1-41

1-41

Sénat de Belgique

Belgische Senaat

Annales parlementaires

Parlementaire handelingen

SÉANCES DU JEUDI 4 AVRIL 1996

VERGADERINGEN VAN DONDERDAG 4 APRIL 1996

(Vervolg-Suite)

VRAAG OM UITLEG VAN DE HEER CEDER AAN DE VICE-EERSTE MINISTER EN MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN OVER « DE GELDTRANSPORTEN »

DEMANDE D'EXPLICATIONS DE M. CEDER AU VICE-PREMIER MINISTRE ET MINISTRE DE L'INTÉRIEUR SUR « LES TRANSPORTS DE FONDS »

De Voorzitter . ­ Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Ceder aan de Vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over « de geldtransporten ».

Het woord is aan de heer Ceder.

De heer Ceder (Vl. Bl.). ­ Mijnheer de Voorzitter, in de tijdsspanne van ongeveer één jaar werden bij overvallen op geldtransporten twee mensen gedood en vielen er verscheidene zwaar- en lichtgewonden. « Een beangstigend fenomeen », noemde de Vice-Eerste minister het reeds op het einde van vorig jaar. Sindsdien is de situatie nog verergerd.

Wij zouden ons zo waar in het Wilde Westen wanen, waar men de postkoets moet laten bewaken door een detachement van de 7e cavalerie tegen desperado's, outlaws of Indianen. De afgelopen vijf jaar zijn er een veelvoud van voorstellen geformuleerd om de veiligheid van de geldtransporten te verhogen. Ik zet de belangrijkste daarvan nog eens op een rijtje :

In december vorig jaar lanceerde de Vice-Eerste minister het idee van de « intelligente box », die enkel in welbepaalde omstandigheden en op welbepaalde tijdstippen zou kunnen worden geopend en elke onregelmatige poging tot opening zou beantwoorden met het sproeien van inkt over de waardepapieren. De werknemers in de betrokken sector reageerden daar op zijn minst verdeeld op : het ACV meende dat men aldus eerder poogde het geld dan de mensen te beschermen. Anderen wezen erop dat enkel een deel van het geld door de inkt zou worden aangetast en dat het grootste deel van het geld, onder meer via Oost-Europa, opnieuw op de markt zou kunnen worden gebracht. Mogelijk is de Nederlandse plofkoffer daarom een beter alternatief.

Tegelijkertijd wilde men het zogenaamde stoeprisico uitschakelen door het geld alleen nog te laten verhandelen in veiligheidssassen zowel bij vertrek als bij aankomst.

Tenslotte zouden de wagens van de transportfima's uitgerust worden met zendapparaatjes waardoor politie en rijkswacht de transportwagens kunnen volgen.

De extra kosten die deze maatregelen voor de banken zouden meebrengen, zouden echter oplopen tot 750 000 000 frank. Nu heb ik er geen enkel bezwaar tegen dat de banken een grotere last dragen in de kosten van beveiliging, maar het gevaar is reëel dat deze kosten verhaald worden op de klanten.

Een andere mogelijkheid, een dikker pantser voor de wagens, is ook verre van ideaal, want de moderne misdadiger kan blijkbaar al beschikken over bazooka's en raketlanceerders zoals men al kon ontdekken in Rijsel en een week geleden ook in Roubaix.

Het is zeer de vraag of de verplichting om met minstens drie begeleiders te rijden de veiligheid zal verhogen dan wel één potentieel slachtoffer meer creëren. De aard van de wapens en het aantal van de overvallers ­ bij enkele aanslagen waren tussen de vijf en tien gangsters gesignaleerd ­ maken de tweede hypothese waarschijnlijker.

Tenslotte is er het voorstel om nachttransporten te verbieden. Wetsvoorstellen in die zin zijn reeds ingediend door onze collega's Boutmans en Olivier en ik meen te begrijpen dat de Vice-Eerste minister hiervan geen voorstander is. Van alle voorstellen moet dit dan ook als het meest negatieve worden beoordeeld. De onbetwijfelbare voordelen van een dergelijke maatregel wegen niet op tegen de nadelen, ten eerste omdat overdag de kans dat er toevallige slachtoffers vallen veel groter is, zoals op tragische wijze werd aangetoond toen een klein meisje werd verlamd ten gevolge van een verdwaalde kogel bij de overval in mijn gemeente Dilbeek. Ten tweede omdat er overdag meer verkeer is, wat volgens experts in het voordeel van de overvallers speelt. De politiediensten zijn pas later ter plaatse en de gangsters kunnen gemakkelijker opgaan in het drukke verkeer. Tenslotte maakt de onoverzichtelijkheid van het verkeer overdag preventieve acties moeilijker. Door het weinige verkeer 's nachts kunnen de transporten beter een voorspelbaar uurrooster aanhouden en kunnen beter parkeren en zullen ze minder geconfronteerd worden met hindernisen die voor de begeleiders steeds de voorbode van een overval kunnen zijn.

Naast al deze praktische vragen moet er echter nog de principiële vraag gesteld worden hoe het zover is kunnen komen dat in een moderne, vredige en beschaafde samenleving bepaalde delen van het etmaal definitief afgestaan moeten worden aan de georganiseerde misdadigheid.

Men begrijpe mij niet verkeerd : als ik van oordeel was dat het verbod op nachttransporten van geld ook maar één mensenleven zou redden, zou ik het steunen, maar een veiligheidsbeleid dat er niet meer in slaagt om bepaalde activiteiten te beschermen op bepaalde tijdstippen van de dag zou zijn eigen failliet moeten erkennen. Het is verboden om nachttransporten aan te vallen, maar zou de overheid niet erkennen dat ze dit verbod niet hard kan maken door onschuldige burgers het verbod op te leggen om 's nachts nog langer waardevolle zaken te transporteren ?

Niettemin bewonder ik alle mensen die zich de jongste maanden bezig hebben gehouden met het formuleren van voorstellen om de veiligheid van het geld en vooral de veiligheid van de transporteurs te verhogen. Met uitzondering van een artikel in Gazet van Antwerpen ontbreekt er één element in het debat, is er één oplossing waar mijns inziens niet genoeg aandacht aan wordt geschonken, namelijk de noodzaak van het vatten van de daders, van het vervolgen en het uitschakelen van de criminelen.

Laten we even veronderstellen dat we er, door veel financiële, menselijke en wettelijke inspanningen, in geslaagd zijn om de aanvallen op geldtransporten beduidend terug te dringen. Wat gaan de bendes dan doen die zich tot nu toe plachten bezig te houden met deze overvallen ? Gaan zij zich inschakelen op de arbeidsmarkt ? Gaan zij zich aanmelden bij de RVA ? Gaan ze zich laten herscholen tot technische lassers ? Gaan zij een opleiding volgen om sociaal assitent te worden ? Ik betwijfel het. Zij gaan andere doelwitten zoeken zoals juweliers, bankfilialen, kunstgalerijen of grootwarenhuizen. Zullen we moeten wachten tot er in deze sectoren doden vallen om dan, door aanzienlijke inspanningen, het probleem weer te verschuiven naar andere sectoren ?

Wat speciaal is aan de recente golf van aanvallen op geldtransporten is niet het feit dat er hold-ups worden gepleegd. Spijtig genoeg is dat niet uitzonderlijk. Waar het wel over gaat is, ten eerste, de organisatie en het aantal van de overvallers. Bij verschillende overvallen waren bendes van meer dan 5 personen betrokken. In Dilbeek werd het aantal bandieten op niet minder dan 10 geschat; ten tweede, de driestheid waarmee de overvallers te werk gaan, een stoutmoedigheid die doet denken aan de bende van Nijvel; ten derde, de bewapening van de gangsterbenden. Als er bazooka's en anti-tankraketten worden ingezet, dan is dat niet het werk van enkele kleine kruimeldieven.

In Gazet van Antwerpen schrijft Paul Geuddens : « Dit zijn geen occasionele amateurs die bij wat tegenstand onverrichterzake afdruipen, maar keiharde professionele gangsters die voor niets of niemand terugdeinzen. Ook niet voor een extra-bewaker. »

Hij gaat verder : « Van dat soort lopen er in België niet zo gek veel rond. Het gaat hoogstens om vier of vijf zeer goed georganiseerde, kleine bendes die met gericht speurwerk op vrij korte termijn te vinden moeten zijn. En dat is een taak voor de politiediensten. Niet voor de veiligheidsdiensten. » Ik zou eraan willen toevoegen : dat is de taak van de minister.

In dezelfde krant vertelt een anonieme veiligheidsofficier van de geldkoerierdiensten : « We zitten opgescheept met een heel professionele, grote bende die trouwens niet werd geliquideerd, en die gaandeweg steeds meer navolging kreeg van kleinere, meer amateuristische groepen. Onveranderd krijg je dit soort naäpers. » Wat doet de Vice-Eerste minister om deze bende of bendes op te rollen, zodat ze geen verdere navolging krijgen en zodat ze, indien geldtransporten te moeilijk worden om te beroven, geen andere doelwitten zoeken ?

In Het Volk van 21 december verklaart Marc Pissens, voorzitter van de overkoepelende Vereniging van beveiligingsfirma's : « Via het vroegere Oostblok, komen wapens naar hier en de buit wordt langs dezelfde kanalen naar ginder gesmokkeld. Bovendien zijn uit die landen een hele reeks goed opgeleide ex-militairen in de wereldwijde criminaliteit gekomen. » De verklaringen van deze man komen mij erg geloofwaardig over, gezien de bijzondere kenmerken van de overvallen. Deelt de Vice-Eerste minister zijn mening ? Zo ja, wat zal hij doen aan de aanwezigheid van illegalen uit Oost- en Midden-Europa, tegen het binnensmokkelen van oorlogswapens naar België en tegen het buitensmokkelen van de buit ?

De recente gebeurtenissen op en rond de autosnelweg te Kortrijk openen een ander denkrichting, die van gangsters handelend in opdracht of met goedkeuring van het Islam-fundamentalisme. Zijn er vermoedens dat de overvallen op de geldtransporten vanuit deze hoek komen ? Ik hoop dat de minister van deze gelegenheid gebruik zal maken om aan de Senaat te melden hoe hij de gebeurtenissen te Kortrijk inschat en welke maatregelen hij zal nemen, al dan niet in samenspraak met de Fransen.

Eergisteren werd in Frankrijk de gangster Karim Maâche gearresteerd, samen met een compaan. De Nijvelse onderzoeksrechter Luc Maes overweegt nu blijkbaar deze Maâche in beschuldiging te stellen bij het Franse gerecht voor overvallen op geldtransporten in België, maar Thierry Marchandise, procureur des Konings van Charleroi, verklaart dat Karim Maâche niet voorkomt op de lijst der verdachten van de speciale onderzoekscel van Charleroi, belast met het opsporen van de overvallers van geldtransporten in de omgeving van deze stad. Gisteren nog meldde VTM dan weer dat deze gangsters wel degelijk iets te maken zouden hebben met dit soort banditisme. Hoe dan ook, Frankrijk heeft in ieder geval de verdienste twee zware gangsters te arresteren op hetzelfde moment dat onze minister van Justitie twee andere gangsters laat ontsnappen uit de gevangenis van Bergen.

Aangezien enerzijds, het probleem voorlopig nog beperkt is tot één of enkele bendes en een snel en decisief optreden van de politiediensten nog mogelijk is en, anderzijds, er een reëel gevaar voor proliferatie van deze stijl van overvallen bestaat, moet er nu iets worden gedaan. Is het niet aangewezen om bij de rijkswacht een speciale cel op te richten die zich bezig houdt met het opsporen van deze daders ? Blijkbaar bestaat er al een dergelijke cel bij het parket van Charleroi, maar deze is niet bevoegd voor het hele land. Zou het niet aangewezen zijn een nationale cel op te richten waarin het parket en de rijkswacht hun krachten bundelen ?

Een goed idee zou misschien zijn daarvoor de mensen te gebruiken die worden ingezet om bepaalde van de zogenaamde « subversieve verenigingen » te schaduwen, meer bepaald degenen die ingezet worden om de partijpolitieke tegenstanders van de Vice-Eerste minister, het Vlaams Blok, te onderzoeken en te catalogiseren. Als men al deze mensen, die regelmatig opduiken op recepties, quizzen en mosselsoupers van het Vlaams Blok, zou inschakelen tegen de zware criminaliteit in plaats van tegen mensen die vragen stellen over het beleid, zouden er al heel wat meer resultaten zijn in dit dossier.

Een laatste bemerking : het is uiteraard niet te vermijden dat de strafwet sporadisch wordt overtreden. Criminaliteit is van alle tijden en van alle plaatsen, maar wat de minister bevoegd voor de binnenlandse veiligheid, ons wel zou moeten garanderen is dat hij zijn uiterste heeft gedaan om de burgers te beschermen én dat een zekere grens in de criminaliteit niet overschreden wordt, een kwantitatieve grens en een kwalitatieve grens. Hij zou het volk en ons, zijn vertegenwoordigers, moeten kunnen beloven dat de kwantiteit van de misdadigheid wordt verminderd en dat kwalitatief zware misdadigheid weer een uitzondering wordt en niet een bijna dagelijks feit. Kan de Vice-Eerste minister dat ?

De Voorzitter. ­ Het woord is aan Vice-Eerste minister Vande Lanotte.

De heer Vande Lanotte, Vice-Eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. ­ Mijnheer de Voorzitter, het is een beetje moeilijk om te antwoorden op de vragen van de heer Ceder. Ik had verwacht dat er zou worden gepraat over de geldtransporten, maar men heeft hier het hele veiligheidsbeleid uit de doeken gedaan. Ik heb vooral gehoord wat wij niet moeten doen om de veiligheid van de geldtransporten te verzekeren, want geen enkele van de voorgestelde oplossingen is goed, zoals het verbod op nachtwerk of de intelligente koffer. Dat zou allemaal negatief zijn en het zou de onveiligheid nog doen toenemen. Het probleem kan volgens hem maar worden opgelost als we de enkele personen die informatie verzamelen over het Vlaams Blok op de georganiseerde misdaad zetten.

Sta mij toe te zeggen dat de heer Ceder vooral veel platitudes heeft verkocht en simplistische opvattingen naar voren heeft gebracht. Hij weet zeer goed dat het aantal misdaden vorig jaar is gedaald, maar hij ontkent dat want dat betekent een afbrokkeling van « het grote gelijk » van het Vlaams Blok.

Voor de waardetransporten stelt hij voor een speciale cel op te richten in coördinatie met andere diensten. Het is jammer dat de coördinatie van de heer Ceder met zijn fractie ook niet zo goed is, want ongeveer anderhalve maand geleden heb ik in de Kamer reeds uitgelegd hoe deze cel werkt en hoe de centraal georganiseerde groep functioneerde bij rijkswacht, parket en gerechtelijke politie. Indien de heer Ceder werkelijk zo bezorgd is om de strijd tegen de criminaliteit zou het misschien wel nuttig zijn dat hij zich op de hoogte stelt van wat er aan leden van zijn eigen fractie in de Kamer is gezegd. Ik heb echter de indruk dat dit hem niet echt interesseert, want hij schenkt nauwelijks aandacht aan wat er hem gezegd wordt en hij komt hier identiek dezelfde vraag stellen als zijn partijgenoot in de Kamer. Ofwel is de onderlinge coördinatie tussen de leden van het Vlaams Blok niet zo schitterend, ofwel interesseert het hem niet. Ik kies voor dat laatste.

Sinds een aantal maanden volgen wij de bendes die zich rond de geldtransporten hebben gevormd. Enkele dagen geleden hebben wij een eerste, weliswaar bescheiden resultaat geboekt. Het is de bedoeling dat wij hier in de komende weken aan verder werken. Ik ben daar vrij optimistisch over, maar dat optimisme hoeft men niet te delen. De politiediensten ­ de rijkswacht en de gerechtelijke politie onder leiding van een nationale magistraat die de acties coördineert ­ besteden bijzonder veel aandacht aan dit probleem en proberen op een voorbeeldige en gecoördineerde manier in te grijpen. De eerste actie ten opzichte van de heer Maâche was een vrij groot succes omdat alles wat wij gedacht hadden te zullen vinden werd bevestigd. Dit betekent ook dat wij bij toekomstige acties zullen kunnen betrouwen op de verzamelde informatie.

Op de platitudes die de heer Ceder heeft verkocht, kan ik voor het overige weinig concrete antwoorden geven en ik heb niet veel zin om hem, net voor de Paasvakantie, in dezelfde stijl te antwoorden. (Applaus.)

De Voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Ceder.

De heer Ceder (Vl. Bl.). ­ Mijnheer de Voorzitter, Vice-Eerste minister Vande Lanotte vermoedt blijkbaar dat het probleem van de veiligheid mij niet echt interesseert. Ik vrees echter dat het de Vice-Eerste minister niet interesseert want mijn vraag om uitleg is al herhaaldelijk uitgesteld en hij antwoordt nauwelijks op mijn vragen.

Het feit dat de Vice-Eerste minister over deze zaak al enige uitleg zou hebben verschaft ­ het doet er niet toe aan welke partij ­ ontslaat hem niet in het minst van de verantwoordelijkheid die hij draagt tegenover de Senaat. Ook de Senaat heeft het recht ministers te ondervragen en te polsen naar hun beleid. Of moet ik uit het antwoord van de Vice-Eerste minister begrijpen dat hij enkel wenst te antwoorden op vragen die hem in de Kamer worden gesteld en dat de senatoren worden geacht alles te weten en goed te keuren ?

De Vice-Eerste minister heeft mij beschuldigd van het verkondigen van platitudes. Ik heb getracht het probleem te analyseren en een aantal voorstellen te formuleren. Ik ben echter de minister niet die bevoegd is voor Binnenlandse Aangelegenheden. Het is dus ook niet mijn taak te beslissen op welke manier de rijkswacht haar taak moet vervullen. Voorts beschik ik niet over de gegevens waarover de Vice-Eerste minister beschikt met betrekking tot de rijkswacht en de politie.

Het antwoord van de Vice-Eerste minister voldoet mij niet en getuigt van minachting ten opzichte van mijn fractie of misschien zelfs ten opzichte van de Senaat.

De heer Vande Lanotte, Vice-Eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. ­ Dat laatste is zeker niet het geval.

De Voorzitter. ­ Het incident is gesloten.

L'incident est clos.