1-679/5

1-679/5

Belgische Senaat

ZITTING 1997-1998

28 MEI 1998


Wetsvoorstel tot regeling van de exploitatie van zonnecentra

Wetsvoorstel strekkende om de exploitanten en de klanten van zonnecentra een groter verantwoordelijksbesef bij te brengen


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE SOCIALE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR MEVROUW CANTILLON


De commissie heeft deze wetsvoorstellen besproken tijdens haar vergaderingen van 19 november 1997 en 25 maart, 1 april, 30 april en 5 mei 1998.

Alvorens de artikelsgewijze bespreking aan te vatten heeft zij op 3 en 25 maart hoorzittingen georganiseerd met vertegenwoordigers van de medische en de academische wereld en met de organisaties die de sector van de zonnecentra vertegenwoordigen. Het verslag van deze hoorzittingen wordt als bijlage bij dit verslag gevoegd.


A. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE AUTEUR VAN HET VOORSTEL NR. 679/1

Er zijn verschillende redenen die een optreden van de wetgever ten aanzien van de zonnecentra rechtvaardigen. De jongste jaren zijn dergelijke uitbatingen overal te lande als paddestoelen uit de grond gerezen. Men vindt thans niet alleen zonnebanken in ter zake gespecialiseerde centra, maar ook op andere plaatsen, zoals bij kappers, in boetieks en zelfs bij particulieren.

Al te vaak is de enige drijfveer van de exploitanten van commerciële aard. Op zich is dit geen reden om de uitbatingen te verbieden, maar de overheid moet er wel op toezien dat ze beantwoorden aan een aantal andere eisen die in de eerste plaats de volksgezondheid betreffen.

Dat er ter zake bepaalde risico's zijn, blijkt voldoende uit de publicaties van de Vereniging voor kankerbestrijding. Ook Test Aankoop heeft in een recente enquête de mogelijke gevaren van zonnebanken op overtuigende wijze aangetoond. Deze laatste publicatie is vooral belangrijk geweest om het grote publiek bewust te maken van de mogelijke gevaren voor de gezondheid.

Hoewel het geenszins de bedoeling kan zijn het gebruik van zonnebanken, dat een maatschappelijk fenomeen is geworden, te verbieden is het toch noodzakelijk dat een wettelijk kader wordt gecreëerd, teneinde de gezondheidsrisico's tot een minimum te beperken.

De risico's van het onoordeelkundig gebruik van de zonnebank zijn van velerlei aard. Er is vooreerst de toename van het aantal melanomen. Vanzelfsprekend neemt de kans op huidkanker toe met de tijd dat men blootgesteld is aan UV-stralen. Er zijn echter nog andere factoren die dit risico beïnvloeden, zoals het fototype van de huid, het gebruik van bepaalde geneesmiddelen, enz.

UV-stralen hebben ook een belangrijke invloed op het verouderingsproces van de huid. Wat de ogen betreft, zijn zij verantwoordelijk voor het ontstaan van keratitis, vroegtijdig cataract en/of retinaal melanoom.

Momenteel zijn het vooral jongeren en vrouwen die van de zonnebanken gebruik maken. Een derde van alle jongeren tussen 18 en 25 jaar en een vierde van de vrouwen tussen 20 en 40 jaar gaan geregeld onder de zonnebank. Het gevaar van blootstelling is cumulatief. Wie tijdens de winter naar de zonnebank gaat, heeft meer kans op gezondheidsproblemen wanneer hij of zij daarnaast in de zomer nog gaat zonnen op het strand.

Wat men hierbij niet uit het oog mag verliezen, is het feit dat de meeste deficiënties ten gevolge van UV-stralen pas na zeer lange tijd optreden. Er kan 15 tot 20 jaar liggen tussen de blootstelling aan de UV-stralen en het optreden van kanker.

België zal zeker niet het eerste land in Europa zijn waar een wettelijk kader wordt geschapen voor het gebruik van zonnebanken. Nederland is wat dit betreft reeds ver gevorderd en Frankrijk heeft een wetgeving met grosso modo dezelfde structuur als het voorliggende voorstel. Er worden eisen gesteld inzake de opleiding van de uitbaters van de zonnecentra en inzake de informatie aan de gebruikers. Er zijn voorts speciale maatregelen ter bescherming van de jongeren, technische omschrijvingen van de toegestane lampen en gedegen controlemaatregelen.

Het voorstel omvat zes groepen van maatregelen. Vooreerst is er de opleiding van de uitbaters. De overheid kan niet toestaan dat dergelijke centra worden uitgebaat door onbevoegden. Hoewel de eigenlijke opleiding een gemeenschapsmaterie is, kan de federale overheid toch een kader scheppen dat een zekere eenvormigheid op dit vlak garandeert. Wat dit betreft kan Nederland overigens als voorbeeld gelden, waar men op dit vlak heel wat ervaring heeft.

Ten tweede is er de informatie aan de gebruikers. Velen gaan naar de zonnebank zonder dat zij enig besef hebben van de mogelijke gevaren die hieraan verbonden zijn. In sommige centra werken de zonnebanken zelfs met geldautomaten en zonder enige bijkomende informatie of bewaking wordt het aan de gebruiker overgelaten, te beslissen hoe lang hij onder de straling blijft.

In de optiek van het voorstel moet de informatie mondeling en schriftelijk verstrekt worden en zij moet duidelijk zijn. De gebruiker moet weten welke veiligheidsvoorschriften hij in acht dient te nemen (bijvoorbeeld het dragen van een bril) en of hij eventueel een verhoogd risico loopt (bijvoorbeeld ten gevolge van het gebruik van bepaalde geneesmiddelen). Er moet derhalve altijd een persoon met de nodige opleiding ter beschikking zijn van de gebruikers.

Ten derde voorziet het voorstel in maatregelen ter bescherming van jongeren en zwangere vrouwen. Hoe jonger de huid is, hoe groter het risico op het ontwikkelen van kankers ten gevolge van UV-stralen. Over de precieze leeftijd tot welke het gebruik van zonnebanken dient te worden verboden, kan worden gediscussieerd, maar vermoedelijk zou die ongeveer tussen 16 en 18 jaar moeten liggen.

Zonnebanken houden ook een verhoogd risico in voor zwangere vrouwen, maar het is nog de vraag in welke mate de wetgever hier kan optreden. Er stelt zich immers een ernstig probleem wat de privacy betreft.

Dwingende maatregelen inzake opleiding, informatie en leeftijd hebben vanzelfsprekend geen enkele zin als er geen gedegen controlemechanismen en sancties aan verbonden zijn. Wie naar een zonnecentrum gaat moet de garantie hebben dat dit in de beste omstandigheden werkt. Indien de wettelijke voorwaarden niet zijn vervuld, moet de overheid de uitbating sluiten. De sector zelf is overigens vragende partij voor een duidelijke en strenge regeling, waarbij niet om het even wie in zijn achterkamer een zonnebank kan uitbaten.

Men mag hierbij niet uit het oog verliezen dat ons land ongeveer 10 000 zelfstandige centra telt, die indirect nog eens voor 3 000 arbeidsplaatsen zorgen. Het betreft hier derhalve een niet onbelangrijke bron van werkgelegenheid en ook die is pas echt stabiel wanneer de sector een goed imago heeft bij het grote publiek. De enquête van Test Aankoop, waarin terecht op een aantal wantoestanden werd gewezen, heeft overigens heel wat centra in moeilijkheden gebracht omdat het publiek zijn vertrouwen in de sector kwijt was.

Het is, ten slotte, logisch dat in de wet uitzonderingen worden ingebouwd voor ziekenhuizen en dermatologische diensten.

Tot besluit kan men stellen dat het voorstel vier doelstellingen nastreeft : de uitbaters sensibiliseren, de gebruikers bewust maken van de risico's, de ondoordachte blootstelling aan UV-stralen verminderen en de strijd aangaan tegen de toename van het aantal melanomen.

B. UITEENZETTING DOOR DE AUTEUR VAN HET WETSVOORSTEL NR. 1-782/1

De heer Destexhe merkt op dat hij over dit onderwerp reeds vragen gesteld heeft aan de minister van Volksgezondheid. Persoonlijk is hij van oordeel dat een omkadering van deze sector best mogelijk is via koninklijk besluit en dat een ingrijpen van de wetgever niet noodzakelijk is.

Indien het toch nodig wordt geacht een wettelijke regeling uit te werken, zou die zich moeten beperken tot de algemene beginselen van de regeling. Het voorstel van de heer Charlier c.s. is volgens hem te gedetailleerd, te ingewikkeld en te bureaucratisch. De nadruk ligt al te zeer op repressieve maatregelen en de tekst besteedt te weinig aandacht aan informatie en sensibilisering van de cliënten van zonnecentra. Er mag worden gevreesd dat de bepalingen dode letter blijven omdat de overheid niet in staat zal zijn alle opgelegde verplichtingen te controleren en te sanctioneren.

Vandaar dat hijzelf een wetsvoorstel heeft ingediend dat zowel de uitbaters van de centra als de klanten voor hun eigen verantwoordelijkheid plaatst. Iedereen die naar een zonnecentrum gaat moet op de hoogte worden gebracht van de gezondheidsrisico's die hij loopt en van de preventieve maatregelen die hij of zij kan nemen om deze maximaal te vermijden. De details van en de controle op een dergelijk systeem worden best bij koninklijk besluit geregeld, wat de uitvoering een stuk soepeler maakt.

Op de vraag van een lid of hij zijn voorstel kan omvormen tot amendementen op het voorstel van de heer Charlier antwoordt de auteur ontkennend. Dit zou er immers op neerkomen dat op zowat elk artikel van het voorstel nr. 679/1 een amendement wordt ingediend met het doel dit op te heffen of volledig te vervangen. De twee voorstellen vertrekken vanuit een totaal tegenovergestelde visie en zijn daarom absoluut onverenigbaar.

C. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING VAN HET WETSVOORSTEL NR. 1-679/1

Artikel 1

Dit artikel wordt eenparig aangenomen door de 8 aanwezige leden.

Artikel 2

Een lid verklaart geen amendement op dit artikel te zullen indienen omdat hierin alleen het toepassingsgebied van het wetsvoorstel omschreven wordt. Dit heeft echter alleen betrekking op de uitbaters van commerciële zonnecentra en raakt op geen enkele wijze de toestellen voor privé-gebruik. Dit roept vragen op inzake het uiteindelijke nut van de regeling. Klanten van zonnecentra zullen misschien goed beschermd zijn, maar eenmaal buiten dergelijke studio's is alles mogelijk.

Een lid antwoordt dat de verkoop van zonnebanken wel degelijk aan technische normen onderworpen is, die werden vastgesteld op het Europese niveau. Op nationaal vlak behoort de normering en de controle hierop tot de bevoegdheid van de minister van Economische Zaken. Deze normen garanderen dat de toestellen die voor privé-gebruik op de markt worden gebracht, een veel lager stralingsgehalte hebben dan de apparaten die in zonnecentra of voor medische doeleinden worden gebruikt.

Veel verder kan men deze sector niet reglementeren. Het is immers onmogelijk het gebruik of het onderhoud van dergelijke toestellen van overheidswege te gaan controleren. Het enige alternatief zou bestaan in een volledig verbod op de verkoop en dat wil niemand.

Artikel 2 wordt eenparig aangenomen door de 8 aanwezige leden.

Artikel 3

In de Nederlandse tekst van dit artikel, eerste gedachtestreep, vijfde lijn, dient het woord « de » te worden geschrapt.

Het aldus gecorrigeerde artikel wordt eenparig aangenomen door de 8 aanwezige leden.

Artikel 4

Mevrouw Nelis-Van Liedekerke en de heer Coene dienen het amendement nr. 1 in dat ertoe strekt het artikel te doen vervallen (Stuk Senaat, 1997-1998, nr. 1-679/2).

Verantwoording

Ingevolge dit artikel dient in elk zonnecentrum constant een persoon aanwezig te zijn die de in het wetsvoorstel vastgestelde opleiding heeft genoten. De strekking van dit artikel is zeer verregaand.

Enerzijds biedt het verplicht opleggen van een opleiding door de overheid weinig waarborg voor meer kwaliteit en informatie voor de consument. Het feit dat de exploitant, die commerciële belangen nastreeft, op de hoogte is van de gevaren van zonnebanken, betekent nog niet automatisch dat hij zijn cliënten daarover beter zal inlichten. Beter is te komen tot een vorm van zelfregulering van de sector, zoals in Nederland, waar de sector zelf voorziet in een vrijwillige opleiding voor exploitanten van zonnecentra.

Anderzijds betekent het opleggen van de constante aanwezigheid van een gekwalificeerd personeelsleden de doodsteek voor de onbemande zonnecentra.

Het correct informeren van de burger over de potentiële gevaren van zonnebankgebruik is de belangrijkste doelstelling van dit wetsvoorstel. Noch de constante aanwezigheid van een persoon, noch een verplichte opleiding kunnen dit echter op afdoende wijze garanderen.

Een auteur van het amendement verwijst overigens naar de hoorzitting met de betrokken sector. Ondermeer door het NCMV wordt sterk gepleit voor een systeem van zelfregulering.

Een lid geeft toe dat autoregulering in bepaalde sectoren zijn efficiëntie heeft bewezen. Men mag echter niet uit het oog verliezen dat de problematiek die hier voorligt rechtstreeks te maken heeft met de volksgezondheid. Bovendien betreft het een materie die niet altijd eenvoudig is. Het vaststellen van het huidtype, het inschatten van de invloed van bepaalde medicamenten etc. vergt een vrij grondige kennis en er moet een garantie zijn dat die ook aanwezig is. Wanneer de overheid overigens vraagt dat de consument schriftelijk verklaart dat hij op de hoogte is van de risico's die aan de zonnebank verbonden zijn, moet zij ook garanderen dat deze consument van deze risico's op de hoogte gebracht wordt. Zoals reeds eerder gezegd, behoort de organisatie en de inhoud van de opleidingen tot de bevoegdheid van de gemeenschappen.

Hij beaamt dat deze bepaling het einde betekent van de onbemande centra. Men moet echter voor ogen houden dat precies deze centra het grootste gezondheidsrisico inhouden. Zoals uit de hoorzittingen is gebleken, staan tegenover deze centra overigens niet minder dan 10 000 kleine zelfstandigen die, al dan niet samen met een andere activiteit, een of meer zonnebanken uitbaten. Zij bezorgen nog eens een betrekking aan 3 000 werknemers. De maatregel van artikel 4 zal in de eerste plaats deze mensen ten goede komen.

Een lid vraagt dat de commissie zich ernstig bezint vooraleer zij dit artikel aanneemt. Door de exploitatie van onbemande zonnecentra onmogelijk te maken, wordt in de praktijk een hele sector getroffen, met alle sociale gevolgen vandien. Het zou nuttig zijn dat, vooraleer hier een beslissing wordt genomen, eerst wordt nagegaan hoeveel van deze centra in ons land actief zijn.

Vanuit een sociaal en menselijk standpunt zou op zijn minst een redelijke overgangsperiode moeten worden ingebouwd voor de inwerkingtreding van deze bepaling.

Overigens worden wel de onbemande zonnecentra door de bepaling getroffen, maar niet de zonnebanken die bijvoorbeeld in hotels worden uitgebaat en waar ook niet permanent iemand aanwezig is. Ook de vrije verkoop van zonneapparatuur wordt op geen enkele wijze aan banden gelegd.

Een andere spreker antwoordt hierop dat de kern van het voorstel ligt in de verplichting dat in alle zonnecentra een persoon aanwezig is die een degelijke opleiding heeft genoten en het cliënteel op een gedegen wijze kan bijstaan. Vanuit deze optiek zou het volkomen incoherent zijn, nog langer onbemande centra toe te laten.

Uit de gesprekken met de sector die aan de indiening van dit wetsvoorstel vooraf zijn gegaan, is gebleken dat het met de huidige technologie eventueel mogelijk zou zijn, na een intakegesprek gebruik te maken van volledig geprogrammeerde zonnebanken. Alle betrokkenen zijn het er echter over eens dat de huidige situatie onaanvaardbaar is. De cliënt wordt immers aan zijn lot overgelaten, met alle risico's vandien.

Men zou overigens van overheidswege een situatie van oneerlijke concurrentie creëren door enerzijds te eisen dat het personeel van bemande centra een opleiding heeft genoten, maar anderzijds de onbemande centra de vrije hand te geven.

Spreker ziet niet waarom de centra die in hotels worden uitgebaat, buiten het toepassingsgebied van het wetsvoorstel zouden vallen. De meeste van deze studio's maken deel uit van een kap-schoonheidssalon, zodat het niet moeilijk kan zijn ervoor te zorgen dat steeds een bevoegd iemand in het centrum aanwezig is.

Een ander lid wijst op nog een andere mogelijke consequentie van dit artikel. De verplichting dat het personeel van de zonnecentra een opleiding moet hebben genoten, zal bijkomende kosten met zich brengen voor de uitbaters. Deze zullen doorgerekend worden aan de cliënten, waardoor een bezoek aan een zonnestudio duurder wordt.

Het is niet ondenkbaar dat ten gevolge hiervan meer mensen zullen gaan overwegen zelf een apparaat aan te kopen en aldus in volkomen ongecontroleerde omstandigheden gaan zonnen. Het voorstel heeft aldus gevolgen die tegengesteld zijn aan de doelstellingen ervan, met name de consument beschermen tegen onoordeelkundig gebruik van de zonnebank.

De vorige spreker antwoordt hierop dat de verkoop van zonnebanken voor privé-gebruik aan zeer strikte normen onderworpen is, zowel op het nationale als op het Europese niveau. Er is, wat de intensiteit van de straling betreft, een zeer groot verschil tussen deze toestellen en die uitgebaat in de zonnecentra.

Hij legt er de nadruk op dat men hier, zoals ook in een aantal andere materies voor de keuze staat tussen een verbod enerzijds en maatregelen ter responsabilisering van de consument anderzijds.

Het wetsvoorstel kiest voor deze tweede weg. Aan de vrije verkoop van de apparatuur binnen strikte technische limieten wordt niet geraakt, maar tegelijk wordt aan de bezoeker van zonnecentra gegarandeerd dat hij op de hoogte wordt gesteld van alle mogelijke risico's die aan artificieel zonnen verbonden zijn. Men mag hopen dat dit de consument aanzet tot nadenken over zijn gedrag.

Een lid vraagt dat deze aangelegenheid toch met de nodige realiteitszin wordt benaderd. Het voorgestelde artikel 4 vereist de « constante » aanwezigheid van een persoon met de nodige opleiding in het centrum. Wat betekent deze bepaling concreet ten aanzien van bijvoorbeeld een kapper of een schoonheidsspecialiste die een zonnebank uitbaat ? Deze mensen zijn vanzelfsprekend in hun zaak aanwezig, maar men kan moeilijk verwachten dat zij « constant » bij het toestel staan. Hetzelfde geldt voor zonnebanken in hotels waar altijd wel geschoold personeel in de buurt kan zijn, dat echter ook met andere taken belast is. In het licht hiervan en om alle onduidelijkheid weg te nemen, lijkt het beter het woord « constante » te schrappen.

Daarnaast is het volgens haar noodzakelijk dat er op zijn minst een overgangsperiode wordt ingebouwd, die de onbemande centra de mogelijkheid biedt zich aan te passen aan de nieuwe regeling. Dit is ten aanzien van deze mensen, die zware investeringen hebben gedaan, niet meer dan redelijk.

Een volgende intervenante wijst op artikel 5, tweede lid, dat de exploitanten van zonnecentra een termijn van twee jaar geeft om een opleiding te volgen.

De vorige spreekster antwoordt dat deze bepaling inderdaad geldt voor de opleiding exploitanten van bestaande bemande centra. Dit staat echter los van de vraag wanneer de onbemande centra hun deuren moeten sluiten.

Een lid is het ermee eens dat het artikel te streng is wat de eis inzake de aanwezigheid van geschoold personeel betreft. Een strikte interpretatie van de tekst zou er zelfs in kunnen bestaan dat ook buiten de openingsuren opgeleid personeel aanwezig moet zijn.

Een andere spreker merkt op dat het woord « constant » zeker niet mag worden geïnterpreteerd als zou er steeds iemand naast de zonnebank moeten staan. Wel moet er altijd een persoon die de vereiste opleiding heeft genoten, in het centrum aanwezig zijn om de klant alle nodige informatie te verstrekken en erop toe te zien dat de veiligheidsvoorschriften in acht worden genomen. Persoonlijk vindt hij de tekst wat dit betreft voldoende duidelijk, maar indien andere leden nadere preciseringen noodzakelijk achten, kan hij hiermee instemmen indien geen afbreuk wordt gedaan aan de geest van het voorstel.

Het artikel stelt dat de exploitatie van een zonnecentrum verboden is zonder de constante aanwezigheid van geschoold personeel. Het woord exploitatie houdt vanzelfsprekend in dat deze verplichting alleen geldt tijdens de openingsuren.

Hij wijst er voorts op dat het organiseren van de opleiding een opdracht van de gemeenschappen is. Men mag er echter vanuit gaan dat de overgangstermijn van twee jaar hiervoor meer dan voldoende is. Een gewone middenstandsopleiding omvat enkele tientallen uren cursus en wordt buiten de normale werktijd gegeven.

Onbemande centra die wensen voort te werken kunnen zich omvormen tot een bemand centrum en hun werking voortzetten. Zij kunnen vóór de inwerkingtreding van de wet personeel in dienst nemen, dat dan nog twee jaar de tijd heeft om de opleiding te volgen.

Een lid vraagt dat een overgangsperiode wordt ingebouwd die de onbemande centra de tijd geeft zich om te vormen tot een bemand centrum. Men mag de moeilijkheden die met een dergelijke overgang gepaard gaan immers niet onderschatten. De exploitanten zullen eerst een haalbaarheidsstudie moeten doen teneinde na te gaan met hoeveel apparaten en personeelsleden de omvorming tot een bemand centrum economisch leefbaar is, personeel selecteren en in dienst nemen en deze personen een opleiding laten volgen. Dit vergt de nodige tijd en men kan niet verwachten dat gedurende deze periode de exploitatie wordt stilgelegd.

Mevrouw Nelis-Van Liedekerke dient vervolgens een subsidiair amendement nr. 11 in op haar amendement nr. 1, dat ertoe strekt het woord « constante » te doen vervallen (Stuk Senaat, 1997-1998, nr. 1-679/3) :

« In dit artikel, het woord « constante » doen vervallen. »

Verantwoording

De constante aanwezigheid in een centrum van een persoon die een opleiding heeft genoten is te verregaand. In een aantal gevallen, zoals bijvoorbeeld in hotels en schoonheidssalons is de permanente aanwezigheid van een opgeleide persoon bij de zonnebank trouwens niet mogelijk.

Een andere spreker is het eens met dit amendement. Het artikel zoals nu geformuleerd, is immers bijzonder streng en men kan er alleen uit besluiten dat er altijd iemand bij de zonnebank moet zijn. Een minder rigide interpretatie is niet mogelijk.

Een lid vindt dat de bepaling duidelijk en logisch is. Door dit amendement aan te nemen opent men de deur voor misbruiken die de geest van het voorstel kunnen aantasten.

De heer Hazette stelt een subsidiair amendement nr. 13 op het amendement nr. 1 voor, dat naar zijn mening de geest van het wetsvoorstel respecteert en tegelijk tegemoet komt aan de bekommernissen die door een aantal leden werden geuit (Stuk Senaat, 1997-1998, nr. 1-679/3) :

« Dit artikel vervangen als volgt :

« Een zonnecentrum kan niet werken in afwezigheid van een persoon die een opleiding overeenkomstig artikel 5 van deze wet heeft genoten. »

Verantwoording

Het voorgestelde artikel voert een veel te strenge norm in.

Het amendement nr. 1 wordt verworpen met 6 tegen 2 stemmen.

Het subsidiair amendement nr. 11 wordt verworpen met 5 tegen 3 stemmen.

Het subsidiair amendement nr. 13 wordt aangenomen bij eenparigheid van de 8 aanwezige leden.

Het aldus geamendeerde artikel 4 wordt met dezelfde eenparigheid aangenomen.

Artikel 5

Mevrouw Nelis-Van Liedekerke en de heer Coene dienen een amendement nr. 2 in dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen (Stuk Senaat, 1997-1998, nr. 1-679/2).

Zij verwijzen naar hun verantwoording bij het amendement nr. 1.

Mevrouw Nelis-Van Liedekerke dient hierbij nog een subsidiair amendement nr. 12 in dat ertoe strekt een overgangsperiode in te bouwen, die de onbemande centra de mogelijkheid moet bieden zich aan de nieuwe regeling aan te passen (Stuk Senaat, 1997-1998, nr. 1-679/3) :

« Dit artikel aanvullen met het volgende lid :

« De exploitant van een onbemand zonnecentrum dat bij de inwerkingtreding van deze wet reeds in bedrijf is, moet, binnen een termijn van twee jaar volgend op de datum waarop deze wet in werking is getreden, voldoen aan de bepalingen van deze wet. Gedurende deze periode mag het onbemande zonnecentrum open blijven. »

Zij verduidelijkt dat de huidige tekst de exploitanten van onbemande centra verplicht onmiddellijk bij het in werking treden van de wet hun uitbatingen te sluiten. Dit is vanuit economisch en sociaal oogpunt onaanvaardbaar.

Een lid is het met deze interpretatie niet eens. Artikel vijf, tweede lid, spreekt niet van bemande of onbemande centra, alleen van centra die bij het in werking treden van de wet reeds in bedrijf zijn. Dit is ook het geval voor de bestaande onbemande centra. Om in overeenstemming te zijn met de wet volstaat het dat de exploitanten van deze studio's, zoals die van de bemande centra, personeel in dienst nemen dat binnen de twee jaar over de nodige attesten beschikt.

De heer Hazette dient een subsidiair amendement nr. 14 in op het amendement nr. 2 :

« 1º In het eerste lid van dit artikel het woord « gewesten » vervangen door het woord « gemeenschappen ».

2º In het tweede lid van dit artikel de woorden « deze wet » vervangen door de woorden « het decreet bedoeld in het vorige lid. »

Verantwoording

De opleiding is een gemeenschapsbevoegdheid.

Men kan niet vooraf weten hoeveel tijd de gemeenschappen nodig zullen hebben om het decreet aan te nemen.

Hij verduidelijkt dat het amendement tot doel heeft te voorkomen dat de exploitanten in een onmogelijke situatie worden gebracht. Volgens de huidige tekst moeten zij een opleiding hebben gevolgd binnen de twee jaar na de inwerkingtreding van de wet. Dit is echter onmogelijk zolang de gemeenschappen geen cursussen organiseren. Het is niet ondenkbaar dat pas over pakweg twintig maanden de eerste cursussen van start kunnen gaan, met als gevolg dat onmogelijk alle uitbaters deze opleidingen gevolgd kunnen hebben binnen een periode van 2 jaar.

Een lid kan zich hierbij aansluiten. Men loopt inderdaad het risico dat over twee jaar een aantal exploitanten de cursus niet hebben kunnen volgen, gewoonweg omdat de opleidingen niet beschikbaar waren.

Een andere sprekster merkt op dat anderzijds, indien de gemeenschappen geen initiatief nemen om met een opleiding van start te gaan, dit amendement tot gevolg zou hebben dat het wetsvoorstel dode letter blijft, wat moeilijk aanvaardbaar is.

De indiener van het amendement wijst erop dat de uitvoering van deze bepaling uitsluitend afhangt van de gemeenschappen. De exploitanten van de centra worden in een onmogelijke positie geplaatst indien die nalaten de opleidingen te organiseren.

Een lid stelt zich de vraag of dergelijke opleidingen overigens alleen bij decreet kunnen worden georganiseerd. Volstaat hier geen besluit van de executieve ?

Een lid merkt op dat in het voorstel werd gekozen voor een vaste termijn, die voldoende lang is om alle betrokken instanties de kans te geven hun verantwoordelijkheid op te nemen. Het feit alleen al dat er een termijn wordt opgelegd, zal voor de sector, die overigens niet tegen dergelijke opleidingen is, een reden zijn om op de organisatie van de cursussen aan te dringen.

Het is de bevoegdheid van de gemeenschappen om te bepalen hoe deze cursussen worden georganiseerd en wat hun inhoud zal zijn. Men mag er echter van uitgaan dat het hier geen cursus betreft die maanden zal duren, maar een opleiding zoals die ook in andere zelfstandige beroepen wordt gegeven. Uit contacten met de middenstandsorganisaties van de twee landsgedeelten blijkt overigens dat die klaar zijn om in het najaar met de opleidingen van start te gaan, indien de gemeenschappen de weg van de middenstandsopleiding kiezen. De sector zelf organiseert nu reeds opleidingen en is, zoals reeds gezegd, in dit verband vragende partij.

Een volgende spreker voegt hieraan toe dat ook de gemeenschapssenatoren deze aangelegenheid van dichtbij kunnen volgen en desnoods in de betrokken raden initiatieven nemen om een en ander vlot te doen verlopen.

Een lid wijst erop dat de precieze draagwijdte van de artikelen 4 en 5 van het voorstel nog steeds niet duidelijk is. Artikel 5 verplicht de exploitant van een zonnecentrum een opleiding te volgen en geeft hem hiervoor twee jaar de tijd. Artikel 4 echter, bepaalt dat tijdens de openingsuren altijd een persoon in het centrum aanwezig moet zijn, die over de nodige kwalificaties beschikt. Voor dit artikel is er geen overgangstermijn vastgesteld, zodat deze verplichting derhalve geldt onmiddellijk bij de inwerkingtreding van de wet.

Hierop wordt geantwoord dat artikel 4 betrekking heeft op de nieuwe centra die in exploitatie worden gebracht. Deze centra moeten inderdaad direct met geschoold personeel werken.

Artikel 5, tweede lid, daarentegen heeft betrekking op de bestaande centra, die twee jaar de tijd krijgen om zich wat de opleiding betreft aan de nieuwe regeling aan te passen. Bestaande centra kunnen zowel bemand als onbemand zijn. De onbemande studio's moeten wel personeel in dienst nemen en zij hebben hiervoor de tijd tot drie maanden na de publicatie van de wet in het Belgisch Staatsblad .

Een volgende intervenante merkt op dat tijdens de hoorzittingen is gebleken dat momenteel in één centrum in Vlaanderen cursussen worden georganiseerd. Zelfs in de veronderstelling dat dit zou volstaan om iedereen in de sector een opleiding te bezorgen, zou dit betekenen dat exploitanten zich na de werkuren van de ene hoek van het land naar de andere moeten begeven om de lessen te volgen. Dit is ondoenbaar.

Hierop wordt geantwoord dat de centra voor middenstandsopleiding over de structuren beschikken om op zeer korte tijd dergelijke opleidingen van start te doen gaan. De lespakketten kunnen overigens van het ene centrum naar het andere worden overgeheveld.

De overgangsperiode van twee jaar geldt alleen voor de reeds bestaande centra. Wie een nieuwe studio opent, moet van bij de aanvang een opleiding gevolg hebben. Dit betekent dat de betrokkenen toch nog de tijd hebben tot drie maanden na de publicatie van de wet in het Belgisch Staatsblad om aan de gestelde voorwaarden te voldoen. Rekening houdend met het aantal reeds bestaande studio's en gezien het feit dat heel de sector ondertussen weet dat er een regeling op komt is, is dit een redelijke termijn.

Een lid repliceert hierop dat het misschien voor de exploitanten nog mogelijk is zelf op relatief korte tijd een opleiding te volgen. Men moet echter voor ogen houden dat deze personen soms 10 tot 20 zonnebanken uitbaten en onmogelijk zelf bij al deze apparaten aanwezig kunnen zijn. Op drie maanden tijd zouden zij derhalve een haalbaarheidsstudie moeten uitvoeren, personeel selecteren en aanwerven en dit personeel een opleiding doen volgen. Dit is zonder meer onmogelijk.

Een ander lid legt er de nadruk op dat volgens de tekst van het voorstel geen enkel bestaand centrum, bemand of onbemand, zijn deuren moet sluiten omdat er geen opgeleid personeel beschikbaar is. Een bestaand selfservice centrum kan zich omvormen tot een bemand centrum en heeft dan twee jaar de tijd om het personeel de nodige vorming te laten volgen.

Een lid stelt vast dat het subsidiair amendement nr. 12 alleszins een andere interpretatie aan het voorstel geeft wat de onbemande centra betreft. Het amendement gaat ervan uit dat de onbemande centra nog twee jaar in hun huidige structuur kunnen voortwerken. In de interpretatie van de vorige spreker daarentegen moeten deze centra bij de inwerkingtreding van de wet onmiddellijk personeel in dienst nemen, dat nog twee jaar de tijd krijgt om zich bij te scholen.

Zelf is zij voorstander van het tweede, getrapte, systeem omdat dit de veiligheid van de consumenten ten goede komt en de eerlijke concurrentie bevordert. Ook zij vindt echter dat deze interpretatie niet duidelijk uit de tekst van het voorstel blijkt.

Een spreekster herhaalt dat haar amendement nr. 12 tot doel heeft de exploitant die tien à twintig zonnebanken uitbaat, te beschermen. Hij zal een grondige evaluatie moeten maken van zijn zakencijfer en van het potentiële cliënteel dat hij kan aantrekken, teneinde na te kunnen gaan hoeveel personeelsleden hij in economisch verantwoorde omstandigheden kan tewerkstellen. Pas daarna kan hij overgaan tot de selectie en de aanwervingen. Dit is onmogelijk realiseerbaar binnen een termijn van drie maanden.

Een ander lid is het met deze redenering niet helemaal eens. De sector weet nu toch al enige tijd dat er een regeling op komst is en er zullen nog enkele maanden overheen gaan vooraleer de wet in het Belgisch Staatsblad wordt gepubliceerd. De exploitanten hebben derhalve ruim de tijd om een economische evaluatie van hun bedrijf te maken. Met het huidige aanbod op de arbeidsmarkt moet het haalbaar zijn om drie maanden na de publicatie het nodige personeel in dienst te hebben. Het voorstel van de heer Charlier, dat dit personeel pas twee jaar later de vereiste opleidingen moet hebben gevolgd, is dan ook heel redelijk.

Een volgende intervenant meent overigens dat het amendement nr. 12 het risico creëert dat twee soorten centra in stand worden gehouden : die welke verplicht zijn personeel in dienst te nemen, met alle kosten die hieraan verbonden zijn enerzijds, en de onbemande, die nog twee jaar aan een zeer lage prijs kunnen werken. Deze laatsten zouden op een oneerlijke wijze het cliënteel van de eersten wegtrekken, wat niet alleen de bemande centra in economische moeilijkheden kan brengen, maar bovendien de consumenten naar de minst veilige studio's trekt.

Spreker wijst erop dat er volgens het voorgestelde artikel 14, na de bekendmaking van de wet in het Belgisch Staatsblad, een termijn van drie maanden verstrijkt vóór de wet in werking treedt, dit wil zeggen vóór er iemand met de nodige vakbekwaamheid het zonnecentrum zal beheren. Daar komt nog bij dat volgens het voorgestelde artikel 5 de exploitant van een zonnecentrum dat reeds in bedrijf is, twee jaar de tijd krijgt om zijn personeel de opleiding te laten volgen. De onbemande centra gedurende twee jaar laten voortbestaan komt neer op oneerlijke concurrentie tegenover de andere centra.

Een lid is het er mee eens dat voor de onbemande centra de overgang van de bestaande situatie naar de nieuwe regeling niet abrupt kan gebeuren. Een overgangsperiode van twee jaar, zoals wordt voorgesteld in het amendement nr. 12 vindt zij evenwel te lang. De regering heeft reeds vele mogelijkheden gecreëerd om op een zeer goedkope manier arbeidskrachten in dienst te nemen. Een overgangsperiode van een half jaar lijkt haar billijk.

De indienster van het amendement wijst op het feit dat er voor vele andere producten automaten bestaan. Het argument van deloyale concurrentie is derhalve weinig overtuigend. Zij zou ermee akkoord kunnen gaan dat de overgangstermijn wordt beperkt tot 1 jaar.

De minister van Volksgezondheid merkt op dat volgens de formulering van het amendement nr. 12 de toepassing van de gehele wet voor de onbemande zonnecentra wordt uitgesteld met twee jaar, inclusief het verstrekken van informatie en dergelijke meer. De indiener van het amendement blijkt echter de bedoeling te hebben enkel te voorzien in een overgangsperiode voor het omvormen van onbemande tot bemande centra. Indien de toepassing van de hele wet enkel wordt uitgesteld voor de onbemande centra en niet voor de bemande, is er volgens hem wel degelijk sprake van deloyale concurrentie.

Een lid vindt dat het gevaar van deloyale concurrentie niet moet worden overdreven. Mensen die gewoon zijn naar een bepaald zonnecentrum te gaan, zullen niet zo makkelijk overstappen naar een ander centrum.

Een andere spreekster meent dat het merendeel van de klanten van de zonnecentra niet zo bemiddeld is. Deze mensen, die onder de zonnebank gaan omdat het nu eenmaal mode is, zullen volgens haar wel degelijk overstappen van het ene centrum naar het andere, wanneer zij hiermee geld kunnen uitsparen.

Sommige leden zijn van oordeel dat, indien de onbemande centra onvoldoende tijd zouden hebben om personeel in dienst te nemen, de inwerkingtreding van de wet in haar geheel moet worden uitgesteld, teneinde deloyale concurrentie te voorkomen. Zij stellen daarom voor deze discussie voort te zetten bij de bespreking van artikel 14, dat de inwerkingtreding van de wet regelt.

Het amendement nr. 2 wordt verworpen met 6 tegen 2 stemmen.

Het subsidiair amendement nr. 14, 1º, wordt aangenomen bij eenparigheid van de 8 aanwezige leden.

Het subsidiair amendement nr. 14, 2º, wordt verworpen met 5 tegen 3 stemmen.

Het subsidiair amendement nr. 12 wordt verworpen met 7 tegen 3 stemmen.

Het aldus geamendeerde artikel 5 wordt aangenomen met 7 tegen 3 stemmen.

Artikel 6

Mevrouw Nelis-Van Liedekerke en de heer Coene stellen bij amendement nr. 3 voor dit artikel te doen vervallen (Stuk Senaat, 1997-1998, nr. 1-679/2).

Verantwoording

Het verbieden aan minderjarigen of zwangere vrouwen van het gebruik van de zonnebank of andere installaties die ultravioletstralen afgeven is te repressief. Bovendien is het in de praktijk niet evident na te gaan of de potentiële gebruiker minderjarig en/of zwanger is. De exploitant van het zonnecentrum heeft niet de bevoegdheid om de indentiteitskaart van elke cliënt te vragen om te controleren of deze minderjarig is en hij of zij kan evenmin nakijken of elke vrouw die zich aanbiedt in een zonnecentrum al dan niet zwanger is. Om dit verbod volledig te realiseren en zich in te dekken tegen de zware straffen, bepaald in dit wetsvoorstel, zou de exploitant eigenlijk aan elke vrouw een medisch attest moeten vragen waarin wordt verklaard dat zij niet zwanger is. Dit is niet realistisch.

Beter wordt geopteerd voor het maximaal informeren van de gebruikers inzake de gevaren verbonden aan het gebruik van de zonnebank en installaties die ultravioletstralen afgeven, in het bijzonder voor de minderjarigen en zwangere vrouwen. In artikel 7 wordt deze optie via een amendement opgenomen.

Een lid merkt op dat ook de wetgeving van andere Europese landen voorziet in een dergelijk verbod voor minderjarigen. Volgens specialisten behoort men te voorkomen dat al te jonge kinderen zich aan zonnestraling blootstellen. Er is een wettelijk kader nodig om het publiek bewust te maken van de gevaren. Volgens spreker zijn er twee mogelijke oplossingen : ofwel neemt men in de wet een verbod op voor kinderen van minder dan 15 jaar, ofwel schrijft men voor dat minderjarigen door hun ouders vergezeld moeten zijn. Bij amendement nr. 16 stelt spreker voor het verbod te beperken tot minderjarigen beneden de leeftijd van 15 jaar (Stuk Senaat, 1997-1998, nr. 1-679/4) :

« In dit artikel na het woord « minderjarigen » de woorden « beneden de leeftijd van vijftien jaar » invoegen. »

Verantwoording

Deze toevoeging sluit aan bij het standpunt van de specialisten ter zake, die hebben gewezen op de gevaren van blootstelling aan ultravioletstralen op zeer jonge leeftijd en is in overeenstemming met de leeftijdsnorm die op Europees niveau wordt gehanteerd voor de bescherming van kinderen in het algemeen.

Spreker is het ermee eens om het verbod voor zwangere vrouwen te schrappen omdat een dergelijke maatregel nauwelijks te controleren valt. Bij amendement nr. 17 stelt hij voor het artikel in die zin te wijzigen (Stuk Senaat, 1997-1998, nr. 1-679/4) :

« In dit artikel de woorden « en zwangere vrouwen » doen vervallen. »

Verantwoording

Het verbod voor zwangere vrouwen om zich bloot te stellen aan ultravioletstralen in zonnecentra kan moeilijk worden toegepast. Hoe kan een exploitant immers zien of een vrouw al dan niet zwanger is, vooral bij het begin van de zwangerschap ?

De minister van Volksgezondheid toont zich eveneens voorstander van een verbod voor kinderen jonger dan 15 jaar, aangezien er een gezondheidsrisico is. Wat het probleem van de identiteitskaart betreft, merkt hij op dat er ook leeftijdslimieten bestaan voor andere activiteiten. In drankgelegenheden geldt bijvoorbeeld een verbod op alcoholgebruik voor minderjarigen.

Een lid stelt voor dat, indien het verbod ten aanzien van zwangere vrouwen uit het toepassingsgebied van artikel 6 worden gehaald, het bord waarvan sprake in artikel 7 toch een specifieke waarschuwing voor hen zou moeten bevatten, die hen wijst op de gezondheidsrisico's.

Een spreekster treedt de stelling bij, dat het weinig zin heeft in een wettekst als deze een verbodsbepaling in te schrijven ten aanzien van bepaalde groepen. De nadruk moet meer worden gelegd op de informatie, bedoeld in artikel 7, in het bijzonder naar zwangere vrouwen en naar jongeren toe. De verbodsbepaling van artikel 6 mag wat haar betreft vervallen.

Een lid vraagt zich af wie aansprakelijk is indien een minderjarige toch zou gebruik maken van een zonnebank. Zijn het de ouders, die mogelijks niet weten dat hun kind naar de zonnebank gaat, of is het de exploitant ? Zij suggereert om de exploitanten te verplichten om, naar analogie van de vermeldingen op rookwaren, melding te maken van het feit dat het gebruik van zonnebanken de gezondheid schaadt en sterk af te raden is.

Een lid stipt aan dat dit exact is wat zij voorstelt in haar amendement op artikel 7.

Wanneer men een verbod invoert, moet men volgens een ander lid ook voorzien in sancties, controle, enz. Wat betreft de bescherming van de volksgezondheid, stellen veel meer kinderen zich aan de zon bloot op een natuurlijke manier dan in zonnecentra. Hoe kan men dat controleren ? Slaagt men er niet in het verbod te doen naleven, dan verliest het zijn inhoud. Volgens spreker is een voorafgaande waarschuwing effectiever.

De heer Hazette stelt bij amendement nr. 15 de tekst van artikel 6 te vervangen (Stuk Senaat, 1997-1998, nr. 1-679/3) :

« Dit artikel vervangen als volgt :

« Minderjarigen en zwangere vrouwen mogen geen gebruik maken van zonnebanken of van installaties die ultraviolette stralen afgeven. »

Verantwoording

De voorgestelde tekst is beter leesbaar.

Het amendement nr. 3 wordt verworpen met 6 tegen 2 stemmen.

Het amendement nr. 16 wordt aangenomen met 7 tegen 1 stem.

Het amendement nr. 17 wordt aangenomen met 7 tegen 1 stem.

Het amendement nr. 15 vervalt ingevolge de aanneming van de amendementen nrs. 16 en 17.

Het aldus geamendeerde artikel 6 wordt aangenomen met 7 stemmen tegen 1 stem.

Artikel 6bis

Een lid merkt op dat, nu het gebruik van zonnebanken door personen minder dan 15 jaar is verboden door artikel 6, dit ook moet worden vermeld op het bord waarvan sprake in artikel 7. Dit verbod zou overigens duidelijk aan de ingang van het centrum moeten worden uitgehangen. Spreekster dient een amendement nr. 19 in die zin in, dat een nieuw artikel invoegt in het wetsvoorstel (Stuk Senaat, 1997-1998, nr. 1-679/4).

« Een artikel 6bis invoegen, luidend als volgt :

« Art. 6bis. ­ Het verbod zoals bepaald in artikel 6 moet duidelijk leesbaar aan de ingang van het centrum uitgehangen worden. »

Een lid betuigt haar instemming met dat amendement. Zij suggereert dat de tekst, die wijst op het verbod voor personen van minder van 15 jaar, aan het raam zou worden gehangen, terwijl de tekst, die het gebruik van zonnebanken sterk afraadt voor zwangere vrouwen en voor minderjarigen van meer dan 15 jaar, binnen in het centrum zou worden geplaatst.

Een ander lid stelt de vraag of een dergelijke tekst ook niet opgenomen dient te worden in reclameboodschappen van zonnecentra.

Een lid vindt dat er een verschil is tussen enerzijds reclame voor en anderzijds de toegang tot de zonnecentra. Zij acht de vermelding van het verbod om gebruik te maken van zonnebanken alleen nodig bij de ingang van het centrum.

Het amendement nr. 19 en het aldus ingevoegde artikel 6bis worden aangenomen met 7 stemmen tegen 1 stem.

Artikel 7

Mevrouw Nelis-Van Liedekerke en de heer Coene dienen het amendement nr. 4 in dat ertoe strekt het artikel te vervangen (Stuk Senaat, 1997-1998, nr. 1-679/2) :

« Dit artikel vervangen als volgt :

« In elk zonnecentrum moet op een duidelijk zichtbare plaats een duidelijk leesbaar bord worden aangebracht waarop de volgende informatie is vermeld :

« ­ Het gebruik van zonnebanken kan de huid beschadigen. Intense en herhaalde blootstelling kan leiden tot vroegtijdige veroudering van de huid en tot een verhoogd risico op huidkanker.

­ Het gebruik van zonnebanken kan de ogen beschadigen. Het niet-dragen van een beschermingsbril tijdens blootstelling aan ultravioletstralen kan oogbeschadigingen zoals keratitis (hoornvliesontsteking) of cataract (troebel worden van de ooglens) veroorzaken.

­ Het gebruik van zonnebanken is af te raden voor minderjarigen, zwangere vrouwen en personen met een bleke gelaatskleur.

­ Bepaalde geneesmiddelen en cosmetica kunnen ongewenste huidreacties veroorzaken.

Het is daarom aangewezen :

1. Steeds een beschermende bril te dragen.

2. Cosmeticaproducten te vermijden en geen zonnebrandcrèmes te gebruiken.

3. Zich niet aan ultravioletstralen bloot te stellen wanneer men geneesmiddelen inneemt.

4. De tijd van blootstelling te beperken wanneer de huid op de ultravioletstralen reageert.

5. Na een eerste zonnebankbeurt 48 uur te wachten alvorens een volgende zonnebankbeurt te nemen om te zien of de huid niet allergisch reageert op de ultravioletstralen. »

Verantwoording

Dit amendement verenigt elementen uit het artikel 3 van het wetsvoorstel nr. 782/1 van de heer Destexhe en de artikelen 7 en 8 van het wetsvoorstel nr. 679/1 van de heer Charlier. Het nieuw geconcipieerde artikel 7 bevat aldus alle noodzakelijke gegevens teneinde de gebruikers van zonnebanken in zonnecentra op een maximale wijze te informeren en sensibiliseren inzake de risico's verbonden aan het gebruik van de zonnebank. Het is niet de bedoeling van de indieners van het amendement om het gebruik van zonnebanken radicaal af te wijzen. Het probleem van huidkanker ontstaat door de totale hoeveelheid ultravioletstralen en niet door de bron ervan. Wel is het belangrijk de burger op de hoogte te brengen van wat verstandig en veilig zonnen juist inhoudt en hoe zonnebanken kunnen kaderen in dit verstandig zongedrag.

Een lid is van mening dat de hoeveelheid tekst op het bord, zoals voorgesteld in dit amendement, de mensen veeleer desinformeert. Hij geeft het voorbeeld van de verplichte bekendmaking in drankgelegenheden van de wet op het drankmisbruik, die wellicht door vrijwel niemand wordt gelezen. Hij stelt voor zich op het bord te beperken tot de essentie, en in een brochure meer gedetailleerde informatie te geven.

De heer Charlier en de heer D'Hooghe dienen het amendement nr. 18 in (Stuk Senaat 1997-1998, nr. 1-679/4) :

« De op het bord aan te brengen tekst aanvullen met een tweede lid, luidende :

« Blootstelling aan kunstmatige ultravioletstralen is ten zeerste af te raden voor minderjarigen van meer dan vijftien jaar en voor zwangere vrouwen. »

Verantwoording

Het staat vast dat zonnebanken gevaarlijk zijn voor deze categorieën van personen, die daarvan op de hoogte moeten worden gebracht.

Een auteur is van mening dat de tekst van het voorstel volstaat aangezien er steeds iemand aanwezig moet zijn in elk zonnecentrum, er een informatiefolder moet zijn, een bord met een goed leesbare tekst, enz. Hij verwijst evenwel naar de bespreking van artikel 6 en stelt voor de tekst op het bord aan te vullen met een waarschuwing dat het gebruik van zonnebanken ten zeerste af te raden is voor minderjarigen ouder dan 15 en voor zwangere vrouwen.

Het amendement nr. 4 wordt verworpen met 7 stemmen tegen 1 stem.

Het amendement nr. 18 wordt aangenomen met 7 stemmen tegen 1 stem.

Het aldus geamendeerde artikel 7 wordt aangenomen met dezelfde stemuitslag.

Artikel 8

Mevrouw Nelis-Van Liedekerke en de heer Coene dienen het amendement nr. 5 in dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen (Stuk Senaat, 1997-1998, nr. 1-679/2).

Verantwoording

Het overhandigen van een tekst en verplicht laten ondertekenen ervan, voorafgegaan door de woorden « gelezen en goedgekeurd » door de potentiële gebruikers van de zonnebank is te verregaand. De inhoud van dit artikel overlapt immers met de informatie die wordt voorzien op het informatiebord voorzien in artikel 7. Het nieuw geconcipieerde artikel (cf. amendement nr. 4) biedt voldoende garanties inzake het maximaal informeren van de gebruikers inzake de risico's verbonden aan het gebruik van de zonnebank.

In subsidiaire orde dienen zij het amendement nr. 20 in dat het artikel vervangt door een nieuwe bepaling (Stuk Senaat, 1997-1998, nr. 1-679/4) :

« Dit artikel vervangen als volgt :

« Iedereen die instaat voor het dagelijks beheer van de zonnebank, zou de klant moeten informeren over de gevaren van blootstelling aan ultravioletstraling.

Hij kan dit mondeling doen en tevens een tekst overhandigen met de inhoud vermeld op het bord in het centrum. »

Een indienster verduidelijkt dat het amendement tot doel heeft de uitbater van een zonnecentrum aan te moedigen om de klanten te informeren over de gevaren van de blootstelling aan UV-straling, zonder hem evenwel een verplichting op te leggen. Spreker is van oordeel dat, wanneer vele klanten tegelijk het zonnecentrum bezoeken, het voor de exploitant onmogelijk is om iedereen persoonlijk te informeren.

De heer Charlier legt uit dat artikel 8 van het voorstel die verplichting slechts invoert voor nieuwe klanten. De exploitant moet de klanten informeren bij het eerste contact, niet telkens opnieuw. Hij verwijst naar de bespreking van artikel 6 en stelt voor de te overhandigen tekst te wijzigen. De tekst moet vermelden dat blootstelling aan kunstmatige ultravioletstralen verboden is voor minderjarigen jonger dan 15 jaar en ten zeerste af te raden voor zwangere vrouwen en minderjarigen ouder dan 15 jaar. Hij dient daartoe amendement nr. 21 in (Stuk Senaat, 1997-1998, nr. 679/4) :

« Het tweede lid van de te overhandigen tekst vervangen als volgt :

« Blootstelling aan kunstmatige ultravioletstralen is verboden voor minderjarigen beneden de leeftijd van vijftien jaar en ten zeerste af te raden voor de andere minderjarigen en voor zwangere vrouwen. »

Een lid vraagt zich af hoe mensen kunnen weten of ze lijden aan « een huidaandoening die tot kanker kan leiden », zoals wordt vermeld in het eerste lid van de tekst die wordt overhandigd. Sommige dokters raden mensen met bepaalde huidaandoeningen precies aan om zich bloot te stellen aan UV-stralen.

Een ander lid antwoordt dat in de voorgestelde tekst gekozen is voor bewustmaking. Er is niet gekozen voor een medisch attest dat men op zak moet hebben om gebruik te mogen maken van zonnebanken, maar wel voor een opleiding. Tijdens die opleiding, waarin artikel 5 voorziet moet de aandacht van de exploitanten gevestigd worden op bepaalde huidtypes. Het is de taak van de exploitanten de gebruikers te informeren.

Een lid wijst op de betwistbare vertaling van de woorden « ... ne doivent pas être utilisés... » in het tweede lid van artikel 8. De commissie is het erover eens om in de Nederlandse tekst de woorden « mogen niet worden gebruikt » te vervangen door de woorden « zouden niet mogen worden gebruikt ».

Het amendement nr. 5 wordt verworpen met 7 stemmen tegen 1 stem.

Het subsidiair amendement nr. 20 wordt verworpen met 7 stemmen tegen 1 stem.

Het amendement nr. 21 wordt aangenomen met 7 stemmen tegen 1 stem.

Het aldus geamendeerde en gecorrigeerde artikel 8 wordt aangenomen met dezelfde stemuitslag.

Artikel 9

Mevrouw Nelis-Van Liedekerke en de heer Coene dienen het amendementen nr. 6 in, dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen (Stuk Senaat, 1997-1998, nr. 1-679/2).

Verantwoording

Artikel 9 voorziet in de aanstelling van bijzondere ambtenaren die dienen toe te zien op de uitvoering van deze wet en de besluiten ter uitvoering van deze wet. Deze « zonnebankambtenaren » kunnen in alle zonnecentra binnentreden tijdens de openingsuren om overtredingen vast te stellen. De indieners van dit amendement stellen zich de vraag op welke manier deze ambtenaren de overtredingen kunnen vaststellen en om welke overtredingen het hier precies gaat : dienen zij misschien de zonnecabines binnen te gaan om te controleren of zich daar bijvoorbeeld geen zwangere vrouwen bevinden ? De strekking van het artikel is volgens de indieners van dit amendement veel te repressief. Bovendien kan de in artikel 9 en artikel 10 bepaalde procedure opnieuw een toename van de werkdruk die op de procureurs des Konings rust, betekenen.

Een commissielid antwoordt dat de zonnecentra nu al bepaalde voorschriften moeten naleven, bijvoorbeeld op het gebied van brandveiligheid, en dat de burgemeesters en bepaalde ambtenaren nu reeds terzake controlebevoegdheden hebben. In dit voorstel wil men gewoon nagaan of een exploitant van een zonnecentrum de voorgeschreven opleiding heeft gevolgd, enz. De bevoegde instanties kunnen de bedrijven in het algemeen controleren wat de sociale zekerheid, de veiligheid van de werknemers, enz. betreft. Hier wordt niets nieuws uitgevonden.

Een lid is van oordeel dat het voorstel veel verder gaat dan enkel het uitvoeren van algemene, administratieve controles die thans reeds mogelijk zijn in de zonnecentra. Hier wordt voor personen onder een bepaalde leeftijd een verbod opgelegd om zonnecentra te betreden. Men zou dan ook « zonnebankambtenaren » moeten aanstellen om te controleren of de klanten wel voldoen aan de wettelijk gestelde voorwaarden. Spreker is van oordeel dat duidelijk aangebrachte waarschuwingsborden reeds volstaan. Als mensen expliciet worden gewaarschuwd voor de gevolgen van UV-stralen en daar niet op wensen in te gaan, is het niet de overheid die hen moet dwingen. Dit voorstel zal integendeel de aankoop van privé-zonnebanken aanmoedigen, wat geen goede zaak is voor de volksgezondheid.

Een andere spreekster voegt hieraan toe dat men de parketten, die nu reeds overbelast zijn, niet nog eens extra werk moet geven. Dit wetsvoorstel zal heel wat sociale en economische gevolgen hebben die niets te maken hebben met volksgezondheid, en waaraan haar amendementen aan wensen tegemoet te komen.

Een andere spreker vervolgt dat ook vele andere zaken, zoals bijvoorbeeld het roken, schadelijk zijn voor de gezondheid. Dit verbiedt men niet aan minderjarigen of zwangere vrouwen. Men brengt enkel op de pakjes een waarschuwing, en hierover voert men een informatiecampagne. Spreker vindt dit de normale manier van reageren. Waarom verlaat men die logica hier ?

Een lid stipt aan dat het verbod voor zwangere vrouwen reeds uit de tekst werd geschrapt, ingevolge de bespreking van artikel 6.

Een andere spreker merkt op dat het de bedoeling is na te gaan of de borden zichtbaar zijn, of men aan de klanten die het centrum voor het eerst bezoeken een folder geeft, enz. Indien men een verplichting invoert, moet men ook een controlesysteem invoeren. Dat geldt ook voor de toestellen die in overeenstemming moeten zijn met de Europese regelgeving en waarvoor de controle veel strikter is. Daarenboven merkt spreker op dat de betrokken ambtenaren op de hoogte zijn van de wetgeving betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

Mevrouw Nelis-Van Liedekerke en de heer Coene dienen hierop een subsidiair amendement nr. 24 op hun amendement nr. 6 in (Stuk Senaat, 1997-1998, nr. 1-679/4) :

« Paragraaf 1, tweede lid, van dit artikel wijzigen als volgt :

« Zij kunnen in alle zonnecentra binnentreden tijdens de openingsuren, zonder evenwel de normale werking van de zonnecentra te verstoren. »

Verantwoording

Dit amendement heeft tot doel de, in artikel 9, § 1, opgesomde, personen die toezien op de uitvoering van deze wet en van de besluiten ter uitvoering ervan, toe te laten deze controles op een correcte manier uit te voeren.

Deze controles dienen op een behoorlijke wijze te worden uitgevoerd met respect voor de privacy van de cliënten. De normale werking van het zonnecentrum mag niet worden verstoord : dit betekent met andere woorden dat een zonnebankbeurt niet mag worden onderbroken voor een controle. De controle dient plaats te vinden nadat de cliënt zijn zonnebankbeurt heeft beëindigd.

Dezelfde auteurs stellen vervolgens bij het subsidiair amendement nr. 25 voor het laatste lid van dit artikel te doen vervallen aangezien deze tekst niet in overeenstemming is met de andere amendementen die zij hebben ingediend (Stuk Senaat, 1997-1998, nr. 1-679/4) :

« Het laatste lid van dit artikel doen vervallen. »

Verantwoording

Deze bepalingen zijn niet op hun plaats in dit artikel, in het licht van de nieuw geconcipieerde artikelen 10, 12 en 13.

Het amendement nr. 6 wordt verworpen met 5 tegen 2 stemmen bij 1 onthouding.

De subsidiaire amendementen nr. 24 en 25 worden eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

Het aldus geamendeerde artikel wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

Artikel 10

Mevrouw Nelis-Van Liedekerke en de heer Coene dienen een amendement nr. 7 in, dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen (Stuk Senaat, 1997-1998, nr. 1-679/2).

Zij verwijzen naar de verantwoording bij hun amendement nr. 6.

In subsidiaire orde dienen zij het amendement nr. 26 in, dat ertoe strekt het eerste lid van dit artikel te vervangen (Stuk Senaat, 1997-1998, nr. 1-679/4) :

« Het eerste lid van dit artikel vervangen als volgt :

« Wanneer een in artikel 13 bedoelde overtreding of een overtreding van een van de besluiten ter uitvoering van deze wet wordt vastgesteld, geeft de door de Koning overeenkomstig artikel 9 van deze wet aangestelde ambtenaar de overtreder een waarschuwing waarin deze wordt aangemaand binnen dertig dagen na het sturen van deze waarschuwing een einde te maken aan die overtreding. »

Verantwoording

Door de wijzigingen van de artikelen 10, 12 en 13 wordt een getrapt systeem van sanctionering ingevoerd. Eerst wordt er een waarschuwing gegeven. Wanneer daaraan geen gevolg wordt gegeven volgt een administratieve boete en wanneer hier op zijn beurt geen gevolg aan wordt gegeven, wordt het dossier overgezonden aan de procureur des Konings. In dit systeem worden telkens redelijk haalbare en menselijke termijnen gehanteerd, waarin de overtreder de kans krijgt om zich in regel te stellen.

Een indiener stipt aan dat in deze logica de passus in het laatste lid van artikel 10, dat de waarschuwing ter kennis kan worden gebracht van de procureur des Konings geen zin meer heeft.

Mevrouw Nelis-Van Liedekerke en de heer Coene dienen daarom het subsidiair amendement nr. 27 in (Stuk Senaat, 1997-1998, nr. 1-679/4) :

« In het laatste lid van dit artikel de woorden « en ter kennis kan worden gebracht van de procureur des Konings » doen vervallen. »

Verantwoording

Zie verantwoording bij het subsidiair amendement nr. 26 op artikel 10.

Een lid meent dat door een dergelijk getrapt systeem de geest van het wetsvoorstel gerespecteerd wordt en dat hij er derhalve mee kan instemmen.

Het amendement nr. 7 wordt verworpen met 5 stemmen tegen 2 bij 1 onthouding.

De subsidiaire amendementen nrs. 26 en 27 worden eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

Het aldus geamendeerde artikel wordt met dezelfde eenparigheid aangenomen.

Artikel 11

Mevrouw Nelis-Van Liedekerke en de heer Coene stellen bij amendement nr. 8 voor dit artikel te doen vervallen (Stuk Senaat, 1997-1998, nr. 1-679/2) :

In hun verantwoording wijzen zij erop dat dit amendement aansluit bij hun amendementen op de artikelen 4 en 5.

Het amendement nr. 8 wordt verworpen met 7 tegen 3 stemmen bij 1 onthouding.

Artikel 11 wordt met dezelfde uitslag aangenomen.

Artikel 12

Mevrouw Nelis-Van Liedekerke en de heer Coene dienen het amendement nr. 9 in dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen (Stuk Senaat, 1997-1998, nr. 1-679/2).

Verantwoording

De indieners van dit amendement gaan er absoluut niet mee akkoord dat een aantal overtredingen van deze wet of de besluiten ter uitvoering ervan zo verwerpelijk zijn, dat dient gegrepen te worden naar een straf die erg fundamenteel ingrijpt op het individu, namelijk het afnemen van diens vrijheid door middel van een gevangenisstraf. De argumentatie dat de rechter deze gevangenisstraffen toch niet daadwerkelijk zal uitspreken, benadrukt juist dat deze vorm van straf niet dient te worden opgenomen in de wet. Bovendien zitten de Belgische gevangenissen reeds overvol. Geldboetes kunnen dan ook volstaan in dit geval.

Een indienster vraagt zich af of iemand zich kan inbeelden dat een uitbater van een zonnecentrum voor een overtreding op deze wet, voor minimum een maand en maximum 1 jaar, de cel in gaat. Spreekster zou nog kunnen instemmen met een geldboete, maar een gevangenisstraf is totaal buiten proportie. Bovendien zitten de gevangenissen reeds overvol.

Een indiener verwijst naar het amendement nr. 10 op artikel 13, dat samen met het amendement nr. 9 moet worden gelezen (Stuk Senaat, 1997-1998, nr. 1-679/2, amendement nr. 10). In het amendement nr. 10 wordt een nieuwe tekst voor artikel 13 voorgesteld om, enerzijds, de boete in te schrijven, en anderzijds de mogelijkheid uit te sluiten dat een ambtenaar zou kunnen onderhandelen met de uitbater van een zonnecentrum om de strafvordering te doen vervallen na vrijwillige betaling van een geldsom, zoals de tekst van het wetsvoorstel bepaalt. In het amendement wordt de geldboete integendeel bij koninklijk besluit bepaald. Spreker begrijpt niet goed waarom men een gecombineerd systeem voorstelt van strafrechtelijke (artikel 12) en administratieve geldboetes (artikel 13) en stelt voor zich te beperken tot administratieve geldboetes. Ook de controle op de naleving wordt in dit amendement nr. 10 geregeld, dat aldus de artikelen 9 tot en met 13 van het wetsvoorstel overbodig maakt.

Een ander lid is het ermee eens om de gevangenisstraf waarin dit artikel voorziet, te schrappen. Hij dringt er wel op aan dat deze wet voorziet in strafrechtelijke geldboetes.

Mevrouw Cantillon c.s. dient het amendement nr. 23 in (Stuk Senaat, 1997-1998, nr. 1-679/4), dat de gevangenisstraf schrapt uit artikel 12, maar de geldboetes behoudt.

« In dit artikel de woorden « met gevangenisstraf van een maand tot een jaar en » en de woorden « of met een van beide straffen alleen » doen vervallen. »

Een lid stelt voor in artikel 12 uitdrukkelijk te vermelden dat het om administratieve geldboetes gaat. Hij heeft de indruk dat het dat is wat de indieners van het voorstel in werkelijkheid willen.

Een ander lid is van oordeel dat er een zekere logica zit in de redenering van de indiener van amendement nr. 10, om de artikelen 9 tot en met 13 te vervangen door de tekst van dit amendement.

Een volgende spreekster merkt op dat het in artikel 12 handelt over strafsancties, terwijl artikel 13 betrekking heeft op administratieve boetes. Zij is van oordeel dat men zich niet kan beperken tot administratieve boetes. Strafrechtelijke vervolging moet eveneens worden voorzien voor het geval men de boete niet betaalt.

Mevrouw Nelis-Van Liedekerke en de heer Coene stellen hierop in subsidiaire orde het amendement nr. 28 voor (Stuk Senaat, 1997-1998, nr. 1-679/4) :

« Dit artikel vervangen als volgt :

« Bij een andere dan de in artikel 11 bedoelde overtreding van de bepalingen van deze wet of van de besluiten ter uitvoering ervan en wanneer aan de waarschuwing geen gevolg gegeven wordt, legt de daartoe door de Koning aangestelde ambtenaar van het ministerie van Volksgezondheid een administratieve boete op.

Het bedrag van de te betalen som mag niet lager zijn dan het minimum noch hoger dan het maximum van de geldboete die op de overtreding is gesteld, zoals bepaald in artikel 13.

De Koning bepaalt de wijze waarop deze boete wordt betaald.

Bij weigering van betaling van de administratieve boete wordt het dossier aan de procureur des Konings doorgezonden. »

In hun verantwoording wijzen zij erop dat dit amendement in het verlengde ligt van het subsidiair amendement nr. 26 op artikel 10. Zij stippen aan dat de administratieve boete niet hoger en niet lager kan zijn dan de strafrechtelijke geldboete waarin artikel 13 voorziet.

Het amendement nr. 23 wordt door de auteurs ingetrokken.

Het amendement nr. 9 wordt verworpen met 6 stemmen tegen 3 stemmen.

Het subsidiair amendement nr. 28 wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

Het aldus geamendeerde artikel wordt met dezelfde eenparigheid aangenomen.

Artikel 13

Mevrouw Nelis-Van Liedekerke en de heer Coene stellen bij amendement nr. 10 voor het artikel te vervangen (Stuk Senaat, 1997-1998, nr. 1-679/2) :

« Dit artikel vervangen als volgt :

« De controle op de naleving van deze bepalingen kan te allen tijde worden uitgevoerd door een ambtenaar van het ministerie van Volksgezondheid, aangewezen door de Koning. Het overtreden van de bepalingen van deze wet wordt gestraft met een geldboete waarvan de omvang bij koninklijk besluit zal worden vastgesteld. »

Verantwoording

De hierboven beschreven procedure voor de controle op de naleving van deze wet, zoals ook opgenomen in het « Wetsvoorstel strekkende om de exploitanten en de klanten van zonnecentra een groter verantwoordelijkheidsbesef bij te brengen » van de heer Destexhe, voorziet in een veel eenvoudiger en minder repressieve procedure bij overtreding van de wet.

In subsidiaire orde dienen ze het amendement nr. 29 in, dat eveneens een nieuwe tekst voorstelt (Stuk Senaat, 1997-1998, nr. 1-679/4) :

« Dit artikel vervangen als volgt :

« Met geldboete van honderd frank tot vijftienduizend frank wordt gestraft, hij die deze wet of de besluiten ter uitvoering ervan overtreedt, met uitzondering van de in artikel 11 bedoelde overtredingen. »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij het amendement nr. 26 op artikel 10.

Gezien de stemuitslag over het artikel 12 wensen zij hun amendement nr. 10 in te trekken.

Het subsidiair amendement nr. 29 wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

Het aldus geamendeerde artikel wordt met dezelfde eenparigheid aangenomen.

Artikel 14

Mevrouw Nelis-Van Liedekerke en de heer Coene stellen bij amendement nr. 22 voor aan het artikel een lid toe te voegen dat de exploitanten van onbemande zonnecentra na de inwerkingtreding van de wet nog een jaar de tijd geeft om zich aan de nieuwe regeling aan te passen. (Stuk Senaat, 1997-1998, nr. 1-679/4).

« Dit artikel aanvullen met het volgende lid :

« Voor de exploitanten van de onbemande zonne-centra die bij de inwerkingtreding van deze wet reeds in bedrijf zijn, wordt echter voorzien in een termijn van één jaar, volgend op de datum waarop deze wet in werking is getreden, om te voldoen aan de bepalingen van deze wet. »

Verantwoording

In dit amendement wordt een overgangsperiode voorzien voor de uitbaters van onbemande zonnecentra, om hen de mogelijkheid te bieden op een economisch en financieel haalbare wijze, tegemoet te komen aan de bepalingen van deze wet.

Een indiener verklaart dat dit amendement voortspruit uit de bespreking van artikel 5, waarbij er de voorkeur werd aan gegeven deze aangelegenheid te regelen bij de algemene inwerkingtreding van de wet.

Een lid verklaart er als dusdanig geen bezwaar tegen te hebben dat de onbemande centra enig respijt wordt gegeven. Met dit amendement krijgen zij echter een jaar uitstel bovenop de algemene termijn van drie maanden waarin artikel 14 reeds voorzag voor alle centra.

Een andere spreekster merkt op dat zij in haar amendement nr. 12 bij artikel 5 een termijn van twee jaar had voorgesteld. Deze termijn leek haar niet overdreven gezien de problemen die dit wetsvoorstel voor de betrokken centra zal teweeg brengen en die intussen voldoende gekend zijn. Teneinde tot een consensus te komen is zij bereid deze termijn enigszins in te korten, maar een totale overgangsperiode van 15 maanden lijkt hierbij toch een minimum.

Een lid wijst erop dat de sector reeds geruime tijd weet dat er een regeling op komst is en het zal vermoedelijk nog enkele maanden duren vooraleer de voorliggende tekst in het Belgisch Staatsblad verschijnt. De termijn van drie maanden waarin nu wordt voorzien, lijkt hem derhalve voldoende. Indien andere leden van oordeel zijn dat deze moet worden verlengd zal hij zich hiertegen niet verzetten, maar volgens hem is vijftien maanden al te lang. Men mag immers niet uit het oog verliezen dat de onbemande centra volgens de huidige tekst van het voorstel, drie maanden na de publicatie de tijd hebben om personeel in dienst te nemen, maar dat dit personeel, zoals dat van de andere bestaande centra, daar bovenop nog eens twee jaar de tijd krijgt om de opleiding te volgen.

Hij is overigens van oordeel dat in dit geval de voorkeur moet worden gegeven aan een verlenging met enkele maanden van de algemene termijn van inwerkingtreding van de wet. Door te voorzien in een tijdelijk uitzonderingsregime voor de onbemande centra geeft men deze een concurrentievoordeel tegenover de centra die wel personeel in dienst hebben.

Een ander lid repliceert dat de sector weliswaar weet dat een wetgevend initiatief op komst is, maar niet wat dit uiteindelijk zal inhouden. Het is voor de onbemande centra derhalve zeer moeilijk hierop te anticiperen. Nochtans mag men ervan uitgaan dat hun zeer ingrijpende verplichtingen zullen worden opgelegd. Een andere spreekster heeft reeds gewezen op de problemen in verband met de indienstneming van personeel. Daarnaast is het niet ondenkbaar dat zij ook verbouwingswerken moeten uitvoeren met alle administratieve verplichtingen die daar komen bij kijken.

De situatie van deze centra verschilt derhalve grondig van die bij de bemande centra. Het is dan ook niet meer dan normaal dat zij wat meer tijd krijgen om zich aan te passen. Een jaar bovenop de drie maanden die reeds in de tekst zijn ingeschreven, is wat dit betreft zeker niet overdreven.

De heren D'Hooghe en Charlier dienen hierop het amendement nr. 30 in waarbij de overgangsperiode voor de onbemande centra wordt beperkt tot negen maanden (Stuk Senaat, 1997-1998, nr. 1-679/4) :

« Dit artikel aanvullen met het volgende lid :

« Voor de exploitanten van de onbemande zonnecentra die bij de inwerkingtreding van deze wet reeds in bedrijf zijn, wordt echter voorzien in een termijn van negen maanden, volgend op de datum waarop deze wet in werking is getreden, om te voldoen aan de bepalingen van deze wet. »

Een indiener merkt in zijn toelichting op dat iedereen het er wel over eens is dat de onbemande centra de tijd moeten krijgen om zich aan te passen, maar tegelijk moet worden voorkomen dat zij gedurende een al te lange periode een concurrentievoordeel genieten tegenover de bemande centra. Door de regeling van het amendement hebben zij een jaar de tijd om zich aan te passen, wat negen maanden langer is dan voor de bemande centra. Zoals reeds gezegd geldt voor hen ook de regeling van artikel 5. Het personeel dat zij in dienst nemen heeft nog twee jaar de tijd om de vereiste opleiding te volgen.

Het amendement nr. 22 wordt verworpen met 5 tegen 4 stemmen.

Het amendement nr. 30 wordt aangenomen met 5 tegen 4 stemmen.

Het artikel wordt met dezelfde stemuitslag aangenomen.

Het geamendeerde voorstel nr. 1-679/1 in zijn geheel wordt aangenomen met 7 stemmen bij 3 onthoudingen.

Ten gevolge van deze stemuitslag vervalt het wetsvoorstel strekkende om de exploitanten en de klanten van zonnecentra een groter verantwoordelijkheidsbesef bij te bregen (Stuk Senaat, 1997-1998, nr. 1-782/1).

Dit verslag werd eenparig goedgekeurd door de 8 aanwezige leden.

De rapporteur, De voorzitter,
Bea CANTILLON. Lydia MAXIMUS.

TEKST AANGENOMEN DOOR DE COMMISSIE

Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Deze wet is van toepassing op elk zonnecentrum, met inbegrip van alle personen die instaan voor het dagelijks beheer van de zonnebankactiviteit.

Onder deze wet vallen niet de ziekenhuizen en dermatologische diensten waar gebruik wordt gemaakt van ultravioletstralen ter behandeling van bepaalde huidaandoeningen.

Art. 3

Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder :

­ ultravioletlamp : elke stralingsbron bedoeld om niet-ioniserende elektromagnetische energie uit te zenden op een golflengte van 400 nanometer en minder, rekening houdend met het schermeffect van enig scherm of enige beschermende voorziening die errond is aangebracht;

­ zonnebank : toestel met minstens één ultravioletlamp, gebruikt om de huid snel bruin te kleuren;

­ zonnecentrum : solarium, plaats waar met commercieel oogmerk gebruik wordt gemaakt van minstens één zonnebank of elke andersoortige installatie die een ultravioletlamp bevat.

Art. 4

Een zonnecentrum kan niet werken in afwezigheid van een persoon die een opleiding overeenkomstig artikel 5 van deze wet heeft genoten.

Art. 5

Ieder die in een zonnecentrum instaat voor het dagelijks beheer van de zonnebankactiviteit, moet een opleiding hebben gevolgd die door de gemeenschappen wordt bepaald.

De exploitant van een zonnecentrum dat bij de in werkingtreding van deze wet reeds in bedrijf is, moet die opleiding volgen binnen een termijn van twee jaar volgend op de datum waarop deze wet in werking is getreden.

Art. 6

Het is de exploitant van een zonnecentrum ten strengste verboden minderjarigen beneden de leeftijd van 15 jaar de gelegenheid te geven in zijn zonnecentrum gebruik te maken van zonnebanken of andere installaties die ultravioletstralen afgeven.

Art. 7

Het verbod zoals bepaald in artikel 6 moet duidelijk leesbaar aan de ingang van het centrum uitgehangen worden.

Art. 8

In elk zonnecentrum moet een bord worden aangebracht dat op minstens vijf meter afstand leesbaar is en waarop de volgende informatie duidelijk wordt weergegeven :

« Ultravioletstraling kan huidkanker veroorzaken en de ogen ernstig beschadigen. Het gebruik van een beschermende bril is verplicht. Bepaalde geneesmiddelen en cosmetica kunnen ongewenste huidreacties veroorzaken.

Blootstelling aan kunstmatige ultravioletstralen is ten zeerste af te raden voor minderjarigen van meer dan vijftien jaar en voor zwangere vrouwen. »

Art. 9

Iedereen die instaat voor het dagelijkse beheer van de zonnebank, moet de klant informeren over de gevaren van blootstelling aan ultravioletstraling. Hij of zij moet dat mondeling doen en moet elke nieuwe klant tevens een tekst overhandigen waarin inzonderheid het volgende wordt uitgelegd :

« Zonnebanken of andere toestellen die ultravioletstralen afgeven, zouden niet mogen worden gebruikt door personen die zeer gevoelig zijn voor zonnestralen (herhaalde zonnebrand), zonnebrand vertonen, lijden aan huidkanker of aan een huidaandoening die tot kanker kan leiden. Ook personen met familiale antecedenten moeten het gebruik ervan mijden.

Blootstelling aan kunstmatige ultravioletstralen is verboden voor minderjarigen beneden de leeftijd van vijftien jaar en ten zeerste af te raden voor de andere minderjarigen en voor zwangere vrouwen.

Kunstmatige of natuurlijke ultravioletstralen kunnen huid en ogen ernstig beschadigen. Intense en herhaalde blootstelling aan ultravioletstralen kan leiden tot vroegtijdige veroudering van de huid en tot een verhoogd risico op huidkanker. Die schade aan de huid is onomkeerbaar.

Het niet-dragen van de verplichte beschermingsbril tijdens blootstelling aan kunstmatige ultravioletstralen kan oogbeschadigingen veroorzaken zoals keratitis (hoornvliesontsteking) of cataract (troebel worden van de ooglens).

Bijgevolg moeten de volgende voorzorgen worden genomen :

­ een goede beschermende bril dragen;

­ alle resten van cosmetica-producten verwijderen en geen beschermend zonnebrandmiddel gebruiken;

­ zich niet aan ultravioletstraling blootstellen wanneer men geneesmiddelen inneemt die de gevoeligheid voor ultravioletstralen verhogen;

­ als men aan een huidziekte lijdt geen gebruik maken van de zonnebank zonder het advies van een arts in te winnen;

­ tijdens de eerste sessie de tijd van de blootstelling zo kort mogelijk houden om te zien hoe de huid reageert. »

Bovendien moet het document ook de verschillende huidtypes beschrijven, evenals het specifieke risico voor elk van hen.

De klant moet bevestigen kennis genomen te hebben van de tekst door een verklaring aan de exploitant te ondertekenen en boven de handtekening de woorden « gelezen en goedgekeurd » te vermelden.

Art. 10

§ 1. Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van de gerechtelijke politie zien de burgemeester of zijn gemachtigde, alsook de door de Koning aangestelde ambtenaren toe op de uitvoering van deze wet en van de besluiten ter uitvoering van deze wet.

Zij kunnen in alle zonnecentra binnentreden tijdens de openingsuren, zonder evenwel de normale werking van de zonnecentra te verstoren.

§ 2. Zij stellen de overtredingen vast in een proces-verbaal, dat bewijskracht heeft tot het tegendeel is bewezen.

Zij kunnen elke persoon horen die verantwoordelijk is voor het geïnspecteerde centrum, alsook de personen die voor rekening van dat centrum werken en iedere andere persoon van wie wordt vastgesteld dat hij deze wet of een van de uitvoeringsbesluiten heeft overtreden.

Een afschrift van het proces-verbaal wordt binnen tien dagen na de vaststelling van het strafbaar feit aan de overtreder bezorgd.

§ 3. Het proces-verbaal waarbij de in artikel 14 bedoelde overtredingen worden vastgesteld en dat is opgesteld door de met het toezicht belaste ambtenaren die door de Koning zijn aangesteld, wordt aan de overeenkomstig artikel 13 aangestelde ambtenaar overgezonden. Is het proces-verbaal door de burgemeester of zijn vertegenwoordiger opgesteld, dan kan het eveneens aan de voornoemde ambtenaar worden bezorgd.

Art. 11

Wanneer een in artikel 13 bedoelde overtreding of een overtreding van een van de besluiten ter uitvoering van deze wet wordt vastgesteld, geeft de door de Koning overeenkomstig artikel 10 van deze wet aangestelde ambtenaar de overtreder een waarschuwing waarin deze wordt aangemaand binnen dertig dagen na het sturen van deze waarschuwing een einde te maken aan die overtreding.

De waarschuwing wordt binnen tien dagen na de vaststelling van de overtreding aan de overtreder ter kennis gebracht door overhandiging van een afschrift van het proces-verbaal ter vaststelling van de feiten of door een bij ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs.

De waarschuwing vermeldt :

a) de ten laste gelegde feiten en de overtreden wettelijke bepaling of bepalingen;

b) de termijn waarbinnen daaraan een einde moet worden gemaakt;

c) dat indien aan de waarschuwing geen gevolg wordt gegeven, het proces-verbaal medegedeeld zal worden aan de ambtenaar belast met de toepassing van de procedure bedoeld in artikel 13.

Art. 12

Overtreding van de artikelen 4 en 5 van deze wet heeft de sluiting van het zonnecentrum tot gevolg.

Art. 13

Bij een andere dan de in artikel 12 bedoelde overtreding van de bepalingen van deze wet of van de besluiten ter uitvoering ervan en wanneer aan de waarschuwing geen gevolg gegeven wordt, legt de daartoe door de Koning aangestelde ambtenaar van het ministerie van Volksgezondheid een administratieve boete op.

Het bedrag van de te betalen som mag niet lager zijn dan het minimum noch hoger dan het maximum van de geldboete die op de overtreding is gesteld, zoals bepaald in artikel 14.

De Koning bepaalt de wijze waarop deze boete wordt betaald.

Bij weigering van betaling van de administratieve boete wordt het dossier aan de procureur des Konings doorgezonden.

Art. 14

Wordt gestraft met geldboete van honderd frank tot vijftienduizend frank, hij die deze wet of de besluiten ter uitvoering ervan overtreedt, met uitzondering van de in artikel 12 bedoelde overtredingen.

Art. 15

Deze wet treedt in werking op de eerste dag van de derde maand die volgt op de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad .

Voor de exploitanten van de onbemande zonnecentra die bij de inwerkingtreding van deze wet reeds in bedrijf zijn, wordt echter voorzien een termijn van negen maanden, volgend op de datum waarop deze wet in werking is getreden, om te voldoen aan de bepalingen van deze wet.


BIJLAGEN


I. Hoorzitting met vertegenwoordigers van de Koninklijke Academie voor geneeskunde, l'OEuvre belge du cancer, l'Association contre le cancer, Vereniging voor kankerbestrijding en de Stichting verantwoord zonnen, op 3 maart 1998

De voorzitster verwelkomt professor Kint van de Koninklijke Academie voor Geneeskunde, dokter Vander Steichel van het OEuvre belge du cancer , dokter Coulon van de Association contre le cancer /Vereniging voor kankerbestrijding en de heer den Bak van de Stichting verantwoord zonnen uit Nederland, die werden uitgenodigd om hun visie op de beide teksten te geven.

A. Uiteenzetting van professor Kint

Professor Kint wenst zijn waardering uit te spreken voor de wetgevende initiatieven die in de Senaat werden genomen. Het is inderdaad verheugend dat er een wet in het vooruitzicht is die de sector van de zonnebanken regelt en een einde maakt aan een aantal toestanden die momenteel in deze sector heersen.

De problematiek van de UV-straling is geen typisch Belgisch fenomeen, maar stelt zich in de hele westerse wereld. In de Verenigde Staten gaan naar schatting dagelijks een miljoen mensen onder de zonnebank en worden de inkomsten van de sector op een miljard dollar geraamd. Wanneer men deze gegevens transponeert naar de Belgische situatie, is het duidelijk dat de sector niet van belang ontbloot is.

Hiertegenover staat echter dat ook de nadelige gevolgen van UV-straling een aanzienlijke maatschappelijke kostprijs vertegenwoordigen. In Frankrijk worden de jaarlijkse uitgaven voor de behandeling van huidtumoren geraamd op 2 miljard Franse franc. Verhoudingsgewijs zou dit betekenen dat de kostprijs in België, met een zesde van de bevolking van Frankrijk, 2 miljard Belgische franken bedraagt.

UV-stralen worden naar gelang van de golflengte verdeeld in drie categorieën : A, B en C. De UVC-straling met een golflengte tussen 100 en 280 nanometer, is in dit debat van minder belang. Deze straling komt in de natuur overigens niet tot op de aarde omdat zij wordt tegengehouden door de ozonlaag. De UVA-straling heeft een frequentie van 320 tot 400 nanometer en de UVB-straling van 280 tot 320 nanometer.

De straling onder een zonnebank is voor het overgrote deel UVA-straling. De UVB-stralen vertegenwoordigen hierin slechts 1,5 à 2 % naar gelang van het type zonnebank. Toch is hun invloed merkbaar. Zij zijn verantwoordelijk voor de verbrandingsverschijnselen, voor de veroudering van de huid en zijn onmiskenbaar cancerogeen.

Over het cancerogene karakter van UVA-straling is er lange tijd betwisting geweest, maar momenteel zijn er zoveel aanwijzingen in deze richting dat men hieraan in medische kringen niet meer twijfelt. De UVA-stralen, die van het lange type zijn, dringen dieper in de huid door en hebben gevolgen op korte, middellange en lange termijn.

Op korte termijn kan naast de pigmentatie van de huid, de fotosensibilisatie toenemen ten gevolge van bepaalde medicamenten die men inneemt of producten die op de huid worden aangebracht. Deze overgevoeligheid voor licht kan fototoxische of allergische reacties tot gevolg hebben. Daarnaast kunnen UVA-stralen bepaalde huidziekten verergeren. Mensen die terzake een risico lopen, moeten medisch advies inwinnen vooraleer zij zich aan de straling blootstellen. UVA-stralen verminderen ook de immunologische activiteit van de huid. Zij inhiberen of blokkeren zelfs de langerhanscellen in de opperhuid, die een belangrijke immunologische functie hebben.

Op middellange termijn geven UVA-stralen aanleiding tot vroegtijdige veroudering van de huid, stoornissen in het bindweefsel (elastosis) en droogheid van de huid.

Op lange termijn, ten slotte, is er gevaar voor keratose, pigmentanomalieën en tumoren.

Belangrijk in de discussie rond de zonnebanken is de vaststelling dat de nadelige gevolgen van UVA-straling zich, voor dezelfde doses, sterker manifesteren bij repetitieve blootstelling dan bij permanente invloed.

De cancerogene tumoren in de huid kunnen worden onderverdeeld in drie groepen : de basocellulaire carcinomen, de spinocellulaire carcinomen en de melanomen.

De eerste twee groepen zijn al langer bekend en komen relatief frequent voor bij personen die door hun beroep veel met het zonlicht in contact komen, zoals landbouwers, metselaars, ... Men stelt vast dat deze tumoren de jongste jaren afnemen en sommigen zien hierin een ondersteuning van de bewering dat zonnebanken op dit vlak geen gevaar zouden inhouden. Dit is echter een bedrieglijke redenering. De afname is immers vooral toe te schrijven aan de achteruitgang van de voormelde beroepen in onze streken.

Bij de melanomen, waar de jongste jaren veel rond te doen is, stelt men wel een toename vast. Hoewel het mechanisme van hun ontstaan nog niet volledig is uitgerafeld, zijn er toch voldoende aanwijzingen voor het feit dat UV-straling in belangrijke mate verantwoordelijk is voor deze toename. Met name houdt de bestraling op kinderleeftijd een groot gevaar in, dit soort tumoren te ontwikkelen.

Onderzoek wijst uit dat 10 uur bestraling door een gewone zonnebank de kans op het ontwikkelen van melanomen verdrievoudigt. Bij 15 uur bestraling wordt het risico viermaal groter.

De heer Kint merkt op dat het belangrijkste argument voor een regeling van zonnebankgebruik evenwel ligt in het cumulatieve effect van UV-straling. Alle straling die men ondergaat, draagt bij tot een verhoging van de hiervoor omschreven risico's. Het risico van het gebruik van de zonnebank komt derhalve bovenop de invloed die men ondergaat bij blootstelling aan gewoon zonlicht.

Dit is ook een van de redenen waarom de Koninklijke Academie voor geneeskunde een aantal richtlijnen heeft uitgewerkt in verband met het gebruik van zonnebanken. Deze houden onder meer in :

­ dat de bevolking wordt geïnformeerd over de mogelijke risico's van blootstelling aan UV-straling. Wie de pers er op naslaat, weet dat er de jongste jaren op dit vlak veel vooruitgang is. Toch moet men vaststellen dat de berichtgeving in dit verband aan het grote publiek niet altijd even accuraat en soms zelfs ronduit misleidend is.

­ dat er duidelijke informatie voor de gebruikers beschikbaar moet zijn binnen de zonnecentra zelf. In het bijzonder dient te worden gewezen op het verhoogde risico van UV-stralen bij het gebruik van bepaalde geneesmiddelen.

­ dat de uitbaters van zonnecentra worden geresponsabiliseerd. In de Franse wetgeving kunnen zij gedurende dertig jaar aansprakelijk worden gesteld voor de gevolgen van onverantwoord gebruik van de zonnebank.

­ dat wie onder de zonnebank gaat, de huid op geregelde tijdstippen laat controleren.

De heer Kint is van oordeel dat de Franse wetgeving tot voorbeeld kan strekken. Zij legt strenge normen op, zowel wat de keuze van de apparatuur betreft als inzake de erkenning van de uitbatingen en de informatie aan de gebruikers. Hij hoopt dat er ook in ons land ten spoedigste een regeling komt die de gebruiker van de zonnebank een aantal waarborgen biedt.

B. Uiteenzetting door dr. Vander Steichel en dr. Coulon

De heer Vander Steichel dankt de commissie in naam van de « Association contre le cancer/Vereniging voor kankerbestrijding », die wordt vertegenwoordigd door dr. Coulon en van « l'OEuvre belge du cancer » en de « Vlaamse kankerliga », die hijzelf vertegenwoordigt.

De heer Coulon merkt op dat de jongste jaren zowat overal in Europa en ook in België een toename wordt vastgesteld van melanomen, die een zeer agressieve vorm van kanker zijn, en dat deze vooral meer voorkomen bij mensen op jongere leeftijd.

Niemand twijfelt er nog aan dat een excessieve blootstelling aan UV-straling het risico op het ontwikkelen van een dergelijk melanoom sterk doet toenemen. De invloed van de straling van een zonnebank komt bovenop het normale risico ten gevolge van blootstelling aan zonlicht. De bewering als zou een geregeld bezoek aan de zonnebank goed zijn voor de huid, is derhalve volstrekt onjuist.

Hij verwijst voor meer informatie in dit verband naar twee artikelen in gespecialiseerde tijdschriften :

­ Appareils de bronzage émetteurs de rayonnements ultraviolets (La Presse Médicale , 14 juni, 1997/26/nr. 20, blz. 966-971).

­ Sun protection in childhood or early adolescence and reduction of melanoma risk in adults : an EORTC case-control study in Germany, Belgium and France (Journal of Epidemiology and Biostatistics (1996) Vol. 1, blz. 51-57).

De drie organisaties die eerder werden vermeld, zijn al verschillende jaren actief op het vlak van de preventie van huidkanker, onder meer via de organisatie van discussiefora met kankerspecialisten en dermatologen en via informatiecampagnes in de scholen.

De kankerorganisaties zijn zeker vragende partij voor een wetgeving die het gebruik van de zonnebank regelt, die de uitbaters van zonnecentra responsabiliseert en die beschermende maatregelen oplegt voor de bezoekers van deze centra.

De heer Vander Steichel vervolgt dat hetgeen hier zal worden naar voor gebracht, het gevolg is van twee jaar werk in een wetenschappelijke werkgroep onder het voorzitterschap van prof. Kint, die bestond uit vertegenwoordigers van de Koninklijke Academie voor Geneeskunde, de Koninklijke Vereniging voor dermatologie en venerologie, l'OEuvre belge du cancer, de Vlaamse kankerliga en de Association contre le cancer/Vereniging voor kankerbestrijding.

De voornoemde organisaties zijn van oordeel dat de meest verantwoorde manier om een zonnebank te gebruiken erin bestaat er geen gebruik van te maken. Zij beseffen echter ook wel dat een verbod op het gebruik van de zonnebank in de huidige maatschappelijke context weinig realistisch is en pleiten daarom voor een wettelijke regeling die, om doeltreffend te zijn, een aantal voorwaarden moet vervullen.

De heren Vander Steichel en Coulon verduidelijken deze voorwaarden.

Er moet worden vastgelegd wie bevoegd is om een commercieel zonnebankcentrum uit te baten. Hierbij moet worden bepaald :

­ welke beroepsgroepen hiervoor in aanmerking komen (bijvoorbeeld schoonheidsspecialisten, ...);

­ welke vorming deze personen moeten krijgen. Deze vorming, die uiterst belangrijk is, moet worden verstrekt door een onafhankelijke instantie, die wetenschappelijk onaanvechtbaar is.

De zonnebankuitbaters moeten voor hun verantwoordelijkheid worden geplaatst wat de schadelijke gevolgen op korte en lange termijn van onoordeelkundige blootstelling aan UV-straling betreft. De uitbater is vooreerst verantwoordelijk wat de informatie aan de gebruikers betreft, bijvoorbeeld inzake het fotosensibiliserend effect van bepaalde geneesmiddelen. De verantwoordelijkheid betreft ook de technische omkadering van de uitbating, de geregelde controle van de toestellen, de hygiëne en de lokalen, de kwalificaties van het begeleidingspersoneel, ...

Er moeten duidelijke voorwaarden voor de uitbating van zonnecentra worden vastgesteld. Dit betekent onder meer dat :

­ zoals in Frankrijk, alle uitbatingen moeten worden geregistreerd;

­ de verantwoordelijke van het centrum, die, zoals gezegd, over de nodige kwalificaties dient te beschikken, fysiek aanwezig moet zijn. Wat alleszins moet worden verboden, zijn de zonnecentra die een self-servicesysteem werken;

­ de wet de nodige garanties moet geven inzake de informatie aan de gebruikers. Dit betekent niet alleen dat zij de inhoud van deze informatie bepaalt, maar ook de wijze waarop zij dient te worden verstrekt (folders, boodschappen aan de muur, boodschappen op de toestellen, ...).

Er moeten duidelijke technische normen komen voor zonneapparatuur voor commercieel gebruik. België zou wat dit betreft de standaarden kunnen overnemen die op Europees niveau werden vastgesteld, maar die vooralsnog geen dwingend karakter hebben. Volgens deze normen worden de zonnebanken onderverdeeld in vier categorieën. De categorieën twee en vier hebben betrekking op de zonnebanken voor medisch-therapeutisch gebruik, de categorie drie omvat de zonnebanken bestemd voor de verkoop aan particulieren en de categorie één heeft betrekking op de zonnebanken die worden uitgebaat door commerciële zonnecentra.

De wetgeving moet voorzien in een doeltreffende controle en in sancties bij niet-naleving van de reglementering. In het ergste geval moet de mogelijkheid bestaan de uitbatingsvergunning in te trekken.

De wetgever moet bepalen welke personen al dan niet toegang hebben tot zonneapparatuur. Zo is het sterk af te raden dat mensen met een huid van het fototype I zich aan artificiële UV-straling blootstellen. Minstens even belangrijk is dat minderjarigen het gebruik van de zonnebanken wordt ontzegd. Uit een onderzoek dat in Zweden werd uitgevoerd en waarvan de resultaten in 1997 werden gepubliceerd, blijkt dat gedurende de jongste tien jaar het ontstaan van melanomen bij adolescenten is verdubbeld. In het verleden kwamen deze tumoren vrijwel uitsluitend voor bij volwassenen.

Het wetsvoorstel voorziet ook in een bepaling die verbiedt dat zwangere vrouwen in commerciële zonnecentra onder de zonnebank gaan. Blootstelling aan UV-straling bij zwangerschap heeft inderdaad een aantal bijkomende negatieve gevolgen wat de pigmentering van de huid van de vrouw betreft. Voor de vrucht zijn er geen aanwijsbare negatieve effecten. Een dergelijk verbod is echter in de praktijk moeilijk realiseerbaar en zou ernstige problemen scheppen op het vlak van de bescherming van het privé-leven.

Ten slotte moet de wet voorzien in een maximale aanvaardbare dosis UV-straling waaraan de bezoeker van een zonnebankcentrum mag worden blootgesteld. Hierbij moet worden beklemtoond dat er in België binnen de wetenschappelijke wereld een ruime consensus bestaat over de stelling dat geen enkele dosis UV-straling vrij van risico's is. Wil men elk negatief effect voorkomen, dan kan dit alleen door niet onder de zonnebank te gaan.

De Belgische wetenschappers kunnen zich derhalve niet inschrijven in een scenario zoals dat in Nederland is gevolgd en waar een stralingsdosis van 50 MED als ongevaarlijk wordt bestempeld. Aangezien zij, zoals eerder gesteld, niet wensen te pleiten voor een verbod op zonnebankgebruik, zijn zij bereid een bepaalde dosis straling met een « aanvaardbaar risico » te accepteren, maar dan nog ligt de norm die terzake in Nederland werd vastgesteld, voor hen, te hoog. De Franse wetgeving, bijvoorbeeld, voorziet in veel lagere doses. Dit is nogmaals bevestigd in een brief die door de Koninklijke Vereniging voor Dermatologie en Venerologie aan de kankerorganisaties werd gericht.

De heer Vander Steichel vestigt vervolgens de aandacht op de evolutie van het natuurlijk stralingsgehalte dat in België wordt vastgesteld. Uit wetenschappelijk onbetwistbare gegevens blijkt dat het stralingsgehalte toeneemt ten gevolge van de vermindering van de ozonlaag. Uit de cijfers blijkt dat deze vermindering tussen juli 1971 en juni 1977 gemiddeld 0,17 % en tussen januari 1980 en juni 1997 gemiddeld 0,42 % per jaar bedroeg met telkens maxima in de periode tussen maart en mei, wanneer de afname tot 75 % kan gaan. Het het precies in deze periode dat veel mensen zich na de winter met een zeer fragiele huid opnieuw aan de zon beginnen bloot te stellen.

Wetende dat tegenover ieder procent afname van de ozonlaag een verhoging van de UVB-straling met 1,3 % staat en uitgaande van het gegeven dat de afbraak van de ozonlaag zich in de komende jaren ongetwijfeld zal doorzetten, kan de blootstelling aan bijkomende artificiële straling alleen maar worden afgeraden.

De heren Coulon en Vander Steichel wensen ten slotte een aantal aanbevelingen te doen.

De eerste betreft de voorlichting aan het publiek. Deze moet worden toevertrouwd aan een in België erkend organisme dat in volstrekte onafhankelijkheid kan werken en dat over een onbetwistbare wetenschappelijke competentie beschikt.

Wat de inhoud van deze informatie betreft, is het belangrijk dat het publiek op de hoogte wordt gebracht van alle mogelijke gevaren van artificieel zonnen. Er dient een lijst beschikbaar te zijn van alle fotosensibiliserende medicaties, die geregeld, bijvoorbeeld jaarlijks, « up to date » wordt gebracht. Elke vermelding die aan kunstmatige UV-straling bepaalde voordelen voor de fysieke of mentale gezondheid toeschrijft, dient te worden verboden.

Ook de wijze waarop deze informatie wordt verspreid, moet duidelijk worden bepaald. Zij moet niet alleen ter beschikking zijn in de zonnecentra, maar moet ook verplicht ter hand worden gesteld van personen die zich een zonnebank voor privé-gebruik aanschaffen.

Een tweede aanbeveling betreft de opleiding. Die moet worden toevertrouwd aan een onafhankelijk organisme, bijvoorbeeld een overheidsinstelling, dat niet kan worden beïnvloed door de belanghebbende sector. De vaststelling van de inhoud van de vorming dient te worden toevertrouwd aan een onafhankelijke, in België erkende, wetenschappelijke commissie, die het studiemateriaal geregeld aanpast aan de nieuwe evoluties op het wetenschappelijke vlak en die controle uitoefent op de cursussen. Belangrijk is dat in de opleiding alleen kan worden uitgegaan van de gegevens waarover er in de Belgische wetenschappelijke wereld een consensus bestaat. Het zou bijvoorbeeld niet zo kunnen zijn dat, wat de maximaal aanvaardbare doses betreft, de normen worden gehanteerd die in Nederland gangbaar zijn en die in België, buiten de betrokken sector, door niemand worden onderschreven.

De anti-kankerorganisaties zijn alleszins bereid, zowel wat de informatie als wat de vorming betreft, hun medewerking te verlenen aan ieder ernstig initiatief dat wordt genomen.

C. Uiteenzetting van de heer den Bak

De heer den Bak verklaart dat de Stichting Verantwoord Zonnen een Benelux-organisatie is die de fabrikanten van zonnebankapparatuur en -lampen vertegenwoordigt. Zij wordt ondersteund door een wetenschapsraad waarvan zes Nederlandse wetenschappers deel uitmaken, die de stichting van advies dienen.

De uiteenzettingen van de voorgaande sprekers waren voornamelijk gericht op de zonnebanken, als een bron van alle kwaad. Het begrip « zonnebank » dekt echter een veelheid van apparaten met verschillende soorten straling. De meeste van deze apparaten hebben een spectrum dat overeenkomt met dat van de natuurlijke straling van de zon. Biologisch is de invloed van beide derhalve volstrekt vergelijkbaar. Het enige mogelijke verschil bestaat erin dat de verhouding tussen UVA- en UVB-straling technisch is vastgelegd, daar waar deze verhouding in de natuur verschilt volgens de omstandigheden, bijvoorbeeld het uur van de dag of het seizoen.

De vorige sprekers hebben onder meer gewezen op de afname van de ozonlaag en de gevaren die dit meebrengt voor het buiten zonnen. Hij kan de ongerustheid in dit verband in zekere mate delen, maar begrijpt de conclusies niet die uit deze vaststellingen worden getrokken. Uit onderzoek blijkt dat in de Benelux-landen de zon verantwoordelijk is voor minimaal 85 % en de zonnebanken voor maximaal 15 % van de UV-straling die de bevolking ondergaat. Waarom moeten deze laatste dan de kop van jut zijn wanneer het gevaar van de zonnestraling toeneemt ten gevolge van milieufactoren ?

De huidtumoren worden, zoals ook vorige sprekers deden, onderverdeeld in carcinomen en melanomen. Voor de eerste groep, die de minst agressieve aandoeningen omvat, is er inderdaad een verband bewezen met overmatige UV-straling. Over de invloed van zonlicht op het ontstaan van melanomen, die zeer kwaadaardig zijn en tot de dood kunnen leiden, is er binnen de wetenschappelijke wereld op zijn zachtst gezegd onenigheid.

Niemand heeft ooit ontkend dat UV-straling bepaalde huidziekten kan verergeren. Vandaar dat de personen die onder de zonnebank gaan, goed voorgelicht dienen te zijn. Hiertegenover staat echter dat UV-straling een helende werking heeft voor heel wat andere huidaandoeningen.

Tijdens de vorige uiteenzettingen werd gesuggereerd dat geen enkele dosis UV-straling risicoloos is. De enige veilige manier van zonnen zou er derhalve in bestaan uit de zonnestraling te blijven. Dit is een weinig overtuigende bewering. De mens kan gewoonweg niet leven zonder zonlicht, dat een elementaire levensvoorwaarde vormt. De zonnebanken doen niet anders dan dergelijk licht ter beschikking stellen op plaatsen en tijdstippen waar dit in de natuur niet mogelijk is.

De heer den Bak beklemtoont dat de sector van de zonnebanken vragende partij is voor een zo uitgebreid mogelijke voorlichting aan het publiek. Dergelijke informatie is echter pas echt effectief als ze eenduidig is. Niemand, en zeker de consument niet, is gebaat met een situatie waarbij naargelang de bron totaal verschillende informatie wordt verstrekt.

Vandaar dat in Nederland in oktober 1995 een consensusbijeenkomst heeft plaatsgevonden waarbij alle betrokken wetenschappelijke disciplines, de gezondheidsorganisaties, de industrie en de uitbaters tot een gelijklopend standpunt zijn gekomen en hiermee naar de consument gaan. Die heeft er geen belang bij dat de ene instantie hem vertelt dat zonnen gezond is, maar een andere de indruk wekt dat elke straal zonlicht de meest schrikwekkende gevolgen heeft.

Terecht werd reeds gewezen op de noodzaak van een gedegen opleiding voor de uitbaters van zonnestudio's. In Nederland heeft de sector zelf terzake een initiatief genomen waarbij opleidingscursussen worden georganiseerd, gewoonweg omdat er voor het overige op dit vlak niets bestond. In België lijkt de toestand wat dit betreft niet veel te verschillen van die in Nederland enkele jaren geleden. Het is dan ook niet helemaal duidelijk hoe diegenen die pleiten voor een opleiding, volledig onafhankelijk van de sector, dit concreet in zijn werk zien gaan.

De enige opleiding die in het Nederlandse taalgebied voorhanden is, bestaat in de Stezon-cursus, die door de Stichting verantwoord zonnen werd uitgewerkt in samenwerking met een aantal wetenschappers. Momenteel is er geen alternatief beschikbaar.

Mensen met het huidtype 1 weten maar al te goed dat zij uit de zon moeten blijven, omdat zij zeer snel verbranden. Het is deze mensen ook niet aan te raden onder de zonnebank te gaan om cosmetische redenen. Hier staat echter tegenover dat het ook verkeerd zou zijn deze personen bij wet te verbieden van de zonnebank gebruik te maken. Dit kan immers om medische redenen heilzaam zijn, bijvoorbeeld om de huid een lichtgewenning te laten ondergaan.

Het is ook in Nederland al lang een regel dat kinderen niet in de zonnestudio binnen mogen. Men mag echter niet het misverstand wekken dat deze kinderen zich wel probleemloos aan het natuurlijke zonlicht mogen blootstellen, want dit is voor hen even gevaarlijk. Kinderen onder 16 jaar zouden zich best niet te veel aan natuurlijke of artificiële zonnestraling blootstellen.

In de consensus die in Nederland werd bereikt, werden de adviezen van de Nederlandse gezondheidsraad overgenomen wat de jaarlijkse maximumdosis van 50 MED artificiële straling betreft, waaraan iemand mag worden blootgesteld. Professor Roelandts uit België was op deze consensusconferentie aanwezig en heeft de besluiten ervan mee ondertekend. Het zou dan ook interessant zijn te vernemen om welke redenen hij thans van koers is veranderd.

Het is evident dat personen die medicamenten met een fotosensibiliserende werking gebruiken, niet onder de zonnebank kunnen. In de opleiding die in Nederland wordt gegeven, wordt hier ook sterk de nadruk op gelegd. Anderzijds lijkt het geen goed idee een lijst van dergelijke geneesmiddelen op te stellen. Een dergelijke lijst is immers nooit volledig en men zou de indruk wekken dat alle producten die niet op deze lijst voorkomen, geen gevaar opleveren. Vandaar dat het beter lijkt de zonnebankgebruiker in algemene termen te waarschuwen en aan te raden, indien hij geneesmiddelen neemt, zijn arts of apotheker te raadplegen.

Een wettelijke verlichting om op de apparaten een waarschuwing aan te brengen, is overbodig aangezien de Europese norm EN/335/227 reeds het aanbrengen van een gestandaardiseerde vermelding oplegt. Deze norm legt ook de verplichting op dat duidelijk het UV-type op het apparaat wordt aangegeven.

De heer den Bak betreurt dat de vorige sprekers zich dermate sterk hebben afgezet tegen de wijze waarop men in Nederland tewerk is gegaan. Alle betrokken partijen hebben een consensus bereikt en deze wordt op vrijwillige basis, los van een optreden van de wetgever, uitgevoerd.

Dit neemt niet weg dat wetgeving op bepaalde vlakken nuttig zou kunnen zijn. Zo blijkt in Nederland dat maar een beperkt deel van de uitbaters het noodzakelijk acht de cursussen, die op vrijwillige basis worden gegeven, te volgen. Een zekere vorm van dwang zou hier beslist niet ongepast zijn.

D. Gedachtewisseling

Een senator stelt vast dat ook hier weer, zoals dat ook ten aanzien van andere soorten straling soms het geval is, om commerciële belangen te verdedigen, met het argument wordt geschermd dat de betrokken straling ook in de natuur voorkomt. Men zou deze redenering even goed kunnen omkeren. Wanneer dit soort straling in zijn natuurlijke vorm al gevaren oplevert, zou dit een reden moeten zijn om de dosis die een persoon ondergaat, niet op artificiële wijze op te drijven.

Precies in deze context is de cumulatieve werking van UV-straling belangrijk. Mensen die onder de zonnebank gaan, doen dit in het overgrote deel van de gevallen bij het begin van de zomer, ter voorbereiding van een vakantie aan het strand.

Het argument dat artificieel zonnen goed kan zijn voor de gezondheid, is overigens nogal hypocriet. Niemand kan eraan twijfelen dat de sector in de eerste plaats inspeelt op een modeverschijnsel, met name het bruinen.

Volgens de heer den Bak is er in wetenschappelijke kringen geen eensgezindheid over de stelling dat het ontwikkelen van melanomen het gevolg zou zijn van zonnestraling. Wat kan dan wel de oorzaak zijn van het ontstaan van deze tumoren ?

De heer Kint beaamt dat men niet genoeg de nadruk kan leggen op het cumulatieve effect van UV-straling. Er is geen neutrale UV-straling. Alle straling van de zon of van een zonnebank die men ondergaat, verhoogt ook de risico's.

Overigens vindt hij dat de spreker uit Nederland een nogal eigenaardige redenering opbouwt wat het verhoogde risico van natuurlijk zonnen betreft ten gevolge van de afbraak van de ozonlaag. Het is niet omdat de gevaren van natuurlijk zonnen toenemen dat artificiële zonnestraling gezonder zou worden. Het feit dat de ene vorm van zonnen 85 % van de straling levert en de zonnebanken slechts 15 %, doet hier niets aan af. Door de afname van de ozonlaag neemt de totale hoeveelheid straling die men ondergaat, toe.

Het is inderdaad zo dat de precieze oorzaken van het ontstaan van een melanoom nog steeds niet ontrafeld zijn. Men weet bijvoorbeeld niet waarom de ene persoon niet en de andere wel een melanoom ontwikkelt. Dit neemt niet weg dat er momenteel in wetenschappelijke kringen niemand nog aan twijfelt dat ultraviolette straling hierin een zeer belangrijk gegeven is. Alle aanwijzingen, ook in de internationale literatuur, gaan in deze richting.

Het zou derhalve vanuit het oogpunt van de volksgezondheid onverantwoord zijn, tegenover de bevolking te doen alsof er geen enkel gevaar is.

De heer Vander Steichel voegt hieraan toe dat de effecten van de zonnebank door de bevolking overigens op een volkomen verkeerde manier kunnen worden ingeschat. Zo is het gemeengoed dat enkele uren zonnebank vóór de vakantie een betere bescherming bieden tegen de natuurlijke zonnestraling.

Men kan dit op zijn minst betwijfelen. De UVA-straling van de zonnebank zal de huid wel bruinen, maar leidt niet tot een verdikking van de huid, die een gevolg is van UVB-straling. Wie na een dergelijke behandeling in het natuurlijk zonlicht komt, zal minder vlug verbranden, maar wordt daardoor niet gewaarschuwd dat hij zich te lang in de zon bevindt. De dunne huid zal derhalve te lang aan zonestraling blootgesteld zijn en de ergste gevolgen hiervan manifesteren zich pas op langere termijn.

De heer den Bak beaamt dat UVA-straling de huid wel pigmenteert, maar dat UVB naast pigmentering ook verantwoordelijk is voor de verdikking. Zoals in het begin reeds werd gezegd, kan de verhouding tussen de beide soorten straling in een zonnebank technisch worden vastgelegd. Wie onder een zonnebank gaat met een te hoog gehalte UVA-straling, loopt inderdaad het risico dat door de vorige spreker werd omschreven. Er zijn echter toestellen op de markt met een hoger UVB-gehalte, die wel degelijk zorgen voor een verdikking van de huid.

Een lid is het ermee eens dat de bezoeker van een zonnestudio, liefst door geschoold personeel, volledig moet geïnformeerd worden over de mogelijke risico's die hij loopt en de voorzorgen die in acht moeten worden genomen. Welk besluit moet men hieruit echter trekken ten aanzien van de privé-zonnebanken ? Moet de verkoop hiervan worden verboden of dienen er bijzondere procedures inzake de informatie aan de kopers te worden ingesteld ?

Zij wenst voorts te vernemen of er in Nederland ook onbemande zonnestudio's worden uitgebaat. Indien dit het geval is, zijn zij dan aan bepaalde verplichtingen onderworpen ? Is de Stezon-cursus overigens verplicht voor alle uitbaters van zonnestudio's ?

De heer den Bak antwoordt op deze laatste vraag dat het aantal onbemande studio's in Nederland vrijwel nihil is. Vanuit de Stezon-opleidingen wordt dit soort centra zeker niet gepromoot. Anderzijds is het niet ondenkbaar dat de zonnebankkuur onder bepaalde omstandigheden voor een deel in een onbemand centrum plaatsvindt. Men moet ervan uitgaan dat er altijd bij de intake een contact moet zijn met een bevoegd persoon die het huidtype vaststelt en bepaalt hoe de behandeling dient te verlopen. Met gebruik van moderne technieken, zoals geprogrammeerde magneetkaarten, is het mogelijk dat het eigenlijke zonnen in een onbemande studio gebeurt.

De Stezon-cursussen worden op volledig vrijwillige basis gevolgd, maar zoals reeds gezegd, zou enige dwang op dit vlak zeker nut kunnen hebben.

De heer Vander Steichel merkt op dat het niet de bedoeling kan zijn de verkoop van zonnebanken voor privé-gebruik te verbieden. Wel zouden maatregelen moeten worden genomen om te garanderen dat de mensen die een dergelijk toestel kopen, op dezelfde wijze worden geïnformeerd als de cliënten van zonnecentra. Een mogelijk gevaar schuilt bijvoorbeeld in het feit dat de lampen na verloop van tijd verouderen en daarbij een hogere UVB-straling gaan geven. In de praktijk is het echter moeilijk om bij particulieren te gaan controleren of zij de lampen geregeld vervangen.

De heer den Bak stipt hierbij aan dat met het verouderen van de lampen, de straling afneemt, maar de samenstelling van het spectrum als dusdanig niet wijzigt. Toch is er een reëel gevaar omdat de gebruiker geen zicht meer heeft op de dosis straling die hij ondergaat en die wordt bepaald door de sterkte van de lampen enerzijds en de tijd dat men onder de zonnebank blijft anderzijds. Men heeft er derhalve alle belang bij de lampen te vervangen volgens de aanwijzingen van de constructeur.

Professor Kint beaamt dat een verbod op het privé-gebruik van zonnebanken niet realistisch zou zijn. Wel zou de wetgever zich kunnen spiegelen aan het Franse voorbeeld en alleen één welbepaald type zonnebank, met een lager UVB-stralingsgehalte, voor verkoop aan particulieren toelaten.

De heer den Bak stipt hierbij aan dat in de praktijk overigens alleen toestellen van het UV-type 3 in de handel zijn voor verkoop aan particulieren.

Ook de heer Coulon acht een verbod op de verkoop van dergelijke toestellen niet wenselijk. Toch moet men de risico's hiervan onder ogen zien. De mensen die een dergelijk toestel kopen, weten immers vrijwel nooit van welk fototype hun huid is en of zij een verhoogd risico lopen op het ontwikkelen van tumoren.

Een lid merkt op dat de strekking van het voorliggend voorstel, dat in overleg met de organisaties die hier vertegenwoordigd zijn, werd voorbereid, erin bestaat de sector van de zonnecentra te reglementeren, niet te verbieden. De privé-verkoop kan risico's inhouden, maar men moet toch voor ogen houden dat er wat de stralingsintensiteit betreft, grote verschillen zijn tussen deze toestellen en de zonnebanken die in een zonnecentrum opgesteld staan.

Hij wijst er voorts op dat de opleiding van de uitbaters van de zonnecentra tot de bevoegdheid van de Gemeenschappen behoort. Zij zullen derhalve moeten bepalen door wie en op welke wijze de cursussen worden gegeven.

Ten slotte wenst hij te vernemen hoe de sprekers de invloed inschatten van het gebruik van zonnecrèmes. Zijns inziens is er op dit vlak een grote nood aan informatie.

De heer Coulon antwoordt op dit laatste dat er een enorm gamma aan zonnecrèmes en oliën op de markt is. Een van de problemen in dit verband bestaat in het feit dat de indicatie van de beschermingsfactor niet gestandaardiseerd is. Het onoordeelkundig gebruik van dergelijke beschermingsproducten kan dan ook een vals gevoel van veiligheid geven. Men blijft onvoldoende beschermd langer onder de UV-straling, met een groter risico op tumoren tot gevolg.

De heer Vander Steichel voegt hieraan toe dat recent Europees onderzoek overigens heeft aangetoond dat naarmate men meer zonneproducten gebruikt, het risico op het ontwikkelen van melanomen toeneemt. Het spreekt voor zich dat niet het product zelf hiervoor verantwoordelijk is, maar wel het veiligheidsgevoel dat samenhangt met het gebruik van dergelijke middelen en dat de mensen ertoe aanzet langer in de zon te blijven.

De anti-kankerorganisaties gaan in hun campagnes het gebruik van zonneproducten zeker niet afraden. Zij gaan wel sterker de nadruk leggen op het feit dat dergelijke producten een vals gevoel van veiligheid kunnen geven en dat het gebruik ervan altijd samen moet gaan met andere beschermingsmaatregelen, zoals het dragen van een zonnebril of een zonnehoed.

De heer Kint merkt op dat precies een van de redenen waarom men zich vragen is gaan stellen over het cancerogeen gehalte van UVA-straling, lag in de vaststelling dat zoveel gebruikers van zonnecrèmes tumoren ontwikkelden. Tot voor enige tijd beschermden de zonnecrèmes alleen tegen UVB-straling. De gebruiker ervan verbrandde niet en bleef daardoor langer in de zon, met als gevolg dat hij een hogere dosis UVA-straling onderging. Hoewel momenteel zonnecrèmes op de markt zijn die ook beschermen tegen UVA, is het debat over deze producten verre van geluwd.

De heer den Bak voegt hieraan toe dat bij het begin van een zonnebankkuur het huidtype wordt bepaald en op basis hiervan de duur van de behandeling zeer precies wordt uitgerekend. Men bepaalt exact het aantal minuten straling dat nodig is om te komen tot een minimale erytheemdosis en hier geleidelijk naartoe te gaan. Het gebruik van crèmes, de zogenaamde bruinversnellers, wordt zeer sterk afgeraden, omdat zij dit nauwkeurig berekende schema in de war kunnen brengen. In de praktijk is het nooit mogelijk de precieze invloed van crèmes vast te stellen, omdat die van tal van factoren afhankelijk is (bijvoorbeeld de dikte waarmee is gesmeerd).

Wel wordt de klanten aangeraden na het zonnen een vochtinbrengende crème te gebruiken.

II. Hoorzitting met vertegenwoordigers
van de sector op 3 maart 1998

A. Uiteenzetting door de heer Fred Arijs,
voorzitter van Behal/Geras

De heer Arijs verklaart dat Behal staat voor Beroepsvereniging van exploitanten en handelaars in apparatuur voor lichaamsverzorging. De organisatie werd opgericht medio 1995, toen de sector van de zonnebanken werd geconfronteerd met de eerste golf van negatieve berichten in de pers over het zonnebankgebruik.

De organisatie werd opgericht naar het voorbeeld van Nederland, waar de sector zich reeds eerder op een gelijkaardige wijze had gegroepeerd in een organisatie die wordt bijgestaan door een wetenschapsraad, waarin onder andere wereldvermaarde dermatologen zitting hebben. In België werden tot nog toe geen wetenschappers bereid gevonden van een gelijkaardig adviesorgaan deel uit te maken, zodat de organisatie in belangrijke mate heeft moeten steunen op de kennis die in Nederland werd verzameld.

In Nederland is, buiten de wetgeving om, een consensus tot stand gebracht tussen onder meer het Koningin-Wilhelminafonds, het Nationaal Huidfonds, de kankerorganisaties en de zonnebranche over de wijze waarop de sector moet worden gestructureerd en uitgebaat. De resultaten hiervan zijn zeer positief.

In 1996 is Behal/Geras rond de tafel gaan zitten met de Belgische kankerorganisaties, voornamelijk l'OEuvre belge du cancer en de Vlaamse Kankerliga om, los van een overheidsoptreden, een gelijkaardige consensus te bereiken. De voorliggende wetsvoorstellen hebben dit initiatief enigszins doorkruist.

De heer Arijs merkt op dat de organisatie, met de hulp van onder meer Nederlandse wetenschappers die deel uitmaken van de wetenschapsraad, een consensusdossier heeft samengesteld waarin de wetenschappelijke achtergronden van de voorliggende voorstellen worden onderzocht.

Het was de bedoeling over dit document ook een debat aan te gaan met de Belgische kankerorganisaties, teneinde met een gemeenschappelijke visie op het zonnebankgebruik naar buiten te kunnen treden. De ervaringen in dit verband zijn niet positief geweest en de sector heeft de indruk dat de meeste Belgische wetenschappers die werden aangesproken, zelfs niet de moeite hebben genomen het document te lezen.

Zij zijn zich blijven beperken tot aanvallen op de sector zonder ook maar het minste oog te hebben voor de positieve aspecten van zonnebankgebruik. Zoals uit het dossier blijkt, is men het er in internationale wetenschappelijke kringen over eens dat het aantal melanomen bij vrouwen afneemt en bij mannen stabiliseert. Toch blijft onder meer de Koninklijke Academie voor geneeskunde volhouden dat het voorkomen van deze vorm van tumoren in stijgende lijn gaat.

Er is op het internationaal wetenschappelijk vlak ook grote eensgezindheid over de positieve invloeden van zonnestraling op de gezondheid. UVB-straling is goed voor hart- en bloedvaten, werkt cholesterolverlagend, zorgt voor de aanmaak van vitamine D3 en werkt preventief tegen bepaalde kankersoorten, zoals prostaatkanker, borstkanker, darmkanker en baarmoederkanker.

Het uitgangspunt van Behal/Geras is dan ook duidelijk. De zon is de bron van alle leven en zonnestraling is heilzaam voor de mens, op voorwaarde echter dat men er op een verantwoorde wijze mee omspringt. Wat dit laatste betreft, is de sector zeker bereid mee te werken aan maatregelen die de zonnebankgebruiker beschermen tegen onoordeelkundig zonnen.

B. Uiteenzetting door de heer Ward Bohé,
medewerker van de NCMW-beroependienst

De beide wetsvoorstellen voorzien in een complete of gedeeltelijke wettelijke regeling van de exploitatie van zonnecentra en informatie voor de klant van een zonnecentrum.

Opmerkingen over de specifieke inhoud van beide wetsvoorstellen worden aan de senaatscommissie overgemaakt door de vertegenwoordigers van de met het NCMV geassocieerde Nationale beroepsvereniging van exploitanten en handelaars in de apparatuur voor de lichaamsverzorging (BEHAL vzw) (statuten Belgisch Staatsblad van 22 augustus 1996).

De NCMV-deelname aan deze hoorzitting strekt er toe de senaatscommissie te wijzen op een mogelijk volwaardig alternatief van een misschien al te stringente wetgeving.

Bovendien neemt een regulering van alleen maar de exploitatie van zonnecentra mogelijke gezondheids- en andere risico's niet weg voor de consument.

Het fenomeen « zonnebank » kan naar onze mening slechts op een sluitend wettelijke manier geregeld worden, indien ook de verkoop van zonnebanken aan het grote publiek erin betrokken wordt.

Zolang die verkoop van zonnebanken op een vrije wijze gebeurt, bevat een specifieke wettelijke regeling van de exploitatie een discriminerend karakter naar de exploitant toe.

Daarnaast heeft een dergelijke wettelijke regeling geen enkele impact op de honderdduizenden thuisgebruikers, die aan geen enkel voorschrift gebonden zijn.

In de recente programmawet tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap (Belgisch Staatsblad van 21 februari 1998) wordt in hoofdstuk I. « Vestigingsvoorwaarden » de basiskennis van het bedrijfsbeheer verplicht gesteld voor elke KMO, natuurlijk persoon of rechtspersoon die in het handels- of ambachtsregister is ingeschreven.

Het is een goede zaak voor de economische draagkracht van de zonnesector om voor elke exploitant de kennis van basisbegrippen uit de bedrijfsvoering en het beleid van een zonnecenter verplicht te stellen. In detail moet een programma beheerskennis ook volgende elementen bevatten : kennis en begrip van regulering in de sector, kennis en vaardigheid om de haalbaarheid, leefbaarheid en rentabiliteit van een zonnebankcentrum te evalueren en bij te sturen, ...

Daarnaast wordt in dit onderdeel van de Programmawet voor een aantal intersectorale categorieën, waaronder de persoonsverzorging, de mogelijkheid geboden om verplichte beroepsbekwaamheden bij koninklijk besluit in te schrijven. Maar zover hoeft het niet te gaan ...

Een paar beroepssectoren hebben immers onder auspiciën van de minister van Landbouw en KMO, de heer Pinxten, een Conventie uitgewerkt.

Op volkomen vrijwillige basis engageren de bij een conventie betrokken organisaties zich tot een autoregulering van de sector.

Dit omhelst onder meer de invoering van een opleiding, kwaliteitsbewaking en -controle gekoppeld aan een bekwaamheidsattest en kwaliteitslabel voor de bezitters ervan.

De horecasector die door zijn lage toegangsdrempel tot het beroep, zijn relatief lage investeringsbehoefte, laag opleidingsprofiel van de uitbater en (spijtig genoeg) lage levensduur van de onderneming veel gelijkenissen (maar ook veel verschilpunten) betoont met de sector zonnecentra, is er wel degelijk in geslaagd een goed werkende conventie uit te bouwen.

Andere sectoren, zoals die van de brandstoffenhandel en de electriciens hebben eveneens een systeem van eigensoortige kwaliteitseisen ontwikkeld voor hun sector.

De doelstelling van een Conventie voor de sector van de professionele zonnebankcentra is de integrale kwaliteitszorg in de sector te implementeren door :

­ opleidingen in beroepsbekwaamheid te organiseren;

­ een kwaliteitslabel te koppelen aan een attest beroepsbekwaamheid;

­ het gebruik van het kwaliteitslabel jaarlijks door een onafhankelijk controleorgaan te laten bewaken.

Om aan deze doelstelling tegemoet te komen wordt een onafhankelijk instituut voor de professionele zonnebankcentra opgericht. Vertegenwoordigers van de betrokken overheden (KMO, Volksgezondheid) en beroepsfederaties (exploitanten zonnecentra, schoonheidsinstituten en kappers) vormen de Raad van Bestuur van het op te richten instituut.

De financiering van het instituut gebeurt door het aanwenden van sectormiddelen (de Fondsen voor Bestaanszekerheid), overheidstoelagen en inkomsten uit de verspreiding van info- en documentatiemateriaal.

Het instituut zal volgende opdrachten krijgen :

­ documentatie over de zonnesector verzamelen, bewaren en toegankelijk stellen;

­ informatie en advies verstrekken aan professionele uitbaters van centra, het publiek en bevoegde instanties (voorlichtingspakketten kunnen bestaan uit brochures, folders, promotiekranten met of zonder naamindruk, modeladvertenties, persberichten, en informatieposters, en -pancartes);

­ een vormingsprogramma en een opleiding in beroepsbekwaamheid uitwerken, organiseren, attesteren en zo mogelijk bijsturen (de essentie van de opleiding bevat volgende elementen : toestellen, hun veiligheid en de onderhoudsvoorschriften, het rationeel gebruik van de apparaten, de hygiënevoorschriften, de gezondheidsaspecten en de voorlichting van de klant);

­ aan de houders van een attest van beroepsbekwaamheid een jaarlijks te hernieuwen kwaliteitslabel uitreiken (het kwaliteitslabel wordt bij het grote publiek bekend gemaakt door gerichte mediacampagnes; houders van het label kunnen het gebruiken in hun commerciële communicatie (etalage, commercieel drukwerk, reclame in print of AV-media;

­ steekproefgewijze onafhankelijke controles uitvoeren bij houders van een label om de naleving van de in de opleiding gestelde normering te toetsen (te beoordelen items : veiligheid, hygiëne, informatie en voorlichting van de klant);

­ geschillen regelen in een daartoe op te richten commissie;

­ een wetenschapsraad oprichten die tot doel heeft de wetenschappelijke evolutie in de sector te volgen, te evalueren en de media erover te informeren.

Het afsluiten van beschreven conventie kan op relatief korte termijn.

De wil van alle betrokken partijen om de sector te professionaliseren en uitwassen uit te bannen is zeer sterk en tegelijk een conditio sine qua non voor het overleven van de sector.

Nu al zijn er over deze materie gesprekken op gang gekomen tussen de professionele organisaties van de betrokken sectoren, verbruikersorganisaties, gezondheids- en overheidsinstanties.

Momenteel lopen er op drie plaatsen in Vlaanderen kortlopende cursussen beroepsbekwaamheid voor de exploitant van een zonnecenter. De sector beschikt daarvoor over competente lesgevers en zeer degelijk cursusmateriaal van de Nederlandse stichting Verantwoord Zonnen.

Enkel de oprichting van een sectorinstituut zal nog wat voeten in de aarde hebben.

Een lid vraagt of volgens de organisatie een dergelijke opleiding volledig moet worden verzorgd door de sector zelf, zoals dat in Nederland het geval lijkt te zijn.

De heer Bohé antwoordt hierop ontkennend. Als voorbeeld verwijst hij naar de instituten die ook in andere sectoren bestaan en die voorzien in opleidingen, het afleveren van attesten van beroepsbekwaamheid en in de controle hierop. Een dergelijk instituut hoeft niet noodzakelijk door de middenstandsorganisaties alleen te worden beheerd, maar kan, zoals dat bijvoorbeeld het geval is voor de sectorfondsen voor bestaanszekerheid, gemeenschappelijk door de overheid en de sector worden bestuurd.

De sector doet hiermee een voorstel dat als een alternatief kan gelden voor een al te stringente wetgeving. Dat dit een valabel voorstel is, wordt bewezen in de horecasector, waar een gelijkaardig systeem werkt.

De heer Arijs voegt hieraan toe dat de Behal/Geras van bij zijn ontstaan overigens zijn bezorgdheid heeft geuit op de drie domeinen die ook in de voorliggende voorstellen centraal staan : opleiding, informatie en controle.

Op een vraag van de vorige spreekster inzake de economische impact van de sector antwoordt hij dat in België ongeveer 10 000 zelfstandigen een zonnebank uitbaten en dat de sector ongeveer 3 000 werknemers telt. Sinds de mediacampagnes eind 1995 hebben de uitbaters het zeer zwaar te verduren. Er is vastgesteld dat sinds oktober vorig jaar dagelijks een centrum sluit of failliet gaat. In het recente verleden hebben ook drie constructeurs van apparatuur hun activiteiten in ons land gestaakt.

Een lid ontkent niet dat de berichten in de media over de gevaren van het zonnen een rol zullen hebben gespeeld in de moeilijkheden waarmee de sector te kampen heeft. Zien de sprekers echter nog andere oorzaken voor het grote aantal faillissementen, bijvoorbeeld een gebrek aan professionele, financiële of bedrijfsmatige kennis ? Omvatten de 10 000 zelfstandige uitbatingen ook de zogenaamde onbemande zonnecentra ? Hoe groot kan hun aantal worden geraamd ?

De heer Arijs antwoordt dat de 10 000 zelfstandige centra die hij heeft vermeld alle bemande centra zijn. Deze groep omvat wel zowel de zuivere zonnecentra als de zaken waar de uitbating van een zonnebank met een andere activiteit wordt gecombineerd (kapsalons, schoonheidssalons, fitnesscentra).

Hij wijst erop dat de uitbatingen van zonnebanken zeer aan de apparatuur gebonden zijn : er zijn cabines ingericht, toestellen geïnstalleerd enz. Zij hebben derhalve niet dezelfde flexibiliteit als andere kleine ondernemingen om zich bij moeilijkheden te herstructureren en zich op een andere activiteit te richten. Daarbij komt dat de zonnecentra hun inkomen moeten opbouwen tijdens het hoogseizoen, dat ongeveer loopt van maart tot juni. Het is gedurende dit seizoen dat zij reserves moeten aanleggen om hun vaste kosten tijdens het laagseizoen, dat gesitueerd is in het najaar, te kunnen betalen. In 1997 is de anti-campagne tegen de sector begonnen in de periode maart-april, met als gevolg dat de centra hun cliënteel plots hebben zien dalen met 30 tot 50 %. Hier ligt de voornaamste oorzaak van de faillissementen die zich vanaf oktober begonnen voor te doen. Er was in het voorjaar geen mogelijkheid om voldoende financiële middelen opzij te zetten voor de dalperiode in het najaar.

C. Uiteenzetting door de heer Raymond Heeren,
bestuurder van Behal/Geras

De heer Heeren merkt op dat van de zes producenten van zonnebanken in ons land er momenteel nog drie overblijven. Die bieden werkgelegenheid aan ongeveer 150 personen, een aantal dat in het hoogseizoen kan oplopen tot 250 à 300. Ook zij hebben de schade die aan de sector werd aangericht maar al te goed ondervonden. Sinds april vorig jaar is de verkoop van apparaten in België met niet minder dan 95 % gedaald tegenover het jaar voordien. Dat de constructeurs toch het hoofd boven water hebben kunnen houden, is te danken aan het feit dat zij zeer exportgericht werken.

Het spreekt voor zich dat deze terugval ook voelbaar geweest is in de distributiesector. De verdelers hebben de schok vooral kunnen opvangen omdat zij naast zonnebanken ook andere elektrische apparaten verkopen.

De heer Heeren verwijst vervolgens naar de Europese normgeving die op de zonnecentra van toepassing is. De apparatuur is onderworpen aan de norm EN/60/335, die geldt voor de huishoudelijke toestellen, maar daarnaast geldt voor hen ook de specifieke norm 227. Deze laatste omvat niet alleen bepalingen betreffende de technische aspecten en de veiligheid van de apparatuur, maar ook inzake de bestraling. De zonnebanken worden in vier types ingedeeld en tevens worden verschillende huidtypes omschreven. Voor elk type toestel wordt per huidtype bepaald wat de meest verantwoorde stralingstijd is. Deze normen zijn vastgelegd na jaren onderzoek en overleg tussen wetenschappers, technici en ambtenaren uit alle EU-Lid-Staten. Deze normen moeten worden vermeld in de handleidingen bij de toestellen.

In het Nederlandse consensusmodel worden deze Europese normen gehalveerd. Waar men met andere woorden in de Europese norm 100 zonnebeurten per jaar verantwoord acht, worden dit er in het Nederlandse richtsnoer 50. Toch stelt men vast dat dit voor een aantal organisaties in België nog niet voldoende is. De vraag kan worden gesteld of dit nog een ernstige houding is.

D. Gedachtewisseling

Een lid merkt bij dit laatste op dat de Europese norm, die betrekking heeft op de veiligheid van de elektro-huishoudelijke en analoge apparaten, regels vaststelt voor het op de markt brengen van zonnebanken. Het is helemaal niet de bedoeling van het voorstel deze normen te verstrengen, laat staan de vrije verkoop van zonnebanken te verbieden.

Het voorliggende voorstel heeft evenwel tot doel de bescherming te verzekeren van de bezoekers van zonnebanken en te garanderen dat deze bezoekers door personeel worden begeleid dat voldoende geschoold is.

Een belangrijk beginsel dat in het voorstel vervat zit, is dan ook dat iedereen die een zonnecentrum uitbaat, hiervoor voldoende geschoold moet zijn. Veel verder kan men wat dit aspect van de problematiek betreft op het federale vlak niet gaan. Hoe deze opleiding wordt ingevuld, is immers een zaak van gemeenschappen en gewesten.

Spreker stelt vast dat het NCMV klaar is om deze opleidingen in Vlaanderen te verzorgen en kan zich hierover alleen maar verheugen. Niets verhindert immers dat de scholing wordt gegeven in het kader van de middenstandsopleiding, maar nog eens, het is niet aan de federale instanties om hierover te beslissen. Hij hoopt alleen dat er tussen de gemeenschappen enig overleg plaatsvindt, teneinde op dit vlak geen al te grote verschillen te doen ontstaan.

De heer Heeren antwoordt dat de norm 227, die trouwens specifiek voor de zonnebanken geldt, niet zonder meer kan worden vergeleken met de normen voor huishoudelijke toestellen. Voor een wasmachine bepaalt de Europese Unie niet hoe hiermee moet worden gewassen. De normering voor de zonnebanken, ook die bestemd voor zonnecentra, bepaalt wel hoe de toestellen op de meest verantwoorde wijze worden gebruikt en de constructeurs worden, terecht, verplicht hun klanten hiervan op de hoogte te brengen.

Op de vraag van een lid welk deel van de sector Behal/Geras vertegenwoordigt, antwoordt de heer Heeren dat de organisatie momenteel representatief is voor meer dan de helft van de zuivere zonnestudio's. Dit neemt niet weg dat zij ook de belangen verdedigt van de gemengde uitbatingen. Ook de constructeurs van zonnebanken die in België actief zijn, worden door de organisatie vertegenwoordigd.

Een lid merkt op dat de aanneming van het wetsvoorstel nr. 679 de doodsteek zal betekenen voor de onbemande zonnecentra. Hoe staat de sector hier tegenover ?

De heer Heeren antwoordt dat de organisatie ervan uitgaat dat iedereen die naar een zonnestudio gaat, bemand of onbemand, een intakegesprek moet hebben waarbij het huidtype wordt bepaald en de meest verantwoorde stralingsdosis vastgesteld. Voor het eigenlijke zonnen zijn er voldoende technische middelen om de zonnebank af te stellen in functie van de individuele klant en te voorkomen dat de stralingsdosis te hoog wordt. Ook voor de bemande centra is het derhalve niet noodzakelijk dat er altijd iemand bij de klant blijft.

Overigens wordt ook nu de klant die in een zelfbedieningscentrum grondig ingelicht over alle aspecten van het gebruik van de zonnebanken, via boodschappen aan de muur of andere technische procédés. Niets garandeert dat mondelinge informatie per se efficiënter is dan deze vormen van informatie, die zeer goed bestudeerd zijn.

Moderne communicatiemiddelen, zoals « touch readings » of een telefoonlijn, maken het overigens best mogelijk in een onbemande studio het huidtype te bepalen. Dit kan immers via een reeks gestandaardiseerde vragen. Belangrijk hierbij is wel dat de klant deze vragen niet gaat zien als een examen waar hij zoveel mogelijk punten moet op halen. Wanneer het huidtype bepaald is, wordt het toestel voor de eerste beurt op de helft van de normale dosis ingesteld. Vooraleer de behandeling echt van start gaat, wordt een dag gewacht om te zien of de huid niet op een abnormale wijze reageert.

De heer den Bak stipt aan dat de Stezon-cursussen die in Nederland worden georganiseerd, zo zijn opgevat dat wie ze met vrucht heeft gevolgd, iedereen van advies kan dienen die in zonnen geïnteresseerd is. Dat kan de potentiële klant van een zonnestudio zijn, maar ook iemand die thuis een zonnebank heeft, een persoon die vragen heeft in verband met natuurlijk zonnen of die wenst naar een onbemande zonnebank te gaan.

Een lid wijst niettemin op toestanden waarbij men, bijvoorbeeld in een openbaar zwembad, een penning kan kopen en zonder enige controle onder een zonnebank gaan, die ergens in een verloren hoek geïnstalleerd is.

De heer Heeren beaamt dat dergelijke toestanden niet aanvaardbaar zijn. Men moet ervan uitgaan dat altijd een intakegesprek met een bevoegd iemand vereist is en dat het zonnen daarna op een technisch gecontroleerde wijze gebeurt, bijvoorbeeld met een badgesysteem en dergelijke.

Hij legt er de nadruk op dat de sector niet gekant is tegen een wetgevend initiatief als dusdanig. Zelf geeft de organisatie ook scholing en enige morele of financiële druk op de uitbaters zou wat dit betreft niet onnuttig zijn. Waar het op aankomt, is echter dat alles met een zekere zin voor redelijkheid wordt georganiseerd en dat de consument duidelijke signalen krijgt. Nu wordt hem aan de ene kant verteld dat om het even wat kan, maar van de andere kant wordt hij bestookt met de meest onzinnige waarschuwingen. Er moet een duidelijk kader komen, waarbij de consument weet waar hij aan toe is en hoe hij op een veilige wijze zijn gezondheid kan verbeteren.

De heer Arijs voegt hieraan toe dat precies wat dit betreft Nederland een voorbeeld kan zijn. De kankerorganisaties en de sector richten zich in onderlinge afspraak tot de consument, precies om te vermijden dat elk van hen in uitersten vervalt en de consument totaal niet meer weet waaraan hij zich te houden heeft. Het is vooral voor de Belgische consument jammer dat dat in ons land niet mogelijk is.

De heer den Bak voegt hieraan toe dat de beroepsopleiding in Nederland tot stand is kunnen komen dankzij de financiële steun van de organisaties voor kankerbestrijding. Die vinden het, vanuit hun uitgangspunten, zo belangrijk dat de branche op dit vlak zelf een inspanning deed, ook zij bereid waren hierin financieel te participeren.

De heer Arijs begrijpt de Belgische wetenschappers overigens niet. Professor Roelandts heeft de Nederlandse norm van 50 MED mee onderschreven, maar verzet zich blijkbaar tegen elk voorstel om deze norm ook in België in te voeren.

Een lid merkt op dat enkele jaren geleden de verkoop van zonnebanken een enorme hausse heeft gekend. Mensen gingen schulden aan om zich een apparaat aan te schaffen. Is de terugval in de sector nu dan niet voor een groot deel te verklaren door de saturatie van de markt ? Blijkt dit ook niet uit het grote aantal tweedehandszonnebanken dat te koop wordt aangeboden ?

De heer Heeren gelooft dit niet. Wanneer men peilt naar de wensen van het publiek inzake consumentenelektronica, stelt men vast dat de zonnebank hierin nog steeds een belangrijke plaats inneemt naast de televisie en de videocamera. Binnen het gezin zijn het meestal de vrouwen die een toestel willen aankopen en de negatieve campagnes zijn voor andere gezinsleden vaak een argument om de voorkeur te geven aan andere aankopen.

Er zijn ook enquêtes gedaan naar de redenen waarom mensen een zonnebank aanbieden op de tweedehandsmarkt. Hieruit blijkt dat het in vele gevallen gaat om personen die zich in eerste instantie een klein toestel met zes of acht lampen hebben aangekocht en dit wensen te vervangen door een groter met tien of twaalf lampen.

De heer den Bak stipt hierbij aan dat indien de terugloop van de verkoop een saturatieverschijnsel zou zijn geweest, hij niet zo plots zou zijn gekomen. Nu is er een echte breuk geweest voor heel de sector op het moment dat de berichten in de media zijn beginnen te verschijnen.

Een lid stelt vast dat de opleidingen in Nederland op volledig vrijwillige basis worden gegeven. Welk percentage van de uitbaters volgt deze cursussen ook effectief ?

De heer den Bak antwoordt dat er terzake geen echte percentages bekend zijn. Uit de ervaring weet men echter dat de interesse vrij beperkt is en dat men niet van een stormloop kan spreken. Hiervoor zijn, naast het vrijblijvende karakter van de cursussen, verschillende redenen. De sector heeft het ook in Nederland de jongste jaren op het economische vlak niet gemakkelijk gehad. Daarnaast willen een aantal uitbaters nog even de kat uit de boom kijken vooraleer zij hun personeel vrijstellen om de opleiding te volgen. Er is ook het feit dat nogal wat studio's met deeltijds personeel werken. Indien al deze mensen de cursus volgen, hangt hier voor de uitbater op het economisch vlak vanzelfsprekend een prijskaartje aan.

Vandaar dat de sector er geen tegenstander zou van zijn indien de overheid hier enige zachte dwang zou uitoefenen. Scholing en opleiding zijn weliswaar pas echt efficiënt wanneer ook de overtuiging van het nut van de cursussen aanwezig is, maar deze overtuiging kan wel worden gestimuleerd. De ervaring leert dat de mensen die aan de cursus beginnen, enigszins opzien tegen de berg waar ze voor staan. Eenmaal geslaagd stelt men bij de cursisten echter een grote voldoening vast. Zij voelen zich een stuk zekerder tegenover hun klanten.

Mettertijd zal dit ook pr-matige effecten gaan hebben. Uitbaters die de cursus met succes doorlopen hebben en hierdoor een kwalitatief hoogstaander service kunnen bieden, zullen dit als een instrument gaan gebruiken om cliënteel aan te trekken.

De heer Arijs voegt hieraan toe dat toevallig vandaag in het centrum voor middenstandsopleiding van Sint-Niklaas de eerste examens worden afgenomen van een Belgische cursus, gebaseerd op de Nederlandse Stezon-opleidingen. Er waren voor deze curus een dertigtal kandidaten, van wie er 25 zijn toegelaten. De cursussen worden voor een deel gegeven door een assistente dermatologie van de Gentse universiteit en door mensen van Behal wat het meer technische gedeelte betreft. Daarnaast bevat de opleiding nog een luik communicatie. De cursus is gepland op 25 uren en wordt verdeeld over verschillende avonden, met tussendoor het nodige huiswerk. De Stezon-cursus, die door Nederlandse wetenschapsmensen is uitgewerkt, staat ook pedagogisch op een hoog peil.

De reden dat in België met de opleidingen van start is gegaan, ligt gewoonweg in het feit dat er terzake een grote vraag is vanuit de sector. Het initiatief zal worden voortgezet en uitgebreid, welke maatregelen er op dit vlak door de overheid ook worden genomen.


III. Hoorzitting met professor H. Roelandts van de dienst Dermatologie van het Universitair Ziekenhuis Leuven op 25 maart 1998

Mevrouw Maximus verwelkomt professor Roelandts, die, blijkens verklaringen tijdens vorige hoorzittingen, de enige buitenlandse deskundige was op de Nederlandse consensusconferentie rond zonnebankgebruik, maar hiervan nadien blijkbaar afstand heeft genomen.

De heer Roelandts beaamt dat hij ingegaan is op de uitnodiging aan deze consensusconferentie deel te nemen en dit om verschillende redenen. Vooreerst is een van de initiatiefnemers van deze conferentie, het Koningin-Wilhelminafonds, algemeen erkend als een zeer ernstige organisatie, die belangrijk werk heeft geleverd op het vlak van de kankerpreventie. Voorts is de voorzitter, professor Van Der Leun, een internationale autoriteit op het vlak van huidkanker en één van de pioniers wat het onderzoek naar de risico's verbonden aan UVA-straling betreft.

Hij merkt op dat de conferentie overigens op een aantal vlakken zeer positieve resultaten heeft opgeleverd. Het probleem ligt evenwel bij het feit dat tijdens de conferentie voor de berekening van de maximaal toelaatbare dosis UV-straling werd uitgegaan van theoretische risicoberekeningen. Op zich zijn dit interessante oefeningen, maar zij roepen tal van problemen op wanneer men op basis hiervan het gevaar van zonnebankgebruik in de praktijk gaat trachten in te schatten. Dit gevaar is immers afhankelijk van tal van factoren, die onmogelijk allemaal in een theoretisch model kunnen worden ingebracht : de aanvaardbare dosis traling verschilt volgens de leeftijd; de intensiteit van natuurlijke straling varieert volgens de breedtegraad, de bewolking, het seizoen, het uur van de dag, het huidtype, enz. Men zou desnoods nog theoretische berekeningen kunnen maken voor de risico's van UV-straling op lange termijn van basocellulaire en spinocellulaire carcinomen omdat deze effecten dosisgebonden zijn, maar niet voor kwaadaardige melanomen die minder dosisgebonden lijken.

Tijdens de consensusconferentie werd op basis van een dergelijk theoretisch model voorgesteld de extra UV-straling te beperken tot maximaal 100 MED per jaar, waarvan eventueel maximaal 50 MED aan UV-straling door bruiningsapparatuur, wat overeen zou komen met ongeveer één zonnebankkuur per week. In de consensus wordt wel aangetekend dat ook bij een zonnebankkuur sprake is van blootstelling aan UV-straling en dat alle blootstelling aan UV-straling het risico op huidkanker vergroot.

De heer Roelandts merkt op dat sommigen in Nederland en de zonnebanksector in België deze gegevens zijn gaan gebruiken om een dosis van 50 MED als algemene norm voor zonnebankstraling naar voor te schuiven. Om de reeds vermelde redenen is dit onaanvaardbaar en onzinnig. Bovendien vergeet men hierbij dat personen die gebruik maken van een zonnebank, dikwijls zonnekloppers zijn, die hun huid reeds meer dan voldoende blootstellen aan natuurlijke zonnestraling. Zij komen alleen al hierdoor reeds boven de totale dosis van 100 MED die in de consensusbijeenkomst werd vooropgesteld als maximum toelaatbare extra dosis. Een dosis van 100 MED komt immers overeen met twee à drie weken zonnen aan de Middellandse Zee. Wie in onze streken buitenshuis werkt, ondergaat jaarlijks ongeveer 300 MED en voor iemand die binnenhuis werkt, is dit 50 à 100 MED. Aangezien deze stralingsdoses cumulatief zijn, kan regelmatig gebruik van bruiningsapparatuur voor de overgrote meerderheid van de bevolking alleen worden afgeraden.

Hij kan zich dan ook niet van de indruk ontdoen dat de consensusconferentie in Nederland in de eerste plaats tot doel had de stralingsdoses die de industrie als een algemene standaard wenst te doen aanvaarden, wetenschappelijk in te kleden. Deze indruk wordt nog versterkt wanneer men vaststelt dat in Frankrijk een gelijkaardig scenario werd toegepast. In tegenstelling tot Nederland echter, hebben zowat alle betrokken wetenschappers zich van de tijdens de conferentie geciteerde cijfers gedistantieerd toen naderhand duidelijk werd in welke context deze zouden worden gebruikt. Ook de Société française de photodermatologie heeft geweigerd in dit scenario mee te spelen.

De Koninklijke Belgische Vereniging voor dermatologie en venerologie, heeft op basis van voormelde argumenten eveneens geweigerd een dergelijke standaardnorm te onderschrijven.

Een lid wijst erop dat een aantal Nederlandse wetenschappers zich minder terughoudend tonen tegenover het hanteren van een algemene stralingsnorm van 50 MED. Zij hebben dit nogmaals bevestigd in een dossier dat door de betrokken sector in België werd aangelegd. Men kan moeilijk volhouden dat deze wetenschappers ondertussen nog steeds niet op de hoogte zijn van het feit dat dit stralingsgehalte door de betrokkenen wordt gebruikt als algemene standaard voor zonnebankgebruik.

De heer Roelandts antwoordt dat hij ervan overtuigd is dat, indien men in Nederland, zoals in België en in Frankrijk, de beroepsverenigingen van dermatologen had gecontacteerd, ook deze zouden geweigerd hebben een dergelijke standaardnorm te onderschrijven.

Een lid merkt op dat er inderdaad een verschil is tussen de maximum toelaatbare grens inzake de totale zonnestraling die vanuit medisch oogpunt verantwoord kan worden geacht en een algemene standaard voor het gebruik van de zonnebank. Nochtans lijkt er nog steeds discussie te bestaan over de vraag in welke mate UV-straling verantwoordelijk kan worden geacht voor het ontwikkelen van bepaalde huidkankers, met name de melanomen.

Professor Roelandts antwoordt dat sommigen nog steeds volhouden dat er geen rechtstreeks verband is bewezen tussen het gebruik van de zonnebank en het ontwikkelen van melanomen. Dit is echter hetzelfde als beweren dat een sigaret nog nooit een longkanker heeft geïnduceerd. Ook al is er terzake geen absoluut bewijs, vanuit wetenschappelijk oogpunt kan men het verband tussen de blootstelling aan UV-straling en het ontwikkelen van bepaalde tumoren niet ontkennen. Het zou overigens van overheidswege onverantwoord zijn maatregelen ter bescherming van de bevolking uit te stellen tot het directe oorzakelijke verband tussen de beide fenomenen, met 100 % zekerheid is bewezen.

Een bijkomend probleem met de zonnebanken ligt in het feit dat men nooit mensen zal vinden die niet zijn blootgesteld aan natuurlijke zonnestraling en alleen een artificiële straling hebben ondergaan. Het maakt immers niet uit of de UVB- of de UVA-stralen afkomstig zijn van de zon of van een zonnebank.

Teveel mensen denken nog dat, wanneer de huid niet rood is geweest, er niets aan de hand is. Dit is een verkeerde instelling. Ten gevolge van het cumulatieve effect van UV-straling kan men een tumor ontwikkelen zonder ook maar een keer verbrand te zijn geweest. Alle kleine effecten die men dagelijks ondergaat, bepalen samen de dosis straling waaraan men is blootgesteld. Een zonnebankkuur komt hier bovenop. Iemand die wil bruinen voor een huwelijksfeest en hiervoor enkele keren naar de zonnebank gaat, loopt slechts een beperkt risico. Voor iemand die echter buiten werkt of op vakantie gaat naar de zon en daar bovenop nog eens een bijkomende artificiële stralingsdosis van 50 MED ondergaat, is dit helemaal anders.

Een lid vraagt of de overheid niet in de eerste plaats de voorkeur moet geven aan sensibiliserings- en informatiecampagnes om de bevolking te wijzen op de gevaren van UV-straling. Ook in andere domeinen stelt men vast dat dit veel efficiënter is dan het opleggen van gebods- en verbodsbepalingen.

De heer Roelandts antwoordt dat het educatieve aspect inderdaad zeer belangrijk is. Het opleggen van technische normen voor de apparatuur en een wettelijke omkadering van de zonnecentra zijn noodzakelijk, maar het effect ervan blijft relatief. Men kan immers nooit van overheidswege gaan controleren hoeveel een persoon aan zonnestraling blootgesteld is. Vandaar dat het van essentieel belang is dat de mensen bewust worden gemaakt van het risico dat zij lopen.

Precies vanuit dit oogpunt is de bepaling waarin artikel 8 van het voorstel voorziet, zo belangrijk. Door de consument te verplichten een verklaring te ondertekenen dat hij op de hoogte is gesteld van de risico's die aan zonnebankgebruik verbonden zijn en van de vereiste voorzorgsmaatregelen, zet men hem aan tot nadenken. Vanuit pedagogisch oogpunt is dit wellicht een stuk efficiënter dan campagnes in de media die niet altijd voldoende tot de betrokken doelgroep doordringen.

De vorige spreekster is van oordeel dat het vooral belangrijk is dat men de individuele burger ertoe aanzet zijn eigen verantwoordelijkheid te nemen. Het meest geëigende instrument hiertoe bestaat niet in een geheel van wettelijke bepalingen die tot in detail voorschrijven wat kan en niet kan. Het loutere feit dat een zonnefanaat zijn handtekening onder een document moet plaatsen, betekent nog niet dat hij overtuigd is van de risico's die hij loopt.

De heer Roelandts antwoordt dat alleszins in de medische sector, de vraag aan de patiënt zijn handtekening te plaatsen, voor deze patiënt een sterke stimulans is om over zijn situatie na te denken en met de arts een gesprek aan te gaan.

Een senator stipt hierbij aan dat een dergelijke verplichting niet alleen belangrijk is om de patiënt te wijzen op de mogelijke risico's van het zonnen. Zij is ook een garantie voor de beroepsernst van de uitbaters van de zonnecentra. Het voorstel stelt geen verbod op artificieel zonnen in, maar eist wel dat de zonnecentra hun klanten ernstig informeren. Het feit dat de klanten niet enkel een folder wordt toegestopt, maar hun tevens wordt gevraagd om een formulier te ondertekenen, is een moment van sensibilisering en een aanzet voor een gesprek tussen enerzijds de uitbater van het centrum en anderzijds de klant die correct wordt ingelicht.

Een lid is van oordeel dat de wettelijke verplichting een document te ondertekenen waarin de consument bevestigt dat alle formaliteiten door het zonnecentrum vervuld zijn, weinig invloed hebben op het feitelijke gedrag van de fanatieke zonneklopper. Door een beroep te doen op zijn gezond verstand zal men veel betere resultaten boeken dan door hem allerhande verplichtingen op te leggen.

De heer Roelandts antwoordt dat precies hier het probleem ligt. Het zonnebankgebruik thuis en in zonnecentra kadert volledig in de modetendens van het bruinen, wat de industrie ook mag beweren over de heilzame effecten van het artificieel zonnen voor de gezondheid. Het is niet ondenkbaar dat over enkele decennia deze mode voorbijgestreefd is en dat daarmee ook de zonnecentra verdwenen zullen zijn. Sommige mensen zijn minder gewapend om zich tegen een dergelijk modeverschijnsel af te zetten en dragen hiervan de gevolgen op het vlak van de gezondheid.

Intussen echter neemt het aantal huidkankers toe en vooral, ze komen voor op steeds jongere leeftijd. Twintig jaar geleden vond men zelden een huidkanker bij personen onder de 50 jaar. Tegenwoordig is deze situatie helemaal veranderd. Deze tendens kan alleen worden tegengegaan door preventie, door de mensen voor de feiten te plaatsen en hen bewust te maken dat zij zich om louter cosmetische redenen blootstellen aan een gezondheidsrisico.

Voor de klassieke huidkankers, de basocellulaire en de spinocellulaire carcinomen, zijn de vooruitzichten op het vlak van de therapie hoopgevend. Tegenover de zeer agressieve melanomen staat de medische wetenschap echter nog vrijwel machteloos. Er zijn alsmaar meer aanwijzingen dat voor het ontwikkelen van dit soort tumoren UVA-straling belangrijker is dan de UVB-stralen, die aan de basis liggen van de verbrandingsverschijnselen.

Een vraag die steeds meer wordt gesteld, is die in welke mate zonnestraling verantwoordelijk is voor andere ziekteverschijnselen waarvan men de jongste decennia een toename vaststelt. UV-straling tast het immuunsysteem van de huid aan. Het effect hiervan is slechts merkbaar op langere termijn en is cumulatief bij veelvuldige korte blootstellingen. Het is niet ondenkbaar dat de achteruitgang van het immuunsysteem van de huid een uiting is van een algemene achteruitgang van het immuunsysteem bij de betrokken personen, die zich ook op andere vlakken uit.

Een lid merkt op dat de mensen 20 jaar geleden evenveel in de zon lagen als vandaag en nu overigens veel beter gewaarschuwd zijn voor de mogelijke gevolgen hiervan. Moet de toename van het aantal huidkankers dan wel aan het zonnen worden toegeschreven ?

De heer Roelandts is het niet eens met de opmerking dat de mensen vroeger evenveel gingen zonnen als vandaag. De strandvakanties zijn sterk toegenomen sinds de vroege jaren 70, toen de vliegtuigreizen goedkoper werden en de mensen massaal naar het zuiden trokken. Ook op andere vlakken is het gedragspatroon de jongste decennia sterk gewijzigd : de kleding werd luchtiger, het recreatief fietsen heeft een sterke groei gekend, men gaat vlugger voor een weekend naar zee enz. Dit alles maakt dat, waar vroeger slechts specifieke beroepen, zoals landbouwers, aan overmatige zonnestraling blootgesteld waren, dit nu het geval is voor de overgrote meerderheid van de bevolking.

Aangezien de intervalperiode tussen de beschadiging van de huid en het ontwikkelen van een tumor een hele generatie kan overspannen, is het begrijpelijk dat zich nu pas de eerste symptomen van deze gedragswijziging twintig à dertig jaar geleden beginnen te manifesteren. Sommigen wijzen in dit verband ook op de verdunning van de ozonlaag. Indien het risico wat dit betreft inderdaad recent is toegenomen, zullen de gevolgen hiervan echter slechts een stuk in de volgende eeuw merkbaar zijn.

Een lid vraagt hoe de gevolgen van de afname van de ozonlaag kunnen worden ingeschat. Welke conclusies moeten hieruit worden getrokken, in het bijzonder wat de bescherming van kinderen betreft ?

De heer Roelandts antwoordt dat het moeilijk is de gevolgen van de afname van de ozonlaag nu reeds precies te overzien. Algemeen kan men stellen dat men op aarde sterker aan zonnestraling zal blootgesteld zijn. Dit geldt vooreerst voor de straling met een korte golflengte, UVC-straling, die nu vrijwel volledig wordt tegenhouden. De UVB-straling wordt nu gedeeltelijk tegenhouden, maar dit zal in mindere mate het geval zijn. Men mag dan ook aannemen dat, naast een aantal andere gevolgen van deze ontwikkeling voor het leefklimaat in het algemeen, ook het risico op kanker zal toenemen.

Hij merkt voorts op dat men de risico's van UV-straling voor kinderen niet genoeg in de verf kan zetten. Men mag ervan uitgaan dat een derde tot de helft van de schadelijke straling die iemand in onze maatschappij ondergaat, te wijten is aan blootstelling tijdens de kinderjaren. Kinderen spelen graag buiten en over het geheel van de bevolking gezien doen zij dit nu meer dan vroeger. Vandaar dat het onverantwoord is, kinderen bloot te stellen aan artificiële zonnestraling. Men stelt helaas nog steeds vast dat er ouders zijn die, om louter cosmetische redenen, er alles aan doen om niet alleen zelf een bruine tint te krijgen, maar met hetzelfde doel ook hun kinderen onnodig aan zonnestraling blootstellen.

Het spreekt voor zich dat men kinderen niet kan verbieden buiten te spelen. Men kan echter wel een aantal voorzorgen nemen door aangepaste kleding, gecombineerd met het gebruik van zonnecrèmes. Door uit de zon te blijven tussen 11 uur en 15 uur kan men de stralingsdosis tot de helft verminderen. Het is overigens typerend dat men in het zuiden tijdens de middaguren vooral toeristen buiten ziet. De plaatselijke bevolking mijdt in de mate van het mogelijke de volle middagzon.

De heer Roelandts verwijst naar de situatie in Australië. Dit land met veel zon heeft in het verleden een sterke inwijking gekend, onder meer vanuit Engeland en Ierland. Precies deze bevolkingsgroepen met een gevoelige huid lopen een groot risico op het ontwikkelen van tumoren, maar tegelijk heeft dit geleid tot een sterke bewustwording van de risico's van zonnestraling. De overheid spendeert aanzienlijke bedragen aan informatiecampagnes en ook in het onderwijs worden op dit vlak sterke inspanningen gedaan.

Ook in België worden de mensen zich meer bewust van mogelijke risico's. Men stelt vast dat zij zich vlug tot hun arts wenden wanneer ze een verdachte vlek op de huid vaststellen. Hiertegenover staat echter dat het voor velen niet langer volstaat met een bruine huidstint uit vakantie terug te komen maar dat zij het hele jaar door bruin willen zijn en dit is geen gezonde evolutie. Er is op het preventie vlak derhalve nog veel werk te doen.

Een lid wenst toch aan te manen tot voorzichtigheid bij wetgevende activiteit in dit soort materies. Men stelt hoe langer hoe meer een saturatie van wetten en regels vast in tal van sectoren van onze economie. Men dient er ook over te waken dat nu geen maatregelen worden ingenomen waar men over enige tijd moet op terugkomen omdat ze in de praktijk onuitvoerbaar zijn.

Zij legt er de nadruk op dat zij als dusdanig niet tegen een wettelijk optreden is. Dit moet echter gericht zijn op bewustmaking. Zoals reeds door verschillende sprekers werd opgemerkt, is er wat het gezondheidsrisico betreft weinig of geen verschil tussen natuurlijke en artificiële zonnestraling. Een reeks gebods- en verbodsbepalingen voor de sector van de zonnebanken zal de consument er niet van weerhouden dagen aan een stuk op het strand te gaan liggen. Vandaar dat het beter zou zijn dat de overheid inspanningen doet om de mensen te sensibiliseren voor de risico's die verbonden zijn aan het zonnen in het algemeen.

Een andere spreekster wenst geenszins het belang van informatie en sensibilisering te ontkennen. Precies deze twee zaken staan echter centraal in het voorliggende wetsvoorstel en met name artikel 8, dat voorziet in een zogenaamde informed consent , is wat dit betreft zeer belangrijk. Sensibilisering en waarschuwing voor gezondheidsrisico's is in deze sector overigens waarschijnlijk een stuk efficiënter dan bijvoorbeeld ten aanzien van tabaksgebruik, omdat men hier niet met verslavingsgedrag te maken heeft. Het bruinen is louter een modetrend en aan de basis ervan ligt geen fysieke of psychische behoefte.

Dit alles neemt echter niet weg dat de overheid via normering de cliënten van zonnecentra moet garanderen dat het artificieel zonnen in de meest optimale omstandigheden gebeurt en dat zij steeds een beroep kunnen doen op gekwalificeerd personeel. In een eerste fase is aan dergelijke normen een kostprijs op het economische vlak verbonden. Op langere termijn zullen zij echter het vertrouwen van de concument in de sector herstellen en dat kan die alleen maar ten goede komen.

Een lid is van oordeel dat in deze materie, zoals in tal van andere sectoren, informatie en preventie moeten samengaan. De meest radicale maatregel zou er natuurlijk in kunnen bestaan hebben, het artificieel zonnen zonder meer te verbieden. Een dergelijke ingreep zou echter niet alleen strijdig geweest zijn met bepaalde beginselen van onze vrije markt, maar hij zou bovendien weinig efficiënt geweest zijn. De problematiek van het zonnen is immers inderdaad ruimer dan die van de zonnecentra alleen.