1-76 | 1-76 |
Sénat de Belgique |
Belgische Senaat |
Annales parlementaires |
Parlementaire handelingen |
SÉANCE DU JEUDI 28 NOVEMBRE 1996 |
VERGADERING VAN DONDERDAG 28 NOVEMBER 1996 |
Discussion générale
et vote des articles
Algemene bespreking
en stemming over de artikelen
M. le Président. Nous abordons l'examen du projet de loi portant assentiment à la Convention relative au blanchiment, au dépistage, à la saisie et à la confiscation des produits du crime, faite à Strasbourg le 8 novembre 1990.
Wij vatten de bespreking aan van het wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven, opgemaakt te Straatsburg op 8 november 1990.
La discussion générale est ouverte.
De algemene bespreking is geopend.
La parole est à la rapporteuse.
Mme Willame-Boonen (PSC), rapporteuse. Monsieur le Président, cette convention élaborée dans le cadre du Conseil de l'Europe s'inscrit dans la perspective d'une approche patrimoniale de la criminalité : il s'agit de s'attaquer aux profits générés par l'activité criminelle.
Les moyens proposés par la convention sont de deux natures : d'une part, une harmonisation de base des législations en ce qui concerne l'infraction de blanchiment et en ce qui concerne les mesures provisoires et les sanctions dans ce domaine, en particulier la confiscation des produits de l'activité criminelle; d'autre part, des mécanismes de coopération judiciaire internationale.
Cette convention se révèle être un instrument primordial dans la lutte contre le blanchiment d'argent et contre toute forme de criminalité à l'échelle internationale. Sa ratification est une des priorités du Gouvernement dans le cadre du plan d'action contre la criminalité organisée.
Le ministre a fait remarquer que la législation belge correspondait bien aux dispositions contenues dans cette convention, notamment grâce aux lois du 17 juillet 1990 et du 7 avril 1995. Un projet de loi actuellement à l'étude prévoit des dispositions complémentaires en ce qui concerne la saisie conservatoire d'immeubles.
Lors de la discussion, la question d'une éventuelle modification de la loi du 17 juillet 1990 qui concernait la confiscation et le recèlement a été soulevée. Peut-être devrait-elle être clarifiée. Le problème du secret bancaire a également été abordé.
Un membre a remarqué que l'exposé des motifs précisait que le droit belge ne contenait actuellement aucune disposition susceptible de permettre la coopération prévue par la convention. Le ministre a indiqué qu'un projet de loi répondant à ce problème était en préparation.
On a souligné que cette convention permettait l'utilisation de techniques spéciales d'investigation : interception de télécommunications, accès à des systèmes informatiques. Une intervenante a souhaité savoir si cette convention mettait sur pied un système européen qui donnerait une solution concernant l'accès au cryptage des messages.
Un autre membre a souligné que le texte ne prévoyait pas de dispositions permettant à la Belgique de contester la décision d'une juridiction étrangère.
Un commissaire a souhaité connaître les pays qui ont émis des réserves et les motifs de refus qu'ils ont invoqués dans le cadre de la ratification. Ces éléments d'information ont été joints en annexe du rapport écrit.
Un membre, enfin, a souligné que, dans le cadre d'Europol, la fraude fiscale était un motif de refus de coopération. Or, ce domaine a précisément des ramifications internationales.
Le ministre a largement répondu aux interrogations des membres de la commission.
Pour le reste, je renvoie au rapport écrit pour plus de détails. Ce texte a été adopté à l'unanimité des douze membres présents de la commission. Je vous remercie de votre attention. (Applaudissements.)
De Voorzitter. Het woord is aan de heer Anciaux.
De heer Anciaux (VU). Mijnheer de Voorzitter, het wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de verbeurdverklaring van opbrengsten van misdrijven lijkt op het eerste gezicht verdedigbaar. Namens mijn fractie wil ik echter enkele bedenkingen uiten bij dit ontwerp. Bij het lezen van het wetsontwerp viel mij onmiddellijk op dat onder de oorspronkelijke ondertekenaars van dit verdrag zich landen bevinden als Luxemburg, Zwitserland, Andorra en Liechtenstein. Dit zijn allemaal landen die niet bepaald uitblinken in de strijd tegen het witwassen van geld dat afkomstig is van de georganiseerde misdaad. Bepaalde studies wijzen er inderdaad op dat 45 pct. van het geld dat op Luxemburgse rekeningen staat, afkomstig is van de georganiseerde misdaad.
Dit verdrag is een schijnheilig vertoon vanwege de ondertekenende landen. Nergens zien wij in de Europese Unie een echte bereidheid om de strijd aan te gaan tegen geld dat afkomstig is van misdaadorganisaties. Wij horen voortdurend spreken over het bereiken van de Europese Monetaire Unie zonder dat er ook maar één verband wordt gelegd met een Europese fiscale unie. Elke lidstaat behoudt zijn buurstaatje waar het handel mee kan drijven en waar het misdaadgeld kan witwassen. Wij stellen vast dat alle Belgische banken, niet alleen de bank die de laatste maanden in opspraak is gekomen, de gewoonte hebben om een fraudecircuit te organiseren naar zuster- of broederbanken in Luxemburg en waarschijnlijk ook in Zwitserland.
Wij hebben hier ooit een wet aangenomen die de controle op verdachte transacties mogelijk moet maken. Bij de uitvoering van deze wet wordt men echter met enkele problemen geconfronteerd. Wanneer iemand met 1 miljard naar de bank gaat en vraagt om dit op een rekening te plaatsen en door te storten naar een Zwitserse of een Luxemburgse bank, zal hij of zij er onmiddellijk op worden gewezen dat het om frauduleus geld gaat. Er zal onmiddellijk een aangifte volgen. Deze aangifteplicht geldt niet voor verdachte transacties tussen banken.
Misschien is het in België moeilijk een bank op te richten, maar dat lijkt niet overal zo. In sommige landen kan men even gemakkelijk een bank oprichten als bij ons bij manier van spreken een VZW. Bij nogal wat transacties tussen Belgische en Luxemburgse banken zijn enorme bedragen gemoeid. De meeste buitenlandse banken die via ons land doorstorten naar Luxemburg of Zwitserland, hebben hun hoofdzetel in landen die bekend staan om het gemak waarmee ze juridische constructies opzetten om aanzienlijke fiscale fraude mogelijk te maken. Deze overeenkomst verandert hieraan niets, evenmin als aan het bankgeheim. Groot-Brittannië kan met zijn zwart geld nog altijd naar Jersey, België naar Luxemburg, Frankrijk naar Monaco of Spanje naar Andorra. Toch hebben precies deze landen het lef dit verdrag mee te ondertekenen.
Mijn uiteenzetting heeft alleen de bedoeling de schijn weg te nemen dat ons land met het ondertekenen van deze overeenkomst een belangrijke stap doet in de strijd tegen het witwassen van het geld van de georganiseerde misdaad. Met de goedkeuring van dit soort overeenkomsten wordt eerder een rookgordijn opgehangen voor de publieke opinie.
Een laatste opmerking. In de memorie van toelichting wordt, zoals zo vaak in ontwerpen die de bekrachtiging van internationale verdragen betreffen, geargumenteerd dat de bewust internationale overeenkomst kan worden goedgekeurd, omdat de verplichtingen die ze oplegt niets veranderen aan de huidige situatie. Dit is een zwakke verantwoording om een internationaal verdrag te ondertekenen.
Mijnheer de Voorzitter, hoewel bepaalde stappen en de symboliek ongetwijfeld goed bedoeld zijn, zal de Volksuniefractie zich onthouden, om aan te tonen dat door de goedkeuring van deze overeenkomst de strijd tegen de georganiseerde misdaad of tegen het witwassen van misdaadgeld absoluut niet ernstig wordt ingezet. (Applaus.)
M. le Président. La parole est à M. Foret.
M. Foret (PRL-FDF). Monsieur le Président, je me réjouis que le Parlement entame aujourd'hui la procédure de ratification de cette convention qui a sans doute une importance fondamentale dans le contexte européen pour lutter plus efficacement contre certaines formes de criminalité organisée.
D'emblée, je puis vous assurer que mon groupe votera ce projet.
L'assentiment que notre assemblée est amenée à donner aujourd'hui intervient à un moment particulier de nos travaux.
En effet, d'une part, vous n'ignorez pas que, depuis quelques semaines, plusieurs de nos collègues ont entamé, au sein d'une commission d'enquête, une étude approfondie sur les moyens à mettre en oeuvre pour faire face aux nouvelles formes de criminalité.
D'autre part, notre assemblée a évoqué le projet de loi adopté par la Chambre, projet qui a pour objectif de compléter notre droit interne en application de cette même convention. Cette quasi-simultanéité des débats me semble tout à fait propice à l'accomplissement d'un travail législatif de qualité.
Il est évident qu'un des moyens de lutter contre les réseaux criminels est de s'attaquer aux profits que ces puisantes organisations criminelles tirent de leurs activités illégales. Le législateur belge l'a compris depuis plusieurs années. En effet, la loi du 17 juin 1990 a déjà introduit dans notre arsenal législatif une grande partie des dispositions requises par la convention, tant en ce qui concerne les possibilités de confiscation que l'incrimination du blanchiment. Les structures internes sont toutefois totalement insuffisantes pour contrer un phénomène d'une telle ampleur.
À ce sujet là est l'essentiel de mon intervention , je voudrais vous inviter à prendre connaissance ou, si cela n'est pas déjà fait, à relire l'Appel de Genève lancé voilà quelques semaines par différents magistrats européens. Ils ne se trompaient pas lorsqu'en tête de leurs revendivations, ils invitaient « les parlements et gouvernements nationaux concernés à ratifier la Convention de Strasbourg du 8 novembre 1990 relative au blanchiment, au dépistage, à la saisie et à la confiscation des produits du crime ».
Il est exact que cette convention, outre une harmonisation minimale du droit interne des États parties, met en place des mécanismes spécifiques de coopération judiciaire indispensable, ce qui fait encore cruellement défaut à nos différents États.
Si je vous recommandais de lire l'Appel de Genève voici un instant, je vous invite maintenant à ne pas faire l'impasse sur l'ouvrage qui l'accompagne. Il vous emmène dans un surprenant tour d'Europe judiciaire par le biais d'une série d'interviews de divers magistrats réalisées par Denis Robert.
En reprenant les paroles du procureur général de Genève, M. Bertossa, je voudrais adresser au Gouvernement un appel : « Regardez la récente conférence de Naples qui a réuni les ministres de la Justice. On y a fait de grands discours sur la lutte contre le crime organisé, sur la nécessaire collaboration entre pays. Mais, en dehors des grandes déclarations : rien. Derrière, il n'y a rien. Aucune action. »
Le volumineux plan d'action contre le crime organisé préparé par le ministre de la Justice est pavé de bonne intentions qui seront discutées pendant de nombreux mois encore. Je crains néanmoins que l'on n'oublie d'agir concrètement au quotidien. Or, c'est là l'essentiel.
Je vous rappelle que la coopération internationale ne doit pas simplement être inscrite dans un texte. Elle doit également se vivre au quotidien et être appliquée de la manière la plus efficace possible. Pour ce faire, le rôle du Gouvernement est primordial. Suivant qu'il fasse pression ou non sur un gouvernement étranger, il permettra d'accélérer ou non les transmissions diplomatiques d'informations. À cet égard, le débat que nous avons eu hier en commission de la Justice était éclairant.
La pression diplomatique doit donc être mise sur les pays qualifiés de paradis fiscaux qui permettent de construire de multiples écrans empêchant de démanteler totalement les organisations criminelles les plus importantes ou de faire la lumière sur de multiples affaires de corruption politique qui émaillent malheureusement l'actualité dans différents pays européens, dont le nôtre, hélas.
Je conclurai mon intervention en demandant au Gouvernement de veiller à l'application concrète, à l'échelle internationale, de toutes les bonnes dispositions que nous voterons dans quelques instants, sans oublier celles déjà entrées en vigueur dans le cadre d'un plan très général.
Je remarquerai également, une fois n'est pas coutume, que les mesures d'application de la convention qui sera prochainement ratifiée sont déjà prises ou le seront incessamment par le biais du projet de loi que nous avons évoqué.
Vous constaterez, monsieur le ministre, que je ne vous fais pas de procès d'intention. En fait, je tenais simplement à insister sur la nécessité absolue d'assortir les présentes dispositions d'un suivi rigoureux et d'une application quotidienne. (Applaudissements.)
De Voorzitter. Het woord is aan de heer Coveliers.
De heer Coveliers (VLD). Mijnheer de Voorzitter, toen deze overeenkomst werd opgesteld, in 1990, waren er in België nog heel wat mensen die wellicht ter goeder trouw beweerden dat het verschijnsel van de georganiseerde misdaad in België niet bestond. In de voorbije zes jaar hebben wij intussen heel wat meer ervaring opgedaan. Er zullen nog weinig mensen zijn, tenzij zij die er zelf baat bij hebben, om te beweren dat het verschijnsel van de georganiseerde misdaad België niet treft. Daarnaast stel ik vast dat heel wat auteurs en politiemensen waarschuwen voor een overschatting van het verschijnsel. Zij stellen dat men voorzichtig moet omspringen met het nemen van bepaalde maatregelen en dat men alles in zijn proportie moet blijven zien. Enerzijds bestaat de noodzaak om de individuele burger en de maatschappij te beschermen, wat bepaalde dwangmaatregelen impliceert. Anderzijds mogen wij niet het risico lopen van een totale opheffing van een aantal vrijheden. Wat in 1990 overeengekomen is, was op dat ogenblik zeer goed.
De overeenkomst maakt een ingrijpen mogelijk op een van de weinige punten waar dit mogelijk is, namelijk daar waar de winsten van de georganiseerde misdaad enigzins aan de oppervlakte komen, met andere woorden waar de winsten van de illegale markten worden witgewassen om ze in de legale markten te investeren. Het is essentieel dat dit internationaal gebeurt. Hoe groot het land ook mag zijn, men zal immers steeds proberen om de illegale winsten in een ander land wit te wassen.
Deze overeenkomst volstaat natuurlijk niet om de problematiek aan te pakken. Sinds 1990 hebben wij een hele evolutie meegemaakt. Zoals vaak komt de wetgever ook hier te laat, want degenen die geld willen witwassen proberen immers de wet te omzeilen.
Wij zullen dit ontwerp goedkeuren, eerst en vooral om symbolische redenen. Een tegenstem zou negatief overkomen na al de inspanningen die zijn gedaan. Wij zijn ons ervan bewust dat deze overeenkomst onvolledig is en voor een stuk achterhaald. Dit is onvermijdelijk als er zoveel tijd verloopt tussen het opstellen van een overeenkomst en de goedkeuring door de nationale parlementen. Daarom moet men zoals de heer Foret zegt, sneller werken en de samenwerking tussen de politiediensten en de uitvoerende macht van de betrokken landen verbeteren. Ik hoop dat daar een mogelijkheid ligt om het probleem te beperken.
De illusie dat wij op een bepaald moment vat zullen hebben op alle vormen van criminaliteit hebben wij niet, maar wij kunnen het verschijnsel wel beheersen. Deze overeenkomst van 1990, was een stap in de goede richting, maar is al aan herziening toe. Wij hopen dat die herziening er snel komt. Om symbolische redenen en rekening houdend met de historische context, zal de VLD-fractie dit ontwerp goedkeuren. (Applaus.)
De Voorzitter. Daar niemand meer het woord vraagt in de algemene beraadslaging verklaar ik ze voor gesloten en bespreken wij de artikelen van het wetsontwerp.
Plus personne ne demandant la parole dans la discussion générale, je la déclare close et nous passons à l'examen des articles du projet de loi.
L'article premier est ainsi rédigé :
Article premier. La présente loi règle une matière visée à l'article 77 de la Constitution.
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Adopté.
Aangenomen.
Art. 2. La Convention relative au blanchiment, au dépistage, à la saisie et à la confiscation des produits du crime, faite à Strasbourg le 8 novembre 1990, sortira son plein et entier effet.
Art. 2. De Overeenkomst inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de verbeurdverklaring van opbrengsten van misdrijven, opgemaakt te Straatsburg op 8 november 1990, zal volkomen uitwerking hebben.
Adopté.
Aangenomen.
De Voorzitter. De commissie stelt een nieuw Nederlands opschrift voor dat luidt :
La commission propose un nouvel intitulé néerlandais ainsi rédigé :
Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de verbeurdverklaring van opbrengsten van misdrijven, opgemaakt te Straatsburg op 8 november 1990.
Is de Senaat het met die tekst eens ?
Ce texte rencontre-t-il l'accord de l'assemblée ? (Assentiment.)
We stemmen zo dadelijk over het wetsontwerp in zijn geheel.
Il sera procédé tout à l'heure au vote sur l'ensemble du projet de loi.