1-94 | 1-94 |
Sénat de Belgique |
Belgische Senaat |
Annales parlementaires |
Parlementaire handelingen |
SÉANCES DU JEUDI 27 FÉVRIER 1997 |
VERGADERINGEN VAN DONDERDAG 27 FEBRUARI 1997 |
Hervatting van de bespreking
Bespreking van de amendementen
Reprise de la discussion
Examen des amendements
De voorzitter. Wij hervatten de bespreking van de bepaling tot herziening van artikel 41 van de Grondwet.
Nous reprenons l'examen de la disposition portant révision de l'article 41 de la Constitution.
Het woord is aan de heer Erdman.
De heer Erdman (SP). Mijnheer de voorzitter, ik wens in de eerste plaats de rapporteur te feliciteren voor zijn uitstekend verslag dat samen met de documenten die ons door de Kamer zijn overgezonden, nuttig en nodig zal zijn bij de verdere evolutie op wetgevend vlak.
Tijdens de besprekingen werd er herhaaldelijk de nadruk op gelegd dat dit ontwerp een eerste stap is, het groen licht, het grondwettelijk kader voor een structuur waarvan men hoopt dat die voor iedereen zal uitmonden in meer democratie, het dichter bij de burger brengen van de instellingen en een beter contact met de verkozenen. Dat zijn in de huidige grootstedelijke problematiek en zeker in een stad zoals Antwerpen na de fusie, blijkbaar noden die op aandringen van de bevolking moeten worden verholpen. De rapporteur heeft terecht aangestipt dat dit in tempore non suspecto gebeurt, in de geest die vandaag overal heerst.
Dit alles zal in drie fasen moeten worden gerealiseerd. Ik denk hier aan de bijzondere wet die de overdracht moet regelen van de bevoegdheid naar de decreetgever. De tekst daarvan zal niet zo moeilijk zijn. Ook het decreet dat bij bijzondere meerderheid moet worden goedgekeurd en dat de steden of gemeenten moet aanwijzen die in aanmerking komen, zal legistiek niet zo moeilijk zijn, maar zal wel een politiek debat uitlokken in de Gewestraden. Omdat in bepaalde kranten al een opsomming werd gegeven van alle steden en gemeenten die in aanmerking zouden kunnen komen voor de nieuwe structuren wil ik toch even onderstrepen dat het Vlaams Parlement niet de minste inspraak heeft voor steden en gemeenten die niet in Vlaanderen liggen. Hier speelt dus wel een duidelijke afbakening van de bevoegdheden. Andere meerderheden zullen moeten beslissen en de steden en gemeenten buiten Vlaanderen waar de nieuwe structuren noodzakelijk zijn, moeten aanwijzen.
Wat niet zo eenvoudig zal zijn, is de technische uitwerking van de wet die zowel de bevoegdheden als de werkwijze van districtraden zal vastleggen. Dit vergt immers een overdracht van bevoegdheden, gekoppeld aan een financieringssysteem dat uitgaat van een unitaire stedelijke structuur die nog altijd blijft bestaan. Ongeacht de verzuchtingen van de bevolking dat bepaalde bevoegdheden worden overgedragen, zullen op technisch vlak heel wat problemen ontstaan. Dit debat kan niet worden beëindigd zonder een ruim overleg tussen alle betrokkenen.
Een ander aspect is uiteraard het systeem van verkiezingen dat hier zal moeten worden toegepast. Ik zal niet op de details ingaan, maar er moet voor de districtraden uiteraard een kieswet worden uitgewerkt. Hierbij moet worden vertrokken van de benadering die ten grondslag lag aan de oprichting ervan, namelijk het democratiseren van de instellingen. Er moet worden bepaald wie kiesgerechtigd is. Dit zal ontegensprekelijk kaderen in de open bespreking over de hervorming van artikel 8 van de Grondwet waarbij onder druk van Europa bepaalde wijzigingen in verband met de kiescolleges moeten worden ingevoerd. Er moet ook rekening worden gehouden met de toestand en de bekommernissen van de bevolking in de districten. Andere aspecten zijn de verkiesbaarheid en de verhouding tussen de verkozenen in de districtraden en de gemeenteraad die nog altijd fungeert als hoogste orgaan in de stad of in de gemeente. De vraag rijst of meerderheden in de gemeenteraad ook moeten gelden in de districtraden of dat andere, afwijkende meerderheden kunnen worden samengesteld. Dit probleem moet technisch en politiek worden opgelost. A priori moeten de onderlinge verhoudingen wettelijk worden bepaald en moeten duidelijke afspraken wettelijk worden vastgelegd om te vermijden dat er geval per geval, dossier per dossier, thema per thema, bevoegdheid per bevoegdheid conflictsituaties rijzen die de werking van het college van burgemeester en schepenen en van de gemeenteraad verlammen. Een dergelijke aanpak zou de overdracht van bevoegdheden naar de districtraden bemoeilijken. Er is dus nog veel werk voor de boeg.
Ik dank alle collega's die positief hebben meegewerkt aan deze grondwetsherziening. Tenslotte wens ik collega Desmedt te zeggen dat ik, zoals altijd trouwens, met belangstelling kennis heb genomen van zijn hernieuwde poging om in verband met de grootte van de steden en gemeenten een ander cijfer dan 100 000 in de Grondwet in te schrijven. Men weet dat er bij de eerste bespreking in de Senaat werd vooropgesteld geen cijfers in de Grondwet vast te leggen. Het zijn vrienden van de heer Desmedt in de Kamer die op een bepaald ogenblik hebben aangedrongen op het inlassen van een numerieke grens. Ik kan de achterliggende politieke beweegredenen begrijpen. Wij kunnen echter over cijfers blijven discussiëren. Als chauvinistisch Antwerpenaar zou ik kunnen voorstellen het aantal inwoners vast te leggen op 250 000, zodat alleen Antwerpen in aanmerking komt voor de nieuwe regeling. De kamerleden hebben echter het cijfer 100 000 vastgelegd, wat betekent dat in heel België in een achttal gemeenten of steden districtraden kunnen worden verkozen. Wij menen bijgevolg het amendement van de heer Desmedt, die het cijfer 200 000 voorstelt, niet te kunnen bijtreden. De SP-fractie zal het ontwerp uiteraard met overtuiging goedkeuren.
M. le président. La parole est à M. Desmedt.
M. Desmedt (PRL-FDF). Monsieur le président, je voudrais commencer en répliquant immédiatement à ce que M. Erdman vient de dire en soulignant qu'à la Chambre, le PRL-FDF aurait adopté une autre attitude qu'au Sénat concernant cette révision de l'article 41.
En réalité, le projet a été modifié à la Chambre sur la base d'amendements présentés par notre groupe et, dès lors, par souci de courtoisie, le PRL-FDF à la Chambre, a, non pas soutenu cette proposition, mais s'est abstenu. Et nous ne modifions donc en rien nos objections de principe que je vais maintenant me permettre de rappeler.
Nous sommes donc invités à examiner une deuxième fois le projet de révision de l'article 41 de la Constitution, la Chambre ayant modifié le texte adopté par le Sénat.
Lors du premier examen, le groupe PRL-FDF s'était prononcé contre ce projet et j'en avais exposé les raisons lors de notre séance du 8 mai 1996.
Bien entendu, je ne répéterai pas cette intervention mais permettez-moi de rappeler brièvement nos objections. La révision de l'article 41 est proposée en vue de permettre de créer des organes territoriaux intracommunaux pouvant régler des matières d'intérêt communal.
Nos objections sont à la fois juridiques et politiques. Tout d'abord, il nous paraît que c'est l'article 162 qui aurait dû être révisé et non l'article 41. En effet, l'article 41 mentionne simplement que les intérêts exclusivement communaux sont réglés par les conseils communaux d'après les principes établis par la Constitution et c'est précisément l'article 162 qui énonce ces principes.
Il est donc bien évident que c'est dans cet article 162 qu'il aurait fallu insérer les dispositions nouvelles qui nous sont proposées.
Mais en fait, on n'a pas voulu toucher à l'article 162, son éventuelle révision étant réservée à une éventuelle régionalisation des lois organiques sur les provinces et communes. Dès lors, on modifie l'article 41 et on ajoute cela a encore été confirmé il y a quelques jours en commission par M. Erdman que l'article 162 est modifié implicitement.
Or, les révisions implicites de la Constitution sont condamnées par les constitutionnalistes les plus sérieux. M. Uyttendaele parle d'une technique éminemment contestable tandis que M. Alen, qui est pourtant un juriste proche du Premier ministre, a écrit : « Van deze techniek, die zowel met de letter als met de geest van artikel 195 van de Grondwet strijdt, is vooral gebruik gemaakt bij de staatshervorming. »
Ainsi donc, on modifie implicitement un article de la Constitution et qui plus est, on le modifie dans un sens qui n'est pas celui prévu par la déclaration de révision de la Constitution. Il s'agit là d'une double hérésie juridique qui est inacceptable.
Au point de vue politique, certaines objections que nous avions soulevées ont été modifiées par la Chambre.
Le projet a, en effet, été amendé sur trois points : ces organes nouveaux ne pourront être créés que dans les communes de plus de cent mille habitants; l'initiative de leur création devra émaner du conseil communal; et leurs membres seront des élus directs.
Il s'agit là d'améliorations incontestables dues essentiellement à des amendements déposés par M. Louis Michel.
Il reste cependant des critiques politiques majeures à notre point de vue.
On crée un nouveau niveau de pouvoir alors que notre pays est probablement un de ceux où il y le plus d'assemblées élues avec des pouvoirs de décision. À l'État fédéral, aux régions, aux communautés, aux provinces et aux communes, on ajoute à présent des organes territoriaux intracommunaux. Est-ce vraiment souhaitable ?
Par ailleurs, les processus qui conduira à la création de ces organes est terriblement complexe.
Il s'agit d'un véritable parcours du combattant. Après la modification de la Constitution, une loi ordinaire devra définir les règles de fonctionnement et le mode d'élection; ensuite, une loi a majorité spéciale devra habiliter les régions à fixer les conditions de création des organes nouveaux et, enfin, un décret régional voté aux deux tiers des voix devra fixer ces conditions.
En commission de la Chambre, le Premier ministre a déclaré à ce propos que si tout cela peut donner une impression de complexité, celle-ci reflète le système mis en place par la Constitution. On ne saurait mieux dire pour illustrer la complexité des nos institutions.
N'aurait-il pas été plus simple de reconnaître que certaines fusions de communes ont été excessives et que des mesures de « défusion » seraient plus adéquates que le système complexe qui nous est proposé ?
Enfin, il est indiscutable que le système proposé est un premier pas vers la régionalisation de la loi communale.
À cet égard aussi, le Premier ministre a été très clair. Je cite le rapport de la commission de la Chambre : « Le Premier ministre déclare que sur le plan politique, on a voulu donner un signal de la volonté de régionalisation de la loi provinciale et de la loi communale. »
Le PRL-FDF ne souhaite pas cette régionalisation, non par volonté centralisatrice ou par réflexe unitariste mais parce que nous ne voyons pas en quoi cette régionalisation améliorerait la gestion des provinces et communes et que, par ailleurs, elle risque de rendre encore plus précaire le sort des gestionnaires de communes à statut linguistique spécial. Certes, les modifications apportées à la Chambre éviteront sans doute certains excès mais d'un point de vue juridique et politique, ce projet reste pour nous insatisfaisant et nous ne pourrons donc que confirmer notre précédent vote négatif.
Afin de gagner du temps, je voudrais à présent, avec la permission de M. le président, justifier l'amendement déposé par mon groupe.
Notre amendement vise à remplacer le chiffre 100 000 par le chiffre 200 000, ce qui signifie que ce type d'organe ne pourrait être créé que dans les villes et communes comptant au moins 200 000 habitants. Nous souhaitons éviter l'utilisation de cette procédure par un nombre trop élevé de communes, sans aller jusqu'à 250 000, ce qui aurait limité les possibilités de fusion à une seule commune. Il serait tout à fait anormal d'adopter une disposition constitutionnelle ne s'appliquant qu'à une seule commune. Par conséquent, l'adoption de notre amendement permettrait de « limiter les dégâts » tout en évitant l'écueil d'un texte sur mesure destiné au seul cas de la ville d'Anvers. (Applaudissements.)
De voorzitter. Het woord is aan de heer Goris.
De heer Goris (VLD). Mijnheer de voorzitter, op mijn beurt feliciteer ik de heer Caluwé voor zijn uitstekend verslag.
De steden en gemeenten zijn in ons land reeds vele eeuwen de plaats waar iedereen de gelegenheid heeft om op actieve wijze deel te nemen aan de goede werking van de plaatselijke gemeenschap. De gemeente is de bakermat bij uitstek van de politiek en van het sociaal-cultureel verenigingsleven. Zij is het fundament van onze democratie en de plaats voor geëngageerde participatie. Vanuit deze optiek heeft de Antwerpse gemeenteraad overigens kort na de fusie in 1983 negen adviserende districtraden opgericht teneinde de plaatselijke politieke debatcultuur te behouden.
Uit de parlementaire voorbereiding van de wet op de fusies van gemeenten kan worden opgemaakt dat deze laatste operatie niet enkel mede tot doel had het contact tussen de bevolking en het stadsbestuur in de hand te werken, maar ook de doelmatigheid van de werking van de gemeenten te verhogen.
De fusie van Antwerpen heeft echter aangetoond dat het negeren van de eigen politieke cultuur van een gemeente in een grootstedelijk gebied, de afstand tussen burger en bestuur aanzienlijk vergroot in plaats van verkleint. Voorts is gebleken dat Antwerpen als stad te groot is geworden voor de functies die het dagelijks beheer van een lokale gemeenschap uitmaken, maar te klein is gebleven voor de materies die betrekking hebben op de centrumfunctie.
In toepassing van het subsidiariteitsbeginsel en met het oog op een goed evenwicht tussen klein- en grootschaligheid diende er dan ook te worden gestreefd naar een binnengemeentelijke constructie waarmee op solidaire wijze een dialoog kan worden aangegaan. Via de techniek van de binnengemeentelijke decentralisatie zagen de huidige districtraden het daglicht.
In de praktijk komt het erop neer dat bevoegdheden en middelen vanuit het centrum worden overgedragen naar de stadsdeelraden of -besturen, die hierbij een vorm van zelfstandigheid kunnen krijgen die min of meer vergelijkbaar is met die van de OCMW's of met die van de door de wet van 28 maart 1995 geregelde autonome gemeentebedrijven.
De meerwaarde van deze decentralisatie voor de bevolking is duidelijk. Ik verwijs hierbij naar het nut van de eigen verkiezingen van stadsdeelraden; het feit dat de diensten vragen en opmerkingen efficiënter kunnen behandelen en het verwerven van een herkenbaar gezicht voor het stadsbestuur.
Dit kan slechts op een accurate wijze worden gerealiseerd door het overdragen aan de stadsdeelraden van bevoegdheden, die zij onder eigen verantwoordelijkheid dienen uit te oefenen; door eigen kredieten ter beschikking te stellen via een dotatieregeling; door hen zelf de verantwoordelijkheid te verlenen voor de concrete organisatie en werking van de eigen administratie en door hen de uitvoerings- of medebewindsopdrachten toe te kennen.
Het huidig grondwettelijk kader was evenwel ontoereikend om deze doelstelling te realiseren. De terzake geldende grondwetsartikelen 41 en 162 werden daarom voor herziening vatbaar verklaard.
Om pragmatische redenen werd de voorkeur verleend aan de herziening van artikel 41, inzonderheid wegens de door de wetgevende Kamers gehuldigde interpretatie van de procedureregels voor de grondwetsherziening. Volgens deze interpretatie kan een grondwetsartikel in de loop van eenzelfde legislatuur slechts eenmaal worden herzien. Deze interpretatie wordt in de rechtsleer weliswaar betwist en zij geldt zeker niet wanneer de wijzigingen betrekking hebben op verschillende in het voor herziening vatbaar verklaarde artikel voorkomende bepalingen.
Aangezien artikel 162 voor herziening vatbaar werd verklaard om uitvoering te verlenen aan het Sint-Michielsakkoord, maar het nog helemaal niet vaststaat hoe die herziening zal worden geformuleerd, bestaat het risico dat er bezwaren zullen worden geuit tegen een tweede herziening van dit artikel. Om die reden werd het alleszins veiliger geacht de voorkeur te geven aan een wijziging van artikel 41.
In het door de Senaat herziene artikel 41 van de Grondwet heeft de Kamer van volksvertegenwoordigers twee wijzigingen aangebracht. In de eerste plaats werd het inwonersaantal teruggebracht van 250 000 tot 100 000. De reden hiertoe was de herhaaldelijke opmerking dat de Grondwet diende te worden gewijzigd teneinde het probleem van één stad, namelijk Antwerpen, op te lossen. Aldus werd de inwonersdrempel verlaagd, waardoor ook andere steden in het noorden en in het zuiden van het land van deze regeling kunnen genieten. Er werden dienaangaande nog andere opmerkingen geformuleerd. Zo heeft de VLD-fractie opgemerkt dat het inschrijven van een numeriek aantal niet thuishoort in de Grondwet, maar wel in een bijzondere wet, desgevallend in een wet of in een bijzonder decreet. Aan Franstalige zijde collega Desmedt heeft er zojuist nog op gewezen werd duidelijk gesteld dat er omzichtig moet worden omgegaan met deze mogelijkheid, gelet op de gevolgen die de verlaging van de inwonersdrempel kan hebben voor gemeenten in de Brusselse regio. Niettemin is de VLD van oordeel dat het terugbrengen van het inwonerstal tot 100 000 een goede wijziging is.
Het inschrijven van het beginsel van de rechtstreekse verkiezing van de zogenaamde districtraden is een tweede wijziging die de Kamer aanbracht. Met betrekking tot gemeente- en provincieraden wordt de rechtstreekse verkiezing geregeld door artikel 162 van de Grondwet. Deze laatste bepaling werd voor herziening vatbaar verklaard, om met toepassing van artikel 39 van de Grondwet, de organieke wetgeving inzake provincies en gemeenten te regionaliseren, met uitzondering van wat is geregeld in de zogenaamde pacificatiewet en met het behoud van de eenheid van het politie- en brandweerbeleid en het gemeentelijk karakter van de politie- en brandweerdiensten.
Ten einde dit laatste niet te hypothekeren hebben de indieners het nodig geacht door artikel 41 van de Grondwet deze binnen-gemeentelijke territoriale organen te institutionaliseren. Derhalve gebood de logica om in dezelfde bepaling de rechtstreekse verkiezing in te schrijven. Dit wordt ook door onze fractie onderschreven.
De vermelde wijzigingen kunnen door ons worden aanvaard. De VLD-fractie keurde de voorgestelde wijziging van artikel 41 van de Grondwet al goed in de Kamer en zal dit straks ook in de Senaat doen. (Applaus.)
De voorzitter. Het woord is aan de heer Verreycken.
De heer Verreycken (Vl. Bl.). Mijnheer de voorzitter, over de vorming van stadsdeelraden werd reeds heel wat gepraat, vooral in de Senaat. Eerst kwam het dossier in de senaatscommissie, daarna in de openbare vergadering. Na een omwegje langs de Kamer, kwam het voorstel opnieuw in de senaatscommissie terecht, om vandaag nogmaals in de openbare vergadering te worden behandeld. Toch maar goed dat er een Sint-Michielsakkoord is geweest, een Sint-Michielsakkoord dat het over en weer gaan van de voorstellen en ontwerpen wilde voorkomen en dat de verschillende Kamers elk een eigen verantwoordelijkheid wilde geven. Wat zouden wij meegemaakt hebben mocht dit Sint-Michielsakkoord er niet zijn geweest ?
In de Kamer zorgde de wijziging van artikel 41 van de Grondwet ondertussen voor problemen. De heer Louis Michel, volksvertegenwoordiger en voorzitter van de PRL, vreesde dat de Vlamingen Vlaamse stadsdeelraden zouden oprichten in de Vlaamse rand rond Brussel en in het Vlaamse Voeren. Met wat houdt de heer Michel zich bezig ? Dat Vlamingen in Vlaanderen bestuursorganen willen oprichten, past toch in de sfeer van groeiende verantwoordelijkheid voor de gemeenschappen ? Maar past het in de federale loyauteit dat een Waals politicus zich daartegen verzet ? Was het niet eerder aangewezen dat een Waals politicus, die zich persoonlijk en via zijn fractie verbindt met het Vlaamsvijandige FDF en die zijn liefde voor Frankrijk niet onder stoelen of banken steekt, niet langer zou uithalen naar de Vlaamse Gemeenschap die zijn gemeenschap betaalt via een verplichte solidariteit ?
Als de heer Michel zijn in de kranten van deze week aangekondigde Ronde van Vlaanderen begint om de ophoestplicht van Vlaanderen te verpakken in een boodschap van goede wil, zal ik niet nalaten de leden van mijn partij te informeren over de kwade wil van de betrokkene en over de ongewenstheid van zijn huichelachtige optredens in Vlaanderen.
Het oorspronkelijke senaatsvoorstel werd in de Kamer geamendeerd. Om niet de indruk te behouden dat het een Vlaams zeg maar Antwerps dossier betreft, werd het bevolkingsaantal van 100 000 vooropgesteld als norm om deelraden te kunnen oprichten.
Deze koehandel moeten wij afwijzen. Ofwel wordt, zoals in het oorspronkelijk Senaatsvoorstel, geen aantal vooropgesteld; ofwel wordt de norm van 250 000 inwoners gehanteerd, wat met de intenties van de Senaat strookt, zoals blijkt uit het vorige Senaatsverslag. Om de nadruk te leggen op de plaats waar dit dossier thuishoort, koos ik bij middel van amendement voor de tweede oplossing, namelijk het invoegen van de norm van 250 000 inwoners.
Eveneens bij middel van amendement trok ik de logica van de rechten, gekoppeld aan de nationaliteit, onverkort door. Alle pogingen, alle proefballonnetjes en alle ideologisch geïnspireerde uitlatingen in tegengestelde zin moeten de kop worden ingedrukt. Het recht om bestuurders te verkiezen moet voorbehouden blijven aan degenen die ook de plichten van de bestuurden dragen, namelijk degenen die de Belgische nationaliteit bezitten.
De Antwerpenaars mag niet worden opgedrongen dat zij wel stadsdeelraden kunnen krijgen weliswaar tegen de zin van Louis Michel en zijn vrienden maar dat zij daartegenover moeten aanvaarden dat in Borgerhout om een willekeurige deelgemeente te noemen een burgermeester kan worden verkozen die niet over onze nationaliteit beschikt. Wanneer alleen wordt gekozen voor het toekennen van stemrecht, maar niet voor het recht om zich verkiesbaar te stellen, dan wordt nog schaamtelozer dan vandaag toegegeven dat deze operatie enkel bedoeld is om zieltogende partijen in het Antwerpse nog een kansje te geven en om het Vlaams Blok op de anti-democratische wijze dwars te zitten.
De heer Moens, ondervoorzitter, treedt als voorzitter op
Ik ben ook van mening dat de doorzichtigheid en de begrijpelijkheid van de wetgeving, waarvoor reeds meermaals door eminente leden van de Senaat werd gepleit, niet gediend zijn met de benaming « binnengemeentelijke territoriale organen ». Niemand minder dan de rapporteur sprak voortdurend over districtraden. Dat deden ook de heren Goris en Erdman. Geen van de vorige sprekers heeft de benaming « binnengemeentelijke territoriale organen » in de mond genomen.
Deze haast medische omschrijving kan misschien wel voor een glimlach zorgen over de leegheid van de verbale oproepen voor begrijpelijkheid, maar dient deze begrijpelijkheid allerminst. Wanneer in delen van een stad raden moeten worden opgericht, dan moeten die stadsdeelraden heten, en niet binnengemeentelijke territoriale organen. Geen mens zal deze benaming ooit gebruiken. Kan men zich bijvoorbeeld volgende dialoog tussen drie mandatarissen voorstellen : « Dag mijnheer, wat doet u ? », « Ik ben gemeenteraadslid », zegt de eerste, « en u ? », « Ik ben senator », antwoordt de tweede. « En ik ben binnengemeentelijk territoriaal organist. », zegt tenslotte de derde. Het is zo belachelijk dat niemand zich zo'n dialoog kan inbeelden. Het woord « organist » heeft trouwens een andere betekenis. Een organist is immers een muzikant.
Aan mijn amendement om de woorden « binnengemeentelijke territoriale organen » te vervangen door het woord « stadsdeelraden » kan geen enkele politieke boodschap worden vastgeknoopt. Dit amendement is enkel ingegeven door de intentie begrijpelijke teksten af te leveren en door de gevoeligheid voor taalzorg.
Tot slot wijs ik er nogmaals op dat de oprichting van de stadsdeelraden een noodzaak is. De afstand tussen het gemeenteraadslid en de burger is veel te groot in een stad zoals Antwerpen. De gemeenteraadsleden zijn er niet meer aanspreekbaar. De werking van de voorlopers van de stadsdeelraden, de actuele districtraden, heeft aangetoond dat de gevoeligheid voor plaatselijke problemen groeit naarmate de afstand tussen mandataris en burger kleiner wordt.
Het Vlaams Blok beschikt over heel wat antennes in de stadswijken. Mogelijk wordt zelfs een deel van het vroegere sociale weefsel opgevangen door de vele activiteiten die onze plaatselijke afgevaardigden op het getouw zetten. Toch blijf ik van mening dat de goede werking van de democratie gediend is met een aanspreekbaarheid, niet enkel van onze idealistische medewerkers en wijkverantwoordelijken, maar van alle politieke mandatarissen. Zij alleen zijn immers sanctioneerbaar wanneer zij hun woorden niet in daden omzetten.
Antwerpen, met zijn 55 gemeenteraadsleden voor 500 000 inwoners, kent zijn mandatarissen niet. Antwerpen moet dus stadsdeelraden kunnen oprichten. Het moeten verkiesbare stadsdeelraden zijn, die de politieke verhoudingen in elk stadsdeel afzonderlijk weerspiegelen. Wij zullen dus dit ontwerp tot herziening van artikel 41 van de Grondwet goedkeuren, welk lot ook aan mijn amendementen beschoren is en meer bepaald het amendement aangaande « de binnengemeentelijke territoriale muzikanten, zeg maar organisten », waarvoor ik de speciale aandacht van de Senaat vraag. (Applaus.)
M. le président. La parole est à Mme Milquet.
Mme Milquet (PSC). Monsieur le président, la proposition de révision de l'article 41 de la Constitution visait initialement à permettre la création d'organes intracommunaux dans les grandes villes de plus de 250 000 habitants, où la commune est une entité administrative trop grande et trop éloignée du citoyen. Cela figurerait clairement dans l'exposé des motifs.
Lors de sa discussion à la Chambre, le texte a été amendé, afin de fixer la limite à 100 000 habitants. Ce texte étant à nouveau soumis à notre examen, je me permets d'émettre certaines réserves quant à l'application de l'article 41 à toutes les villes de plus de 100 000 habitants.
Les remarques évoquées par M. Desmedt ne sont pas dénuées de fondement. Il faudrait en effet éviter que dans les grandes agglomérations des conseils communaux soient, par le biais de cette disposition, vidés en pratique de leurs attributions au profit des conseils intracommunaux.
Si cette mesure est indispensable pour les villes comme Anvers, on peut se poser la question de savoir s'il en est de même pour toutes les villes de 100 000 habitants. Cette limite n'est-elle pas trop basse, car elle permettrait, dans des villes de moyenne importance, de recréer une double fonction de mandataire politique, ce qui ne répondrait pas à cette nouvelle culture politique que nous appelons de nos voeux ?
Mon groupe insiste dès lors pour que le législateur, qui, en vertu de l'article 41 doit définir les compétences, les règles de fonctionnement et le mode d'élection des organes territoriaux intracommunaux, fixe très limitativement les attributions de ceux-ci, si toutefois la limite des 100 000 habitants est retenue.
Si certaines compétences, telles que l'état civil, peuvent éventuellement être confiées à des organes intracommunaux, il ne peut en être de même d'autres services, comme la police et la sécurité, qui devraient rester du ressort du conseil communal global.
Enfin, le groupe PSC estime que le fait de permettre au législateur spécial d'octroyer aux régions le pouvoir de régler les conditions et le mode suivant lesquels les organes territoriaux intracommunaux peuvent être créés ne peut en aucune manière être interprété comme une première étape vers la régionalisation de la loi communale, que le PSC ne souhaite nullement.
M. le président . Plus personne ne demandant la parole dans la discussion, je la déclare close et nous passons à l'examen des amendements.
Daar niemand meer het woord vraagt in de bespreking, verklaar ik ze voor gesloten en gaan wij over tot het onderzoek van de amendementen.
De heer Verreycken stelt volgende amendementen voor :
« In het voorgestelde eerste lid de woorden « binnengemeentelijke territoriale organen » vervangen door het woord « stadsdeelraden. »
« Remplacer, à l'article 1er proposé, les mots « organes territoriaux intracommunaux » par les mots « conseils de quartier. »
« In het tweede lid het getal « 100 000 » vervangen door het getal « 250 000. »
« Remplacer, au deuxième alinéa, le nombre « 100 000 » par le nombre « 250 000. »
« In het tweede lid de tweede volzin aanvullen als volgt :
« door de burgers die ook bij gemeenteraadsverkiezingen stemgerechtigd zijn. »
« Au deuxième alinéa, compléter la seconde phrase par les mots :
« par les citoyens qui ont également le droit de vote aux élections communales. »
MM. Desmedt et Foret proposent l'amendement que voici :
« Au deuxième alinéa, remplacer le chiffre « 100 000 » par le chiffre « 200 000. »
« In het tweede lid het getal « 100 000 » vervangen door het getal « 200 000. »
Le vote sur les amendements est réservé.
De stemming over de amendementen wordt aangehouden.
Il sera procédé ultérieurement aux votes réservés et au vote sur l'ensemble de la disposition à la majorité prévue par l'article 195, dernier alinéa, de la Constitution.
Wij stemmen later, met de meerderheid overeenkomstig artikel 195, laatste lid, van de Grondwet over de aangehouden amendementen en over het geheel van de bepaling.