op beloningen verkregen uit werkzaamheden van onderzoek indien die werkzaamheden hoofdzakelijk worden ondernomen in het particulier belang van één of meer bepaalde personen.

2. Bedragen die een student of een voor een beroep of bedrijf in opleiding zijnde persoon die inwoner is, of onmiddellijk vóór zijn bezoek aan een overeenkomstsluitende Staat inwoner was, van de andere overeenkomstsluitende Staat en die uitsluitend voor zijn studie of opleiding in de eerstbedoelde Staat verblijft, ontvangt ten behoeve van zijn onderhoud, studie of opleiding, zijn in die Staat niet belastbaar, op voorwaarde dat die bedragen afkomstig zijn uit bronnen buiten die Staat.

Artikel 21

Niet uitdrukkelijk vermelde inkomsten

1. Bestanddelen van het inkomen van een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat die naar hun aard of hun afkomst niet in de voorgaande artikelen van deze Overeenkomst zijn vermeld en in die Staat aan belasting zijn onderworpen, zijn slechts in die Staat belastbaar.

2. De bepaling van paragraaf 1 is niet van toepassing op inkomsten, niet zijnde inkomsten uit onroerende goederen als omschreven in artikel 6, paragraaf 2, indien de verkrijger van die inkomsten, die inwoner is van een overeenkomstsluitende Staat, in de andere overeenkomstsluitende Staat een nijverheids- of handelsbedrijf met behulp van een aldaar gevestigde vaste inrichting of een zelfstandig beroep door middel van een aldaar gevestigde vaste basis uitoefent en het recht of het goed dat de inkomsten oplevert met die vaste inrichting of die vaste basis wezenlijk is verbonden. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 of van artikel 14, naar het geval, van toepassing.

HOOFDSTUK IV

Belastingheffing naar het vermogen

Artikel 22

Vermogen

1. Vermogen bestaande uit onroerende goederen als omschreven in artikel 6, die een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat bezit en die in de andere overeenkomstsluitende Staat zijn gelegen, mag in die andere Staat worden belast.

2. Vermogen bestaande uit aandelen, delen of andere rechten in een vennootschap of in een andere rechtspersoon waarvan het bedrijfsvermogen hoofdzakelijk bestaat uit in een overeenkomstsluitende Staat gelegen onroerende goederen of uit rechten die op zulke goederen betrekking hebben, mag in die Staat worden belast.

3. Vermogen bestaande uit roerende goederen die deel uit- maken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een overeenkomstsluitende Staat in de andere overeenkomstsluitende Staat heeft, of uit roerende goederen die behoren tot een vaste basis die een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat in de andere overeenkomstsluitende Staat tot zijn beschikking heeft voor de uitoefening van een zelfstandig beroep, mag in die andere Staat worden belast.

4. Vermogen bestaande uit schepen en luchtvaartuigen die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd alsmede uit roerende goederen die bij de exploitatie van die schepen of luchtvaartuigen worden gebruikt, is slechts belastbaar in de overeenkomstsluitende Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.

5. Vermogen bestaande uit aandelen, delen of andere rechten die deel uitmaken van een belangrijke deelneming in een vennootschap die inwoner is van een overeenkomstsluitende Staat, mag in die Staat worden belast. Een belangrijke deelneming wordt geacht te bestaan indien een persoon, alleen of te samen met verbonden of verwante personen, onmiddellijk of middellijk, aandelen, delen of andere rechten in bezit heeft gehad die samen recht geven op ten minste 25 percent van de winst van de vennootschap of ten minste 25 percent van het kapitaal van de vennootschap vertegenwoordigen.

6. Alle andere bestanddelen van het vermogen van een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat zijn slechts in die Staat belastbaar.

HOOFDSTUK V

Wijze waarop dubbele belasting wordt vermeden

Artikel 23

1. In Spanje wordt dubbele belasting op de volgende wijze vermeden :

a) Onder voorbehoud van de bepalingen van de Spaanse wetgeving betreffende de verrekening van de in het buitenland betaalde belastingen met de Spaanse belasting, verleent Spanje, indien een inwoner van Spanje inkomsten verkrijgt of vermogensbestanddelen bezit die, overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst, in België mogen worden belast, op de belasting die in Spanje van de inkomsten of de vermogensbestanddelen van die inwoner wordt geheven, een vermindering gelijk aan het bedrag van de in België betaalde belasting. Het bedrag dat aldus in mindering wordt gebracht, mag echter niet hoger zijn dan het deel van de belasting, zoals deze werd berekend vóór de vermindering, dat naar het geval overeenstemt met de inkomsten of de vermogensbestanddelen die in België mogen worden belast.

b) Indien het gaat om dividenden in de zin van artikel 10, paragraaf 3, die door een vennootschap welke inwoner is van België worden betaald aan een vennootschap die inwoner is van Spanje en die een rechtstreekse deelneming bezit van ten minste 25 percent in het kapitaal van de vennootschap die de dividenden betaalt, verleent Spanje, naast de in a) hierboven voorziene vermindering, op de voorwaarden en binnen de grenzen die in de interne wetgeving van Spanje zijn bepaald, de vermindering van het deel van de belasting die daadwerkelijk door de uitkerende vennootschap is betaald, dat overeenstemt met de winst waaruit de dividenden werden betaald.

c) Indien ingevolge enige bepaling van de Overeenkomst de inkomsten die een inwoner van Spanje verkrijgt of de vermogensbestanddelen die hij bezit, in Spanje van belasting zijn vrijgesteld, mag Spanje niettemin, om het bedrag van de belasting op de overige inkomsten of vermogensbestanddelen van die inwoner te berekenen, rekening houden met de aldus vrijgestelde inkomsten of vermogensbestanddelen.

2. In België wordt dubbele belasting op de volgende wijze vermeden :

a) Indien een inwoner van België inkomsten verkrijgt of bestanddelen van een vermogen bezit die ingevolge de bepalingen van deze Overeenkomst, niet zijnde de bepalingen van artikel 10, paragraaf 2, van artikel 11, paragrafen 2 en 7, en van artikel 12, paragrafen 2 en 6, in Spanje mogen worden belast, stelt België deze inkomsten of deze bestanddelen van vermogen vrij van belasting, maar om het bedrag van de belasting op het overige inkomen of vermogen van die inwoner te berekenen mag België het belastingtarief toepassen dat van toepassing zou zijn indien die inkomsten of die bestanddelen van het vermogen niet waren vrijgesteld.

b) Onder voorbehoud van de bepalingen van de Belgische wetgeving betreffende de verrekening van in het buitenland betaalde belastingen met de Belgische belasting wordt, indien een inwoner van België inkomsten verkrijgt die deel uitmaken van zijn samengetelde inkomen dat aan de Belgische belasting is onderworpen en bestaan uit dividenden die belastbaar zijn ingevolge artikel 10, paragraaf 2, en niet van Belgische belasting zijn vrijgesteld ingevolge subparagraaf c) hierna, uit interest die belastbaar is ingevolge artikel 11, paragrafen 2 of 7, of uit royalty's die belastbaar zijn ingevolge artikel 12, paragrafen 2 of 6, de op die inkomsten geheven Spaanse belasting in mindering gebracht van de Belgische belasting op die inkomsten.

c) Dividenden in de zin van artikel 10, paragraaf 3, die een vennootschap die inwoner is van België verkrijgt van een vennootschap die inwoner is van Spanje, en die in Spanje zijn onderworpen aan de in artikel 10, paragraaf 2, bepaalde regeling, worden in België vrijgesteld van de vennootschapsbelasting op de voorwaarden en binnen de grenzen die in de Belgische wetgeving zijn bepaald.

d) Indien verliezen die een onderneming gedreven door een inwoner van België in een in Spanje gelegen vaste inrichting heeft geleden, voor de belastingheffing van die onderneming in België volgens de Belgische wetgeving werkelijk in mindering van de winsten van die onderneming zijn gebracht, is de vrijstelling ingevolge subparagraaf a) in België niet van toepassing op de winst van andere belastbare tijdperken die aan die inrichting kan worden toegerekend, in zoverre als deze winst ook in Spanje door de verrekening van die verliezen van belasting is vrijgesteld.

e) Voor de toepassing van b) hierboven, wordt interest die betrekking heeft op leningen uitgegeven of toegestaan voor 1 januari 1992 en die vermindering van Spaanse belasting geniet op grond van artikel 1 van het wetsdecreet van 19 oktober 1961 houdende verlaging van sommige belastingen in verband met leningen die door Spaanse ondernemingen worden uitgeven of hen door buitenlandse financiële instellingen worden toegestaan voor de financiering van nieuwe investeringen, zoals dit later is gewijzigd, geacht een belasting te hebben ondergaan van 10 percent, en zulks tot de oorspronkelijk overeengekomen vervaldag van deze leningen, maar gedurende ten minste 2 belastbare tijdperken vanaf het eerste belastbare tijdperk waarvoor de Overeenkomst uitwerking heeft overeenkomstig de bepalingen van artikel 29, paragraaf 2, b).

HOOFDSTUK VI

Bijzondere bepalingen

Artikel 24

Non-discriminatie

1. Onderdanen van een overeenkomstsluitende Staat worden in de andere overeenkomstsluitende Staat niet onderworpen aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen waaraan onderdanen van die andere Staat onder gelijke omstandigheden, inzonderheid met betrekking tot de woonplaats, zijn of kunnen worden onderworpen. Niettegenstaande de bepalingen van artikel 1 is deze bepaling ook van toepassing op personen die geen inwoner zijn van een overeenkomstsluitende Staat of van beide overeenkomstsluitende Staten.

2. De belastingheffing van een vaste inrichting die een onderneming van een overeenkomstsluitende Staat in de andere overeenkomstsluitende Staat heeft, is in die andere Staat niet ongunstiger dan de belastingheffing van ondernemingen van die andere Staat die dezelfde werkzaamheden uitoefenen. Deze bepaling mag niet aldus worden uitgelegd dat zij een overeenkomstsluitende Staat verplicht aan inwoners van de andere overeenkomstsluitende Staat bij de belastingheffing de persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van de gezinstoestand of gezinslasten te verlenen die hij aan zijn eigen inwoners verleent.

3. Behalve indien de bepalingen van artikel 9, paragraaf 1, artikel 11, paragraaf 7, of artikel 12, paragraaf 6, van toepassing zijn, worden interest, royalty's en andere uitgaven die door een onderneming van een overeenkomstsluitende Staat aan een inwoner van de andere overeenkomstsluitende Staat worden betaald, bij het bepalen van de belastbare winst van die onderneming op dezelfde voorwaarden in mindering gebracht, alsof zij aan een inwoner van de eerstbedoelde Staat zouden zijn betaald. Schulden van een onderneming van een overeenkomstsluitende Staat tegenover een inwoner van de andere overeenkomstsluitende Staat worden, bij het bepalen van het belastbare vermogen van die onderneming, eveneens op dezelfde voorwaarden in mindering gebracht, alsof die schulden tegenover een inwoner van de eerstbedoelde Staat zouden zijn aangegaan.

4. Ondernemingen van een overeenkomstsluitende Staat, waarvan het kapitaal geheel of ten dele, onmiddellijk of middellijk, in het bezit is van, of wordt beheerst door, één of meer inwoners van de andere overeenkomstsluitende Staat, worden in de eerstbedoelde Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen waaraan andere, soortgelijke ondernemingen van de eerstbedoelde Staat zijn of kunnen worden onderworpen.

5. Niettegenstaande de bepalingen van artikel 2 zijn de bepalingen van dit artikel van toepassing op belastingen van elke soort en benaming.

Artikel 25

Regeling voor onderling overleg

1. Indien een persoon van oordeel is dat de maatregelen van een overeenkomstsluitende Staat of van beide overeenkomstsluitende Staten voor hem leiden of zullen leiden tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van deze Overeenkomst, kan hij, onverminderd de rechtsmiddelen waarin het interne recht van die Staten voorziet, zijn geval voorleggen aan de bevoegde autoriteit van de overeenkomstsluitende Staat waarvan hij inwoner is, of indien zijn geval onder artikel 24, paragraaf 1, ressorteert, aan die van de overeenkomstsluitende Staat waarvan hij de nationaliteit bezit. Het geval moet worden voorgelegd binnen drie jaar nadat de maatregel die een belastingheffing ten gevolge heeft die niet in overeenstemming is met de bepalingen van de Overeenkomst, voor het eerst te zijner kennis is gebracht.

2. De bevoegde autoriteit tracht, indien het bezwaar haar gegrond voorkomt en indien zij niet zelf in staat is tot een bevredigende oplossing ervan te komen, de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming met de bevoegde autoriteit van de andere overeenkomstsluitende Staat te regelen, ten einde een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de Overeenkomst te vermijden.

3. De bevoegde autoriteiten van de overeenkomstsluitende Staten trachten moeilijkheden of twijfelpunten die mochten rijzen met betrekking tot de interpretatie of de toepassing van de Overeenkomst in onderlinge overeenstemming op te lossen. Indien een mondelinge gedachtenwisseling voor het bereiken van overeenstemming nuttig voorkomt, kan deze gedachtenwisseling plaatsvinden in een Commissie bestaande uit vertegenwoordigers van de bevoegde autoriteiten van de overeenkomstsluitende Staten.

4. De bevoegde autoriteiten van de overeenkomstsluitende Staten plegen overleg omtrent de administratieve maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van de bepalingen van de Overeenkomst en het voorkomen van een oneigenlijk gebruik ervan. Zij bepalen met name de formaliteiten die moeten worden vervuld en de bewijsstukken die de inwoners van elke overeenkomstsluitende Staat moeten overleggen om in de andere overeenkomstsluitende Staat de bij de Overeenkomst bepaalde belastingvrijstellingen of -verminderingen te genieten.

5. De bevoegde autoriteiten van de overeenkomstsluitende Staten kunnen zich rechtstreeks met elkander in verbinding stellen voor de toepassing van de Overeenkomst.

Artikel 26

Uitwisseling van inlichtingen

1. De bevoegde autoriteiten van de overeenkomstsluitende Staten wisselen de inlichtingen uit die nodig zijn om uitvoering te geven aan de bepalingen van deze Overeenkomst of aan die van de nationale wetgeving van de overeenkomstsluitende Staten met betrekking tot de belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is, voor zover de heffing van die belastingen niet in strijd is met de Overeenkomst. De uitwisseling van inlichtingen wordt niet beperkt door artikel 1. De door een overeenkomstsluitende Staat verkregen inlichtingen worden op dezelfde wijze geheim gehouden als de inlichtingen die onder de nationale wetgeving van die Staat zijn verkregen en worden alleen ter kennis gebracht van personen of autoriteiten (daaronder begrepen rechterlijke instanties en administratieve lichamen) die betrokken zijn bij de vestiging of de invordering van, de tenuitvoerlegging of vervolging ter zake van, of de beslissing in beroepszaken betrekking hebbende op de belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is. Deze personen of autoriteiten gebruiken deze inlichtingen slechts voor die doeleinden. Zij mogen van deze inlichtingen melding maken tijdens openbare rechtszittingen of in rechterlijke beslissingen.

De inlichtingen worden uitgewisseld hetzij op verzoek met betrekking tot een bepaald geval, hetzij automatisch met betrekking tot inkomsten waarvan de kennis voor een overeenkomstsluitende Staat van belang is.

2. In geen geval mogen de bepalingen van paragraaf 1 aldus worden uitgelegd dat zij een overeenkomstluitende Staat de verplichting opleggen :

a) administratieve maatregelen te nemen die afwijken van de wetgeving en de administratieve praktijk van die of van de andere overeenkomstsluitende Staat;

b) bijzonderheden te verstrekken die niet verkrijgbaar zijn volgens de wetgeving of de normale gang van de administratieve werkzaamheden van die of van de andere overeenkomstsluitende staat;

c) inlichtingen te verstrekken die een handels-, bedrijfs-, nijverheids- of beroepsgeheim of een handelswerkwijze zouden onthullen, dan wel inlichtingen waarvan het verstrekken in strijd zou zijn met de openbare orde.

Artikel 27

Invorderingsbijstand

1. De overeenkomstsluitende Staten verlenen elkander hulp en bijstand voor de betekening en de invordering van de belastingen waarop deze Overeenkomst van toepassing is, alsmede van alle met die belastingen verband houdende opcentiemen, verhogingen, interest, kosten en boeten van niet strafrechtelijke aard, wanneer het belastingvorderingen betreft welke het voorwerp uitmaken van een titel die toelaat in de Staat die om bijstand verzoekt tot invordering ervan over te gaan, welke eisbaar zijn en waartegen geen beroep meer openstaat volgens de wetten of regels van die Staat.

2. Op vraag van de aanzoekende Staat zorgt de aangezochte Staat overeenkomstig de wetgeving en de administratieve praktijk die voor de betekening en de invordering van zijn eigen belastingvorderingen van toepassing zijn, voor de betekening en de invordering van de belastingvorderingen van die Staat, tenzij de Overeenkomst anders bepaalt.

3. De aangezochte Staat is niet verplicht aan de vraag van de aanzoekende Staat te voldoen indien die Staat niet alle middelen voor de invordering van zijn belastingvordering op zijn eigen grondgebied heeft uitgeput.

4. De vraag om bijstand voor de invordering van een belastingvordering dient vergezeld te gaan van :

a) een attest waaruit blijkt dat de in paragraaf 1 bepaalde voorwaarden zijn vervuld;

b) een officieel afschrift van de uitvoerbare titel in de aanzoekende Staat;

c) een officieel afschrift van elk ander document dat in de aanzoekende Staat voor de invordering is vereist; en

d) in voorkomend geval, een eensluidend verklaard afschrift van elke beslissing die definitief is geworden en die uitgaat van een administratief lichaam of van een rechtbank.

5. De uitvoerbare titel in de aanzoekende Staat wordt, in voorkomend geval en overeenkomstig de van kracht zijnde bepalingen in de aangezochte Staat, erkend, aanvaard, gehomologeerd, aangevuld of zo snel mogelijk na de ontvangst van de vraag om bijstand vervangen door een titel die de invordering in de aangezochte Staat mogelijk maakt.

6. Problemen met betrekking tot de verjaringstermijn van de belastingvordering worden uitsluitend door de wetgeving van de aanzoekende Staat geregeld.

7. De daden van invordering die ten gevolge van een vraag om bijstand door de aangezochte Staat zijn gesteld, en overeenkomstig de wetgeving van die Staat de schorsing of stuiting van de verjaringstermijn tot gevolg zouden hebben, hebben dezelfde uitwerking met betrekking tot de wetgeving van de aanzoekende Staat. De aangezochte Staat stelt de aanzoekende Staat in kennis van de daartoe genomen maatregelen.

8. Belastingvorderingen waarvoor om invorderingsbijstand is verzocht, genieten in de aangezochte Staat geen enkel voorrecht.

9. De aangezochte staat is niet verplicht middelen van tenuitvoerlegging toe te passen die niet zijn toegestaan door de wettelijke bepalingen of reglementeringen van de aanzoekende Staat.

10. Indien de wetgeving of de administratieve praktijk van de aangezochte Staat zulks in soortgelijke omstandigheden toelaat, kan die Staat een betalingstermijn of een gespreide betaling toestaan; hij stelt er de aanzoekende Staat voorafgaandelijk van op de hoogte.

11. De bepalingen van artikel 26, paragraaf 1 zijn mede van toepassing op elke inlichting die ingevolge dit artikel ter kennis van de bevoegde autoriteit van een overeenkomstsluitende Staat wordt gebracht.

12. Met betrekking tot belastingvorderingen van een overeenkomstsluitende Staat waartegen een beroep aanhangig is of die nog vatbaar zijn voor beroep, mag de bevoegde autoriteit van die Staat, om zijn rechten te vrijwaren, de bevoegde autoriteit van de andere overeenkomstsluitende Staat verzoeken de conservatoire maatregelen te nemen waarin diens wetgeving voorziet. De bepalingen van de voorgaande paragrafen zijn op die maatregelen van overeenkomstige toepassing.

13. De bevoegde autoriteiten van de overeenkomstsluitende Staten plegen overleg om de regels vast te leggen voor de overmaking van de bedragen die door de aangezochte Staat voor rekening van de aanzoekende Staat zijn ingevorderd.

Artikel 28

Leden van diplomatieke vertegenwoordigingen

De bepalingen van deze Overeenkomst tasten in geen enkel opzicht de fiscale voorrechten aan die leden van diplomatieke vertegenwoordigingen of consulaire posten ontlenen aan de algemene regelen van het volkenrecht of aan bepalingen van bijzondere overeenkomsten.

HOOFDSTUK VII

Slotbepalingen

Artikel 29

Inwerkingtreding

1. Deze Overeenkomst zal worden bekrachtigd en de akten van bekrachtiging zullen zo spoedig mogelijk te Madrid worden uitgewisseld.

2. De Overeenkomst zal in werking treden de vijftiende dag na die waarop de akten van bekrachtiging worden uitgewisseld en de bepalingen ervan zullen toepassing vinden :

a) op de bij de bron verschuldigde belastingen op inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld op of na 1 januari 1996;

b) op de andere belastingen geheven naar inkomsten of naar het vermogen die behoren tot belastbare tijdperken die eindigen op of na 31 december 1996.

3. De bepalingen van de op 24 september 1970 te Brussel ondertekende Overeenkomst tussen Spanje en België tot het vermijden van dubbele belasting en tot regeling van sommige andere aangelegenheden inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen en het daarbij gevoegde aanvullend Protocol, zullen ophouden toepassing te vinden op elke Spaanse of Belgische belasting waarvoor deze Overeenkomst ingevolge de bepalingen van paragraaf 2 uitwerking heeft.

Artikel 30

Beëindiging

Deze Overeenkomst blijft van kracht totdat zij door een overeenkomstsluitende Staat is opgezegd, maar elk van de overeenkomstsluitende Staten kan tot en met 30 juni van elk kalenderjaar na het vijfde jaar dat volgt op het jaar van de uitwisseling van de akten van bekrachtiging, aan de andere overeenkomstsluitende Staat langs diplomatieke weg een schriftelijke opzegging doen toekomen. In geval van opzegging voor 1 juli van zodanig jaar, zal de Overeenkomst voor de laatste maal van toepassing zijn :

a) op de bij de bron verschuldigde belastingen op inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld ten laatste op 31 december van het jaar waarin de kennisgeving van de beëindiging is gedaan;

b) op de andere belastingen geheven naar inkomsten of naar bestanddelen van vermogen die behoren tot belastbare tijdperken die eindigen voor 31 december van het jaar na dat waarin de kennisgeving van de beëindiging is gedaan.

TEN BLIJKE WAARVAN de hierboven vermelde Gevolmachtigden, deze Overeenkomst hebben ondertekend en daaraan hun zegel hebben gehecht.

GEDAAN in tweevoud te Brussel, op 14 juni 1995, in de Nederlandse, de Franse en de Spaanse taal, zijnde de drie teksten gelijkelijk authentiek.

VOOR HET KONINKRIJK BELGIE :

Erik DERYCKE,

Minister van Buitenlandse Zaken
en Ontwikkelingssamenwerking

VOOR HET KONINKRIJK SPANJE :

Joaquim Ortega Salinas,

Ambassadeur


PROTOCOL

Bij de ondertekening van de Overeenkomst tussen Spanje en België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan en het ontduiken van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, zijn de ondergetekende Gevolmachtigden overeengekomen dat de volgende bepalingen een integrerend deel van de Overeenkomst vormen.

1. Met betrekking tot de artikelen 6, 13 en 22.

Niettegenstaande de bepalingen van artikel 6, van artikel 13, en van artikel 22, mogen inkomsten en voordelen die een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat verkrijgt uit een recht van periode-eigendom waarvan de duur niet hoger is dan één maand per kalenderjaar, en het vermogen van die inwoner bestaande uit een zodanig recht, slechts in die Staat worden belast.

2. Met betrekking tot de artikelen 10, 11, 12 en 13.

Niettegenstaande de bepalingen van de hierboven vermelde artikelen, zijn de belastingverminderingen of -vrijstellingen die anderszins toepassing zouden vinden op dividenden, interest, royalty's en vermogenswinsten, niet van toepassing indien die inkomsten uit een overeenkomstsluitende Staat worden verkregen door een vennootschap die inwoner is van de andere overeenkomstsluitende Staat, waarin personen die geen inwoners zijn van die andere Staat onmiddellijk of middellijk een deelneming bezitten van meer dan 50 percent in het kapitaal van die vennootschap. Deze bepaling is niet van toepassing indien de vennootschap aantoont dat zij in de overeenkomstsluitende Staat waarvan zij inwoner is belangrijke werkzaamheden uitoefent op het vlak van nijverheid of handel, niet zijnde werkzaamheden die hoofdzakelijk bestaan uit het aanhouden of beheren van aandelen of andere bedrijfsvermogens.

3. Met betrekking tot artikel 10, paragraaf 3.

Er is overeengekomen dat de uitdrukking « dividenden » liquidatieboni van een vennootschap omvat.

4. Met betrekking tot artikel 12, paragraaf 3.

Er is overeengekomen dat de uitdrukking « royalty's » vergoedingen omvat die zijn betaald voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, een computerprogramma.

5. Met betrekking tot artikel 24.

Er is overeengekomen dat de bepalingen van artikel 24 :

a) de overeenkomstsluitende Staten niet beletten de bepalingen van hun intern recht betreffende onderkapitalisatie toe te passen;

b) een overeenkomstsluitende Staat niet beletten de winst van een vaste inrichting waarover een vennootschap die inwoner is van de andere overeenkomstsluitende Staat in de eerstgenoemde Staat beschikt, aan de belasting te onderwerpen tegen het tarief dat door zijn interne wetgeving is bepaald, op voorwaarde dat het genoemde tarief niet hoger is dan het maximumtarief dat van toepassing is op de winst van vennootschappen die inwoner zijn van de eerstgenoemde Staat;

c) België niet beletten, op de voorwaarden waarin de Belgische wetgeving voorziet, roerende voorheffing te heffen van dividenden uit een deelneming van minder dan 25 percent die wezenlijk is verbonden met een in België gelegen vaste inrichting van een vennootschap die inwoner is van Spanje.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekende Gevolmachtigden, dit Protocol hebben ondertekend en daaraan hun zegel hebben gehecht.

GEDAAN in tweevoud te Brussel, op 14 juni 1995, in de Nederlandse, de Franse en de Spaanse taal, zijnde de drie teksten gelijkelijk authentiek.

VOOR HET KONINKRIJK BELGIË :

Erik DERYCKE,

Minister van Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking

Voor het Koninkrijk Spanje :

Joaquim Ortega Salinas,

Ambassadeur


VOORONTWERP VAN WET VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE


Voorontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk Spanje tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan en het ontduiken van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, en met het Protocol, ondertekend te Brussel op 14 juni 1995


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2

De Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk Spanje tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan en het ontduiken van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, en het Protocol, ondertekend te Brussel op 14 juni 1995, zullen volkomen uitwerking hebben.


ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE


De RAAD VAN STATE, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 10 oktober 1996 door de minister van Buitenlandse Zaken verzocht hem van advies te dienen over een ontwerp van wet « houdende instemming met de Overeenkomst tussen Spanje en België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan en het ontduiken van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, en het Protocol, ondertekend te Brussel op 14 juni 1995 », heeft op 26 mei 1997 het volgende advies gegeven :

ONDERZOEK VAN HET ONTWERP

1. Overeenkomstig artikel 84, tweede lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State onderzoekt deze onder meer of de voorgeschreven formaliteiten zijn vervuld.

Het wetsontwerp valt onder de werkingssfeer van de artikelen 5 en 14 van het koninklijk besluit van 16 november 1994 betreffende de administratieve en begrotingscontrole, die het advies van de inspecteur van Financiën en de akkoordbevinding van de Minister van Begroting vereisen alvorens de Raad van State om advies wordt verzocht.

Volgens de op 30 april 1997 naar de Raad van State overgezonden documenten zijn die twee formaliteiten vervuld, de eerste op 18 oktober 1996 en de tweede op 5 november 1996.

2. Het verdient aanbeveling dat de memorie van toelichting wordt aangevuld ten einde te preciseren wat de Europese juridische achtergrond is van de overeenkomst (1).

De kamer was samengesteld uit :

De heer J.-J. STRYCKMANS, voorzitter;

De heren Y. KREINS en P. HANSE, staatsraden;

De heren P. GOTHOT en J. van COMPERNOLLE, assessoren van de afdeling wetgeving;

Mevrouw J. GIELISSEN, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de heer J. REGNIER, eerste auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld door de heer M. BAUWENS, adjunct-auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J.-J. STRYCKMANS.

De Griffier, De Voorzitter,
J. GIELISSEN. J.-J. STRYCKMANS.

(1) Zie in de rechtsleer bij voorbeeld, L. HINNEKENS, De toetsing van bilaterale belastingverdragen aan het gemeenschapsrecht, R.W., 1996-1997, 14 september 1996, blz. 33-45 en J. MALHERBE en D. BERLIN, Conventions fiscales bilatérales et droit communautaire, RTD eur., april-juni 1995, blz. 245-272 en juli-september 1995, blz. 509-537, en de geciteerde literatuurplaatsen.