1-119

1-119

Sénat de Belgique

Belgische Senaat

Annales parlementaires

Parlementaire handelingen

SÉANCES DU JEUDI 19 JUIN 1997

VERGADERINGEN VAN DONDERDAG 19 JUNI 1997

(Vervolg-Suite)

MONDELINGE VRAAG VAN DE HEER VERREYCKEN AAN DE VICE-EERSTE MINISTER EN MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN OVER « DE AFPERSINGSPRAKTIJKEN VAN JEUGDBENDES »

QUESTION ORALE DE M. VERREYCKEN AU VICE-PREMIER MINISTRE ET MINISTRE DE L'INTÉRIEUR SUR « LES PRATIQUES DE CHANTAGE DES BANDES DE JEUNES »

De voorzitter. ­ Aan de orde is de mondelinge vraag van de heer Verreycken aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken.

Minister Colla antwoordt namens zijn collega.

Het woord is aan de heer Verreycken.

De heer Verreycken (Vl. Bl.). ­ Mijnheer de voorzitter, in Antwerpen, vanwaar de minister die mij antwoordt toevallig ook afkomstig is, zijn circa 50 jeugdbendes actief.

Eenentwintig ervan zouden volledig samengesteld zijn uit vreemdelingen, 15 bestaan uit Belgen al dan niet recent genaturaliseerd en de overige zijn samengesteld uit personen van verschillende nationaliteiten. Aangenomen kan worden dat ook in andere stedelijke gebieden gelijkwaardige bendes actief zijn.

Sommige van deze bendes zijn gespecialiseerd in het zogenaamde « racketeering ». Dit gebeurt grootschalig bij het afpersen van handelaren en foorkramers in ruil voor bescherming. De afpersers schrikken er niet voor terug om onwillige betalers te terroriseren, bijvoorbeeld door luchtdrukgeweren af te vuren op uitbaatsters en zelfs op klanten van kermisattracties. Dit gebeurt ook kleinschalig bij het eisen van betaling voor het parkeren op openbare parkeergelegenheden. Bij niet-betaling vindt de eigenaar zijn wagen steevast beschadigd terug.

Ondertussen werd mij gesignaleerd dat ook café- en dancinguitbaters in deze regio deze afpersingsactiviteiten moeten ondergaan op straffe van terrorisering van het cliënteel.

Hieromtrent wil ik de vice-eerste minister volgende vragen stellen. Zijn deze afpersingen een stedelijk, mogelijk zelfs een Antwerps fenomeen? Bestaan er aanwijzingen dat deze praktijken toenemen? Welke algemene of specifieke maatregelen worden genomen tegen deze praktijken? Is er sprake van een gedoogbeleid, omdat de bekende « racketeeringbendes » zijn samengesteld uit niet-Europeanen? Het scheldwoord « racisme » kan immers zeer snel gehanteerd worden tegen degenen die deze bendes beteugelen. De pleitbezorgers van de smeltkroesmaatschappij aarzelen bovendien niet om dit scheldwoord te pas en te onpas te gebruiken.

De voorzitter. ­ Het woord is aan minister Colla.

De heer Colla, minister van Volksgezondheid en Pensioenen. ­ Mijnheer de voorzitter, hiermee breng ik het antwoord dat vice-eerste minister Vande Lanotte mij heeft bezorgd.

In antwoord op de vraag wat aan het probleem wordt gedaan, herinnert hij eraan dat de problematiek van de geweldcriminaliteit door jongerengroepen in Antwerpen werd opgenomen in het veiligheidscharter, dat op 5 februari 1997 werd ondertekend. Hij verwijst naar de krachtlijnen die in de bijlage van dat charter zijn opgenomen. Bij de politie van Antwerpen bestaat er overigens een cel Jongeren-groepsgeweld, die gespecialiseerd is in dat domein.

Volgens zijn informatie is er in Antwerpen geen sprake van enig gedoogbeleid.

Hij preciseert dat de genoemde praktijken strafrechtelijk vaak een erg verschillende kwalificatie krijgen, gaande van diefstal met geweld, diefstal gewapenderhand, afpersing, bedreiging enzomeer. De problematiek is in zijn globaliteit niet zo eenvoudig te vatten. Bovendien mag niet elke afpersing zomaar aan jeugdbendes worden toegeschreven. Winkeliers en horecauitbaters kunnen ook in een andere criminele context slachtoffer worden van dergelijke praktijken.

Vice-eerste minister Vande Lanotte wacht de resultaten van een enquête naar de dark points af om te antwoorden op de vraag of dit een typisch Antwerps fenomeen is. Uit de reeds ontvangen antwoorden blijkt wel dat eenzelfde fenomeen nog niet werd gesignaleerd in Gent of in Luik. De antwoorden van Charleroi of Brussel zijn nog niet gekend.

De voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Verreycken voor een repliek.

De heer Verreycken (Vl. Bl.). ­ Uiteraard apprecieer ik het feit dat minister Colla in de plaats van de minister van Binnenlandse Zaken antwoordt. Gewoonlijk maak ik daarover een opmerking maar in dit geval meen ik dat er voldoende redenen zijn om te aanvaarden, dat een collega zich opwerpt om het antwoord van de minister te verwoorden.

Politiebronnen bevestigen mij dat er wel degelijk sprake is van racketeering in Antwerpen. Het is heel opvallend dat er dit jaar op de Antwerpse Sinksenfoor nog geen enkele klacht voor gauwdiefstal, zakkenrollerij of handtasdiefstal werd ingediend. Dit is onmogelijk gezien daar duizenden mensen nonchalant met geld rondlopen en afgeleid zijn door de attracties. Bepaalde bendes worden betaald dat er niet zou worden gestolen. Iedereen weet dat, maar geen enkele foorkramer of handelaar zal dit toegeven. Toch wijzen alle signalen in de richting van de gekende jeugdbendes. Deze bendes zijn inderdaad gekend, maar het probleem is dat ze zo talrijk zijn en zo veel leden kennen.

Mijn vraag over het gedoogbeleid stoelt op mijn ervaring. Men vreest dat indien bepaalde jeugdbendes selectief worden aangepakt, men met scheldtechnieken zal te maken krijgen, niet alleen vanwege de jeugdbendes die hiermee vaker omspringen, maar ook vanwege goedmenende personen die ervan uitgaan dat zij van racisme zullen worden beschuldigd indien ze de kleine criminaliteit bij de jeugdbendes zoeken. Wie zich bezondigt aan een wetsovertreding moet evenwel worden gesanctioneerd.

Ik heb een heel specifieke vraag gesteld en zal ze in de toekomst nogmaals herhalen, maar dit doet niets af aan de waarde die ik aan zijn antwoord hecht.

De voorzitter. ­ Het incident is gesloten.

L'incident est clos.