1-57

1-57

Sénat de Belgique

Belgische Senaat

Annales parlementaires

Parlementaire handelingen

SÉANCE DU MERCREDI 10 JUILLET 1996

VERGADERING VAN WOENSDAG 10 JULI 1996

(Vervolg-Suite)

MONDELINGE VRAAG VAN DE HEER VANDENBERGHE AAN DE VICE-EERSTE MINISTER EN MINISTER VAN FINANCIEN EN BUITENLANDSE HANDEL OVER « HET KONINKLIJK BESLUIT NR. 1 VAN 29 DECEMBER 1992 MET BETREKKING TOT DE REGELING VOOR DE VOLDOENING VAN DE BELASTING OVER DE TOEGEVOEGDE WAARDE »

QUESTION ORALE DE M. VANDENBERGHE AU VICE-PREMIER MINISTRE ET MINISTRE DES FINANCES ET DU COMMERCE EXTÉRIEUR SUR « L'APPLICATION DE L'ARRÊTÉ ROYAL Nº 1 DU 29 DÉCEMBRE 1992 RELATIF AUX MESURES TENDANT À ASSURER LE PAIEMENT DE LA TAXE SUR LA VALEUR AJOUTÉE »

De Voorzitter. ­ Aan de orde is de mondelinge vraag van de heer Vandenberghe aan de Vice-Eerste minister en minister van Financiën en Buitenlandse Handel over « het koninklijk besluit nummer 1 van 29 december 1992 met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde ».

Het woord is aan de heer Vandenberghe.

De heer Vandenberghe (CVP). ­ Mijnheer de Voorzitter, artikel 1, paragraaf 2, van het koninklijk besluit nummer 1 van 29 december 1992 op de BTW ontheft de belastingplichtige van de verplichting een factuur uit te reiken wanneer hij goederen levert of diensten verstrekt aan natuurlijke personen voor hun privé-gebruik. Deze ontheffing is echter niet van toepassing op de leveringen verricht door « voortbrengers of grossiersbedrijven. » De interpretatie van deze bepaling geeft aanleiding tot problemen.

Moet daaruit worden afgeleid dat een handelaar die zowel in de kleinhandel als in de groothandel actief is, voor al zijn prestaties een factuur moet opstellen, ook bij verkoop aan particulieren ? Indien dit het geval is, ontstaat hier dan niet een onverantwoorde ongelijke behandeling van deze handelaars met grootwarenhuizen en discounts die zowel aan particulieren als aan professionelen verkopen zonder factuurverplichting ? Leidt een dergelijke interpretatie daarenboven niet tot concurrentievervalsing ?

De Voorzitter. ­ Het woord is aan Vice-Eerste minister Maystadt.

De heer Maystadt, Vice-Eerste minister en minister van Financiën en Buitenlandse Handel. ­ Mijnheer de Voorzitter, de heer Vandenberghe geeft terecht aan dat de verplichting een factuur uit te reiken bij elke levering van goederen aan natuurlijke personen voor hun privé-gebruik niet van toepassing is wanneer die leveringen geschieden door « voortbrengers of grossiersbedrijven. » Dit brengt mee dat een persoon die in het kader van zijn activiteit van voortbrenger of grossier ook aan natuurlijke personen goederen levert, zij het occasioneel, en die dus in die zin « zowel in de groothandel als in de kleinhandel actief is », dergelijke leveringen moet factureren. De wijze waarop de belastingplichtige zijn groothandels- of grossiersbedrijf heeft ingericht, speelt hierbij overigens geen enkele rol.

In de mate dat discounts actief zijn in de groothandel en ze bijgevolg als groothandelaar moeten worden beschouwd ­ wat het geval kan zijn met sommige « cash and carry »-bedrijven ­ zijn ze aan dezelfde verplichtingen onderworpen. Grootwarenhuizen daarentegen, die waren van allerlei soort in het klein verkopen en de discounts die actief zijn in de detailhandel, bevinden zich in een andere situatie dan degene die door de heer Vandenberghe worden bedoeld. Zij zijn in principe ontheven van de verplichting facturen uit te reiken aan natuurlijke personen die de geleverde goederen bestemmen voor hun privé-gebruik, behoudens in specifieke gevallen, zoals omschreven in artikel 1, paragraaf 2, tweede lid, van het koninklijk besluit nummer 1 van 29 december 1992 met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting op de toegevoegde waarde.

Vanuit fiscaal oogpunt bestaat er dus geen onverantwoorde ongelijke behandeling tussen de groothandelaars en de grossiersbedrijven enerzijds en de grootwarenhuizen en discounts anderzijds. Evenmin bestaat er binnen eenzelfde handelsfase mogelijkheid tot concurrentievervalsing. De mogelijke concurrentievervalsing, die zou kunnen ontstaan doordat groothandelaars en grossiersbedrijven ook verkopen aan natuurlijke personen die de goederen bestemmen voor hun privé-gebruik, waardoor zij ook « in de kleinhandel » actief zijn, wordt niet door deze fiscale behandeling veroorzaakt.

De Voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Vandenberghe voor een repliek.

De heer Vandenberghe (CVP). ­ Mijnheer de Voorzitter, ik dank de Vice-Eerste minister voor zijn antwoord, dat mij nochtans, spijtig genoeg, niet bevredigt. Ik vind niet dat men een ander fiscaal statuut kan geven aan kleinhandelaars, alleen omwille van het toevallige feit dat in hun handelsregister staat dat zij ook in de groothandel actief zijn. Men kan toch dergelijke kleinhandelaars die bijvoorbeeld een fles Porto moeten verkopen tegen 80 frank, niet verplichten aan de privé-gebruiker een factuur te overhandigen ­ wat een totaal irrealistische eis zou zijn ­, terwijl grootwarenhuizen en discounts die zich tot de privé-gebruiker richten een dergelijke factuur niet zouden moeten opmaken. Het gaat hier tweemaal om personen die zich richten tot een particulier verbruiker en het hier gemaakt onderscheid is dus verder niet relevant. Deze interpretatie breidt de verplichting van de grossiers uit naar sommige kleinhandelaars die aan particulieren verkopen, wat precies in het beginsel van paragraaf 1 was uitgesloten. Deze interpretatie is dus discriminerend voor de kleinhandelaars.

De Voorzitter. ­ Het incident is gesloten.

L'incident est clos.