1-119 | 1-119 |
Sénat de Belgique |
Belgische Senaat |
Annales parlementaires |
Parlementaire handelingen |
SÉANCES DU JEUDI 19 JUIN 1997 |
VERGADERINGEN VAN DONDERDAG 19 JUNI 1997 |
De voorzitter. Aan de orde is de mondelinge vraag van de heer Hostekint aan de staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking.
Het woord is aan de heer Hostekint.
De heer Hostekint (SP). Mijnheer de voorzitter, vorige week donderdag werd de heer André Godefroid, voormalig directeur-generaal bij het ABOS, gearresteerd wegens verdenking van miljoenenfraude met aanbestedingen voor vliegtuigtickets via het Sabena-filiaal Acotra.
De heer André Godefroid was tot 31 maart 1994 bij het ABOS onder meer verantwoordelijk voor de dienst Beurzen, die zich bezighoudt met het onthaal van derde-wereldstudenten. Het was op deze dienst dat jaren lang zou zijn gesjoemeld met vliegtuigtickets.
In de huidige regeerperiode was André Godefroid tot oktober 1996 werkzaam als begrotingsexpert op het kabinet van de staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking, Reginald Moreels. Volgens berichten was hij er onder meer informeel betrokken bij de hervorming van het ABOS en bij het inperken van de bevoegdheden van de inspecteur van Financiën, de heer Robert Druyts.
In dit verband had ik graag van de staatssecretaris drie zaken willen vernemen.
Ten eerste, hoe verklaart de staatssecretaris dat de heer Godefroid, tegen wie een onderzoek door het Hoog Comité van Toezicht in de zaak-Acotra liep, door hem bij de vorming van de regering-Dehaene II als begrotingsexpert in zijn kabinet werd aangesteld? Waarom verliet de heer Godefroid later zijn kabinet ?
Ten tweede, welke rol heeft de heer Godefroid gespeeld bij de overplaatsing van de heer Druyts naar een ander departement waar hij in oude wetteksten franken moet omrekenen in euro's ?
Ten derde, toont de aanhoudende stroom van schandalen bij het ABOS niet de noodzaak aan van een onafhankelijk evaluatie-instrument ?
De voorzitter. Het woord is aan staatssecretaris Moreels.
De heer Moreels, staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking, toegevoegd aan de eerste minister. Mijnheer de voorzitter, in antwoord op de eerste vraag van de heer Hostekint bevestig ik dat de heer Godefroid mij vanuit verscheidene hoeken werd aanbevolen als de expert bij uitstek in de vrij ingewikkelde ABOS-begroting. Op deze expertise hadden ook de vorige kabinetten van de heren Geens en Derycke een beroep gedaan. Hij had op mijn kabinet een tweevijfde betrekking en behandelde er de ABOS-begroting.
Mijn voorganger heeft wellicht zijn eigen redenen gehad om een einde te maken aan de samenwerking met de heer Godefroid. Het is mij niet bekend of er een verband bestaat met de Acotra-zaak. De senator zou daarover best een vraag richten aan minister Derycke zelf.
Zelf heb ik de heer Godefroid vorig jaar verzocht mijn kabinet te verlaten. Vóór zijn pensionering als directeur bij het ABOS, had hij immers de leiding over de dienst Beurzen en aldus kwam hij het voorbije jaar in opspraak. Daarom dacht ik dat de heer Godefroid mijn kabinet het best kon verlaten.
Op de vraag welke rol de heer Godefroid zou kunnen hebben gespeeld bij de overplaatsing van de heer Druyts naar een ander departement, dien ik te antwoorden dat de accreditering van de inspecteurs-generaal van Financiën tot de uitsluitende bevoegdheid van de minister van Begroting behoort. Zij worden door hem aan een of ander departement toegewezen en staan dan onder het administratief gezag van de minister tot wiens bevoegdheid het departement behoort. Op 31 maart 1997 heeft de heer Druyts van zijn minister een andere opdracht gekregen. De minister van Begroting, en hij alleen, bepaalt waar een inspecteur van Financiën terecht komt en noch ikzelf noch een ambtenaar van mijn administratie kunnen daarbij enige rol spelen. De inspecteurs van Financiën hebben overigens een eigen, autonoom werkende hiërarchie. Ik heb geen weet van het feit dat de heer Druyts franken zou moeten omrekenen naar euro's.
Ten derde vraagt de heer Hostekint of de aanhoudende stroom van schandalen bij het ABOS een onafhankelijk evaluatie-instrument niet noodzakelijk maakt.
In het kader van de totale herstructurering, die nu in haar eindfase zit, heb ik van bij mijn ambtsaanvaarding verklaard dat een grondige evaluatie en een grondige controle en inspectie, wat niet hetzelfde is, van groot belang zijn voor een administratie, dus ook voor het ABOS. Bij de interne reorganisatie van het ABOS in het begin van dit jaar, heb ik een aparte directie Evaluatie gecreëerd met de volgende taken.
Ten eerste vormt zij een interne audit- en methodedienst.
Ten tweede is zij een evaluatiedienst die de referentietermen voor de evaluaties door derden opstelt. Hiervoor werd in 1997 voor het eerst 25 miljoen uitgetrokken.
Ten derde moet zij de studiedienst beter uitbouwen om feedback te geven.
Ten vierde vormt ze een controle- en inspectiedienst met missies te velde, die er overigens reeds zijn geweest.
Ten vijfde moet zij het opnemen van controle- en evaluatietaken door de secties overzee stimuleren. Daarbij moeten facetten zoals ontwikkelingsrelevantie, effectiviteit en duurzaamheid aan bod komen.
Ik heb eveneens voor het eerst een budget van 50 miljoen uitgetrokken op de NGO-begrotingspost voor de evaluatie van NGO-projecten en programma's. De evaluatiedienst en de NGO-dienst stellen hiervoor samen een planning op en met de eerste evaluaties wordt in de zomer gestart.
Voor een goed begrip wil ik nog het volgende zeggen. De evaluatiedienst is een valabel instrument ter bevordering van de transparantie en de efficiëntie en moet op basis van de evaluaties een jaarverslag opmaken met aanbevelingen voor de staatssecretaris. De staatssecretaris ontvangt het ongewijzigd jaarverslag en plaatst er zijn eigen commentaar en eventuele beleidsconclusies bij. Het nog steeds ongewijzigde jaarrapport wordt dan naar het Parlement gestuurd samen met de opmerkingen en conclusies van de staatssecretaris. Het Parlement kan hierover met de staatssecretaris in gesprek gaan en bijvoorbeeld suggesties doen om in de toekomst bepaalde types van evaluaties uit te voeren. Dit zal de eerste keer gebeuren in 1998.
De voorzitter. Het woord is aan de heer Hostekint voor een repliek.
De heer Hostekint (SP). Mijnheer de voorzitter, ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoord. Bij zijn ambtsaanvaarding kreeg hij ook van het Parlement veel krediet, gezien zijn verleden bij Artsen zonder Grenzen en omdat hij uit een niet-politiek milieu kwam. Zoals hijzelf vorige week in de pers opmerkte, blijven de lijken uit de kast vallen. Hij betreurt dat. Er zijn schandalen rond allerlei projecten in de derde wereld : ontziltingsinstallaties, overbodig spoorwegmaterieel en dergelijke meer. Er zijn zo'n twintig omstreden dossiers. Als gevolg van deze schandalen werd in de Kamer een opvolgingscommissie opgericht, die nu in haar eindfase zit. De schandalen gaan terug tot de jaren 80 en de staatssecretaris kan daarvoor zeker niet verantwoordelijk worden gesteld.
Toch kan ik mij niet van de indruk ontdoen dat hij bepaalde mensen in bescherming blijft nemen. Ik zal dit meteen aantonen met een voorbeeld, waarover ik vorig jaar een vraag heb gesteld.
De heer Godefroid is niet de enige, ook de heer Putman werd om dezelfde reden als de heer Godefroid uit het kabinet verwijderd. Er is ook de heer Lenaerts, die nog altijd een belangrijke functie heeft als directeur-generaal in het ABOS.
De staatssecretaris heeft zich omringd met een aantal mensen die eigenlijk niet betrouwbaar waren. De heer Godefroid werd immers aangehouden in een zaak van gesjoemel, voor de oplichting van tientallen miljoenen. Er worden bedragen genoemd tussen 10 à 20 miljoen frank. Het precieze bedrag kon echter nog niet worden berekend omdat de boekhouding naar het schijnt een puinhoop is.
Ik wens toch te herinneren aan een antwoord dat de staatssecretaris mij verleden jaar, op 4 juli 1996, gaf. Toen was de heer Godefroid nog altijd werkzaam op het kabinet als begrotingsexpert. Tegen hem liep een onderzoek van toezicht in verband met gesjoemel met vliegtuigtickets. Iedereen wist dat, want het verscheen in de pers. Ik neem aan dat de staatssecretaris dit dus ook wist toen hij in juni 1995 zijn kabinet samenstelde.
Vorig jaar stelde ik de staatssecretaris een vraag over de heren Putman en Godefroid. Ik citeer uit de Handelingen van 4 juli 1996: « Via de media vernam ik ook dat twee kabinetsmedewerkers van de staatssecretaris niet vrij van verdenking zijn en dat die verdenking reeds bestond voor hun benoeming op het kabinet. Welke functie bekleden zij daar en aan welke maatregel denkt de staatssecretaris? »
De staatssecretaris antwoordde: « Eén van de vermelde personen die in mijn kabinet als indicateur/inschrijver werkte », het gaat hier om de heer Putman André « heb ik, in het belang van het onderzoek, tijdelijk uit mijn kabinet verwijderd. Ik voeg er echter aan toe dat deze persoon door het gerecht slechts éénmaal, enkele weken geleden, is verhoord. » De heer Putman is echter nog altijd geschorst. « Een tweede persoon » dat is de heer Godefroid « werd, sinds hij in mijn kabinet als expert werkt, een vijfde werktijd, nu beweert de staatssecretaris dat hij twee vijfden werkt « nog nooit verhoord door het Hoog Comité van Toezicht, noch door het gerecht en ik heb geen kennis van bezwarende elementen tegen hem ».
Nu zijn er twee zaken mogelijk. Ofwel is de staatssecretaris naïef, maar dan moet hij wel bijzonder naïef zijn. Ofwel heeft hij in juli 1996 hier niet de waarheid verteld. Het onderzoek van het Hoog Comité van Toezicht was algemeen bekend.
Dat is mijn conclusie uit dit verhaal. Als de staatssecretaris zich met mensen met een dergelijk verleden blijft omringen, dan zal er, zo vrees ik, weinig terecht komen van de hervormingen die hij met de beste bedoelingen wil doorvoeren.
De voorzitter. Het incident is gesloten.
L'incident est clos.