1-84

1-84

Sénat de Belgique

Belgische Senaat

Annales parlementaires

Parlementaire handelingen

SÉANCES DU JEUDI 9 JANVIER 1997

VERGADERINGEN VAN DONDERDAG 9 JANUARI 1997

(Vervolg-Suite)

VOORSTEL TOT INVOEGING IN HET REGLEMENT VAN DE SENAAT VAN EEN ARTIKEL 70BIS , TER UITVOERING VAN ARTIKEL 3, VIERDE LID, VAN DE WET VAN 3 MEI 1880 OP HET PARLEMENTAIR ONDERZOEK

Bespreking

PROPOSITION TENDANT À INSÉRER DANS LE RÈGLEMENT DU SÉNAT UN ARTICLE 70BIS , EN EXÉCUTION DE L'ARTICLE 3, ALINÉA 4, DE LA LOI DU 3 MAI 1880 SUR LES ENQUÊTES PARLEMENTAIRES

Discussion

De voorzitter. ­ Wij vatten de bespreking aan van het voorstel tot invoeging in het reglement van de Senaat van een artikel 70bis , ter uitvoering van artikel 3, vierde lid, van de wet van 3 mei 1880 op het parlementair onderzoek.

Nous abordons l'examen de la proposition tendant à insérer dans le règlement du Sénat un article 70bis , en exécution de l'article 3, alinéa 4, de la loi du 3 mai 1880 sur les enquêtes parlementaires.

La discussion est ouverte.

Het woord is aan de rapporteur.

De heer Vandenberghe (CVP), rapporteur. ­ Mijnheer de voorzitter, senator Erdman heeft op 14 november 1996 een voorstel ingediend tot invoeging in het reglement van de Senaat van een artikel 70bis ter uitvoering van artikel 3, vierde lid, van de wet van 3 mei 1880 op het parlementair onderzoek. Het bureau van de Senaat heeft het voorstel besproken tijdens zijn vergaderingen van 27 november en 19 december 1996. Men zal zich herinneren dat wij vorig jaar de wet van 3 mei 1880 op het parlementair onderzoek hebben gewijzigd, onder meer door de invoeging van een nieuw artikel 3. In dit nieuw artikel 3, vierde lid, staat dat de leden van de Kamer tot geheimhouding verplicht zijn met betrekking tot de informatie verkregen naar aanleiding niet-openbare commissievergaderingen en dat schending van die geheimhouding wordt gestraft met een sanctie bepaald in het reglement van de kamer waartoe zij behoren. Het behoort derhalve aan de Kamer en de Senaat om in hun reglement een aangepaste bepaling op te nemen in uitvoering van dit artikel 3. Bij de discussie rezen er een aantal voorafgaande vragen.

De eerste vraag was of men bij het niet-respecteren van de plicht tot geheimhouding naar strafrechtelijke sancties zou grijpen, dan wel naar zogenaamde tuchtsancties. Het bureau was van oordeel dat strafrechtelijke sancties onverenigbaar zijn met het grondwettelijk beginsel van de onschendbaarheid bij het uitbrengen van een mening of een stem, dat gewaarborgd wordt door artikel 58 van de Grondwet. Bijgevolg werden enkel maatregelen van orde overwogen.

De tweede vraag was of die geheimhoudingsplicht en de sanctie in geval van schending ook moesten gelden voor andere commissies die bijvoorbeeld achter gesloten deuren bijeenkomen in bijzondere voorwaarden, bijvoorbeeld de commissies voor de Comité's P en I of een commissie die oordeelt over vervolgingen ten laste van een lid van de assemblee. Men was van oordeel dat dit probleem niet onder ogen kon worden genomen zonder een voorafgaande wetswijziging. Dit werd verder niet besproken.

Een bijkomende voorafgaande vraag was of er ook nog sancties kunnen worden genomen indien de geheimhoudingsplicht wordt geschonden na het sluiten van de commissiewerkzaamheden. Het bureau was van oordeel dat deze laatste hypothese niet onmiddellijk onder ogen kon worden genomen en eveneens een wetswijziging vereiste.

Bij dit voorstel van de heer Erdman werden vier amendementen ingediend. Het eerste amendement van de heer Foret werd verworpen met vijf stemmen tegen drie, bij drie onthoudingen. De drie overige amendementen werden eenparig aangenomen en het aldus geamendeerde en verbeterde artikel 70bis werd aangenomen met tien stemmen, bij één onthouding.

De draagwijdte van de nieuwe reglementering bestaat er essentieel in dat het niet-respecteren of het beweerde gebrek aan respect van de geheimhoudingsplicht, door een derde van de leden of door de voorzitter van de onderzoekscommissie op de agenda kan worden geplaatst. De commissie kan dan door een bij tweederde meerderheid genomen beslissing de betrokkene ofwel een waarschuwing ofwel een berisping geven, ofwel aan de openbare vergadering voorstellen hem van deelname aan de werkzaamheden aan de onderzoekscommissie uit te sluiten. Deze laatste en meest vergaande sanctie kan alleen door de Senaat worden opgelegd en wel bij een tweederde meerderheid. In dit geval wordt het ontslagen lid in de commissie onmiddellijk vervangen door een andere senator van dezelfde fractie.

Hiermede meen ik volledig verslag te hebben uitgebracht over de discussies in de commissie over het voorstel tot invoeging van een artikel 70bis in het reglement van de Senaat. (Applaus.)

M. le président. ­ La parole est à M. Foret.

M. Foret (PRL-FDF). ­ Monsieur le président, je me réjouis de l'initiative prise par M. Erdman, laquelle vise à insérer dans notre règlement des dispositions permettant de mettre vraiment en oeuvre la nouvelle loi du 30 juin 1996 sur les enquêtes parlementaires. Au rythme où ces dernières sont organisées, chacun conviendra qu'il est impérativement nécessaire de faire en sorte que notre règlement soit impeccable en la matière.

Je suis heureux de souligner que les débats relatifs à cette proposition, qui ont eu lieu au sein du bureau, furent véritablement empreints de bons sens, de cordialité et parfois même de beaucoup de bonne humeur.

Comme l'a dit le rapporteur, les amendements ont pratiquement tous été retenus, à l'exception d'un seul, sur lequel je me permettrai de revenir dans quelques instants.

Tout en affirmant que nous voterons en faveur de ce texte, je me permets de formuler aujourd'hui quelques observations. En effet, la discussion ayant eu lieu au sein du bureau, tous les éléments évoqués par les uns et les autres ne seront pas nécessairement retenus ultérieurement. Comme plusieurs d'entre eux devront guider l'interprétation même de notre règlement, je souhaite les mentionner dès à présent.

Première observation : il s'agissait de réaliser un équilibre entre, d'une part, la nécessité de faire respecter de manière contraignante, si besoin en était, la règle du secret et, d'autre part, le respect des droits de la défense dans le chef du commissaire soupçonné d'avoir enfreint le secret. Nous devions impérativement nous en tenir à cette règle et il en est bien ainsi.

J'émettrai cependant deux considérations. L'application de cette nouvelle disposition doit nécessairement avoir lieu en dehors de tout esprit partisan. Cette crainte ne doit pas totalement être exclue dans la mesure où un tiers des membres de la commission d'enquête ou le président seul suffit à déclencher la procédure disciplinaire.

Par ailleurs, le fait de brandir comme une épée de Damoclès la possibilité de sanctions disciplinaires ne doit et ne peut avoir ni pour but ni pour effet d'empêcher un membre d'une commission d'enquête d'exercer, vis-à-vis de l'extérieur, une mission normale d'information si les éléments dont il entend faire état publiquement ne sont pas de nature à influencer le cours de l'instruction.

Voilà donc la façon dont j'appréhende l'application de ce nouveau règlement.

Deuxième observation : je suis heureux que l'on ait expressément dissocié le sort du commissaire fautif de celui du groupe politique auquel il appartient. Grâce à cette dissociation, la sanction extrême que constitue l'exclusion du commissaire fautif ne portera pas préjudice à son groupe tout entier, lequel pourra le remplacer sans délai par un autre de ses membres au sein de la commission d'enquête. Cela ne devrait pourtant pas être une incitation pour un commissaire à dire n'importe quoi en violant la règle du secret, sachant qu'il sera de toute façon remplacé ultérieurement par un membre de son groupe.

J'en viens à ma troisième observation, qui me tient particulièrement à coeur, monsieur Vandenberghe. Dans ce texte, dont je tiens à souligner la haute qualité rédactionnelle, il est fait référence à ce qui pourrait « porter atteinte à l'honneur et à la dignité du Sénat ». J'ai déjà laissé entendre que je trouvais cette formulation assez floue, n'ajoutant rien au texte et étant même susceptible d'ouvrir la porte à l'arbitraire.

Vous m'avez assuré, monsieur Erdman, que cette crainte d'arbitraire n'était pas fondée. Je l'espère sincèrement et j'en prends acte.

Cependant, vous ne m'empêcherez pas de m'interroger sur l'utilité d'employer semblables termes dans un texte de loi. Oserait-on même seulement imaginer que certains d'entre nous pourraient ne pas être empreints ­ ne serait-ce que quelques secondes ­ jusqu'au plus profond d'eux-mêmes, de cet honneur, de cette dignité ­ dont nous ne nous sommes assurément jamais départis ­ propres à cette assemblée, que l'on continue à appeler « la Chambre haute », dont les origines remontent à l'Antiquité et dont le nom ornait fièrement le frontispice du plus glorieux des édifices de la Rome antique ? Il serait donc impensable que nous ne respections pas cette dignité, cet honneur sénatorial. Mais que cela soit précisé dans un texte, c'est un peu too much !

Lors de la discussion qui a eu lieu au sein du bureau, il a été dit qu'il s'agissait « d'une référence passe-partout » visant expressément des situations où la violation du secret du huis clos ne mettait pas en danger le fonctionnement ou la crédibilité de la commission mais comme précisé dans le rapport, méritait néanmoins « d'être sanctionné comme tel pour le principe ».

Sur ce point, je souhaiterais à nouveau attirer votre attention : je suis d'accord sur le fait que nous devons être empreints de la dignité et de l'honneur du Sénat, mais le fait de sanctionner, pour le principe, au titre de ces deux vénérables motifs, l'un ou l'autre de nos collègues nécessitera la plus grande circonspection de notre part dans l'application de ce règlement. Il n'est pas question que l'application pour le principe dérive vers une certaine forme d'intégrisme.

Enfin, selon moi, ce texte ne résoudra pas toutes les questions qui pourraient se poser. Il en est quelques-unes dont nous devrons nous préoccuper à un moment ou à un autre. Qu'en sera-t-il du non-respect de l'obligation de discrétion après la fin des travaux de la commission d'enquête ? Quel type de sanctions pourront éventuellement être appliquées à l'encontre des commissaires qui violeraient le secret ? Qu'en sera-t-il de l'absence de discrétion dans d'autres types de commission comme, par exemple, la commission des poursuites à charge d'un membre ?

Voilà toute une série de questions et d'observations que je tenais à formuler. Celles-ci ne changent rien à notre volonté d'émettre un vote favorable sur ce texte. De plus, ne serait-ce que pour la dignité, l'honneur du Sénat, nous veillerons à recueillir la plus large adhésion possible sur cette question. (Applaudissements.)

M. le président. ­ Plus personne ne demandant la parole dans la discussion je la déclare close, et nous passons à l'examen de la proposition.

Daar niemand meer het woord vraagt in de beraadslaging verklaar ik ze voor gesloten en bespreken wij het voorstel.

Le texte de la proposition est ainsi rédigé :

Il est inséré dans le règlement du Sénat un article 70bis , libellé comme suit :

« Art. 70bis. 1. Tout sénateur qui, en révélant des informations recueillies à l'occasion d'une réunion non publique d'une commission d'enquête parlementaire, en violation de l'article 3 de la loi du 3 mai 1880 sur les enquêtes parlementaires, portera atteinte à l'honneur et à la dignité du Sénat, ou compromettra la bonne marche de l'enquête ou la crédibilité de celle-ci, pourra être sanctionné conformément aux dispositions qui suivent.

2. L'examen des cas de violation du secret peut être demandé soit par un tiers des membres de la commission d'enquête, par lettre adressée au président de celle-ci, soit par le président lui-même. La lettre précitée, ou la note établie par le président, comporte une description détaillée des faits invoqués.

Cette demande est inscrite à l'ordre du jour de la première réunion suivant son dépôt. Un délai d'au moins huit jours doit s'écouler entre le dépôt de la demande et son examen en commission.

Le sénateur intéressé est avisé, par lettre du président, des faits qui lui sont reprochés, ainsi que des jour et heure de cette réunion, et il est invité à y présenter sa défense.

Il est également avisé par écrit de son droit de se faire représenter ou assister par un autre sénateur, ainsi que de son droit de demander une remise, non motivée, à une seule reprise.

3. Au jour fixé, la commission entend le sénateur intéressé dans sa défense, à huis clos.

Immédiatement après cette audition, ou, le cas échéant, après avoir constaté que l'intéressé n'est ni présent, ni représenté, ou qu'il ne souhaite pas être entendu, la commission délibère à huis clos.

Si elle conclut que les faits invoqués sont suffisamment établis, elle peut décider, à la majorité des deux tiers de ses membres, soit d'infliger un avertissement à l'intéressé, soit de lui infliger un blâme, soit de proposer à l'assemblée de l'exclure de la commission d'enquête.

La décision de la commission n'est susceptible d'aucun recours. Elle est consignée dans un procès-verbal signé par le président. Celui-ci en adresse sans délai une copie au président du Sénat, au sénateur en cause, ainsi que, le cas échéant, au membre qui l'a assisté ou représenté.

4. La décision de la commission infligeant un avertissement ou un blâme est portée à la connaissance du Sénat lors de la première séance plénière utile suivant la notification visée au dernier alinéa du point 3.

Cette communication ne donne lieu à aucun débat.

5. La proposition d'exclusion est inscrite à l'ordre du jour de la première séance plénière utile suivant la notification visée au dernier alinéa du point 3.

Le cas échéant, il est fait application de l'article 48.

Le Sénat entend d'abord le rapport oral du président de la commission, et ensuite, le cas échéant, le sénateur en cause ou le membre qui le représente. Leur temps de parole est limité à quinze minutes chacun. Aucun autre membre ne peut prendre la parole à ce sujet.

Le Sénat se prononce ensuite sans débat sur la proposition d'exclusion, par scrutin secret. Aucun amendement à cette proposition n'est recevable.

Si la proposition est adoptée à la majorité des deux tiers des suffrages, l'intéressé est définitivement exclu des réunions de la commission d'enquête.

Cette décision n'est susceptible d'aucun recours. Elle est notifiée par écrit au président de la commission, au sénateur en cause, ainsi que, le cas échéant, au membre qui l'a assisté ou représenté.

Si la majorité des deux tiers des suffrages n'est pas atteinte, la proposition est rejetée et le président déclare l'incident clos.

6. Le membre d'une commission d'enquête exclu de celle-ci en application du point qui précède est remplacé sans délai par un autre membre du même groupe, conformément aux dispositions de l'article 76-3. »

In het reglement van de Senaat wordt een artikel 70bis ingevoegd, luidende :

« Art. 70bis. 1. Iedere senator die, in strijd met artikel 3 van de wet van 3 mei 1880 op het parlementair onderzoek, informatie verkregen naar aanleiding van een niet-openbare vergadering van een parlementaire onderzoekscommissie bekendmaakt en daardoor afbreuk doet aan de eer en de waardigheid van de Senaat of het goede verloop van het onderzoek of de geloofwaardigheid ervan in gevaar brengt, kan gesanctioneerd worden overeenkomstig de hiernavolgende bepalingen.

2. De behandeling van schendingen van de geheimhouding kan gevraagd worden door een derde van de leden van de onderzoekscommissie, bij brief gericht aan de voorzitter van de commissie, of door de voorzitter zelf. In de bovenvermelde brief of in de door de voorzitter opgestelde nota wordt een gedetailleerde beschrijving van de aangehaalde feiten gegeven.

Deze vraag wordt op de agenda geplaatst van de eerste vergadering volgend op de indiening ervan. Een termijn van ten minste acht dagen moet verlopen tussen de indiening van de vraag en de behandeling ervan in de commissie.

De betrokken senator wordt bij brief van de voorzitter op de hoogte gebracht van de feiten die hem verweten worden, alsmede van de dag en het uur van de vergadering, en hij wordt verzocht zich daar te verdedigen.

Hij wordt eveneens schriftelijk in kennis gesteld van zijn recht om zich door een andere senator te laten vertegenwoordigen of bijstaan alsmede van zijn eenmalig recht om een niet gemotiveerd uitstel te vragen.

3. Op de vastgestelde dag hoort de commissie met gesloten deuren de verdediging van de betrokken senator.

De commissie beraadslaagt met gesloten deuren onmiddellijk na dit verhoor of nadat zij eventueel heeft vastgesteld dat de betrokkene niet aanwezig is, niet vertegenwoordigd is of niet verhoord wenst te worden.

Indien zij besluit dat de aangehaalde feiten voldoende bewezen zijn, kan zij met een tweederde meerderheid van haar leden besluiten ofwel de betrokkene een waarschuwing te geven, ofwel hem een berisping te geven, ofwel aan de assemblee voor te stellen hem uit te sluiten van de onderzoekscommissie.

Tegen de beslissing van de commissie kan geen beroep worden ingesteld. Zij wordt opgetekend in een proces-verbaal dat door de voorzitter ondertekend wordt. Deze stuurt onverwijld een afschrift aan de voorzitter van de Senaat, aan de betrokken senator en eventueel aan het lid dat hem bijgestaan of vertegenwoordigd heeft.

4. De beslissing van de commissie om een waarschuwing of een berisping te geven wordt aan de Senaat medegedeeld op de eerste dienstige plenaire vergadering volgend op de kennisgeving bedoeld in het laatste lid van punt 3.

Over deze mededeling wordt geen debat gevoerd.

5. Het voorstel tot uitsluiting wordt op de agenda geplaatst van de eerste dienstige plenaire vergadering volgend op de kennisgeving bedoeld in het laatste lid van punt 3.

In voorkomend geval wordt artikel 48 toegepast.

De Senaat hoort eerst het mondeling verslag van de voorzitter van de commissie en vervolgens eventueel de betrokken senator of het lid dat hem vertegenwoordigt. Hun spreektijd is beperkt tot vijftien minuten ieder. Geen ander lid mag dienaangaande het woord nemen.

De Senaat spreekt zich vervolgens zonder debat uit over het voorstel tot uitsluiting, bij geheime stemming. Op dit voorstel kan geen enkel amendement ingediend worden.

Indien het voorstel met een tweederde meerderheid van de stemmen aangenomen wordt, is de betrokkene definitief uitgesloten van de vergaderingen van de onderzoekscommissie.

Tegen deze beslissing kan geen beroep ingesteld worden. Zij wordt schriftelijk medegedeeld aan de voorzitter van de commissie, aan de betrokken senator en eventueel aan het lid dat hem bijgestaan of vertegenwoordigd heeft.

Indien geen tweederde meerderheid van de stemmen bereikt wordt, is het voorstel verworpen en verklaart de voorzitter het incident voor gesloten.

6. Het lid van een onderzoekscommissie dat uitgesloten wordt met toepassing van het vorige punt, wordt onverwijld vervangen door een ander lid van dezelfde fractie, overeenkomstig de bepalingen van artikel 76-3. »

Il sera procédé tout à l'heure au vote sur l'ensemble de la proposition.

We stemmen zo dadelijk over het voorstel in zijn geheel.