1-104 | 1-104 |
Sénat de Belgique |
Belgische Senaat |
Annales parlementaires |
Parlementaire handelingen |
SÉANCE DU JEUDI 24 AVRIL 1997 |
VERGADERING VAN DONDERDAG 24 APRIL 1997 |
De voorzitter. Aan de orde is de mondelinge vraag van mevrouw de Bethune aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken.
Het woord is aan mevrouw de Bethune.
Mevrouw de Bethune (CVP). Mijnheer de voorzitter, via de media vernemen wij dat een Oostendse vrouw wordt vervolgd omdat zij onderdak zou hebben verschaft aan haar vriend, die illegaal in het land verbleef. Dit gebeurde op grond van artikel 77 van de vreemdelingenwet. Ik verneem ondertussen dat de betrokken persoon vandaag is veroordeeld voor deze feiten. Dit incident vormt de aanleiding voor mijn vraag.
Het tweede lid van voornoemd artikel bepaalt dat vervolging niet mogelijk is, indien de hulp of de bijstand aan de vreemdeling verleend wordt uit louter humanitaire overwegingen. In het verslag bij de voorbereidende werken van de vreemdelingenwet blijkt dat bestraffing op basis van artikel 77 slechts mogelijk is indien « kwaadwillig opzet » vaststaat. Voorts lezen wij dat « het eenvoudige feit van het samenwonen met een vreemdeling op zichzelf niet voldoende is om het misdrijf te doen ontstaan ».
Tijdens het parlementaire debat vorig jaar over het wetsontwerp tot wijziging van de vreemdelingenwet werd deze interpretatie herbevestigd en heeft de minister van Binnenlandse Zaken er meermaals op gewezen dat artikel 77 tot doel heeft de mensenhandelaars te viseren. Ook in de memorie van toelichting heeft de regering inzake artikel 77 de vereiste van kwaad opzet herbevestigd.
Graag vernam ik van de vice-eerste minister of hij op de hoogte is van gelijkaardige gevallen waarbij werd veroordeeld op basis van een verkeerde interpretatie van artikel 77. Kan de vice-eerste minister bevestigen dat volgens artikel 77 van voornoemde wet slechts kan worden overgegaan tot een veroordeling wanneer kwaad opzet is bewezen ? Zal de vice-eerste minister, die verantwoordelijk is voor deze materie, in het kader van het vervolgingsbeleid een initiatief nemen om de vervolgingen te laten verlopen conform de wet ?
De voorzitter. Het woord is aan vice-eerste minister Vande Lanotte.
De heer Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. Mijnheer de voorzitter, ik wil in de eerste plaats wijzen op het delicate karakter van deze vraag. Op het ogenblik is er een gerechtelijke procedure hangende die in eerste aanleg een veroordeling heeft opgeleverd. Een beroep is in dit geval meer dan waarschijnlijk. Het zou in dit geval nog enigszins te begrijpen zijn indien men de mening van de minister van Justitie vroeg. Dat mijn mening wordt gevraagd over deze aangelegenheid verwondert mij echter ten zeerste. Men kan zich afvragen of het wel goed is in de toekomst nog dergelijke vragen te stellen.
Ik heb mijn opvattingen over de vreemdelingenwet meer dan duidelijk gemaakt tijdens de bespreking. Voorts heb ik mevrouw de Bethune en de leden van haar partij erop gewezen dat de door hen absoluut gewilde wetswijziging niet noodzakelijk positief zou zijn en dat een verduidelijking van de wet wel eens een omgekeerd effect zou kunnen hebben. Ik hoop dat mijn vrees op dit vlak niet zal worden bewaarheid. Het kan mevrouw de Bethune niet zijn ontgaan dat er onder de vroegere wet nooit een veroordeling in beroep is geweest.
De rechter heeft een vonnis uitgesproken. Het parket en de betrokkenen moeten oordelen of zij al dan niet in beroep zullen gaan. Als de uitspraak definitief is, moet de wetgever nagaan of de wet moet worden aangepast. In de gevoelige sfeer die vandaag heerst, kan de mening van de minister van Binnenlandse Zaken echter een tegenovergestelde uitspraak van de rechter opleveren. Dit wens ik de betrokkenen niet toe.
De voorzitter. Het woord is aan mevrouw de Bethune voor een repliek.
Mevrouw de Bethune (CVP). Mijnheer de voorzitter, ik dank de vice-eerste minister voor zijn antwoord, hoewel ik het niet pertinent vind. Ik had immers niet zijn mening gevraagd over deze concrete zaak, maar had graag zijn standpunt gekend over de juiste interpretatie van artikel 77. Ik ben het ermee eens dat wij ons niet kunnen uitspreken over het vonnis dat vandaag is uitgesproken in Brugge. Ik verneem echter dat er nog andere soortgelijke zaken lopen. Een dergelijke interpretatie van dit artikel is verbijsterend. Ik wens opnieuw duidelijk te stellen dat een vervolging op basis van artikel 77 enkel mogelijk is wanneer kwaad opzet kan worden bewezen.
Aangezien er zo veel misverstanden bestaan rond artikel 77 denk ik eraan het initiatief te nemen om terzake een interpretatief wetsvoorstel in te dienen. Ik hoop dat ik hierbij zal kunnen rekenen op de steun van de regering en van de leden van de Senaat.
Dit punt is belangrijk genoeg om niet te wachten op een uitspraak in beroep of eventueel van het Hof van Cassatie, opdat duidelijk worde dat intermenselijke relaties van welke aard ook toegelaten zijn. Of het gaat om een gewone relatie met iemand die men ontmoet, een vriendschapsrelatie of een liefdesrelatie met een persoon die onwettig in het land verblijft, heeft hierbij geen belang.
De voorzitter. Het woord is aan vice-eerste minister Vande Lanotte.
De heer Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. Mijnheer de voorzitter, dit wordt eerder een princiepskwestie. Ik word ondervraagd over een rechtszaak, wat niet tot mijn bevoegdheid behoort, alleen maar omdat anderen zouden kunnen zeggen dat zij een gerust geweten hebben. Dat vind ik niet correct.
Als er onduidelijkheid is dan is dit omdat onder meer mevrouw de Bethune die wijziging heeft gewenst.
Als zij over het gerecht informatie wil krijgen, dan moet zij een vraag stellen aan haar partijgenoot, maar niet aan mij.
De voorzitter. Het incident is gesloten.
L'incident est clos.