1-55

1-55

Sénat de Belgique

Belgische Senaat

Annales parlementaires

Parlementaire handelingen

SÉANCE DU MERCREDI 3 JUILLET 1996

VERGADERING VAN WOENSDAG 3 JULI 1996

(Vervolg-Suite)

PROJET DE LOI PORTANT ASSENTIMENT À LA CONVENTION SUR LA SÛRETÉ NUCLÉAIRE, FAITE À VIENNE LE 20 SEPTEMBRE 1994

Discussion générale

WETSONTWERP HOUDENDE INSTEMMING MET HET VERDRAG INZAKE NUCLEAIRE VEILIGHEID, GEDAAN TE WENEN OP 20 SEPTEMBER 1994

Algemene beraadslaging

M. le Président. ­ Nous abordons l'examen du projet de loi portant assentiment à la Convention sur la sûreté nucléaire, faite à Vienne le 20 septembre 1994.

Wij vatten de bespreking aan van het wetsontwerp houdende instemming met het Verdrag inzake nucleaire veiligheid, gedaan te Wenen op 20 september 1994.

La discussion générale est ouverte.

De algemene beraadslaging is geopend.

La parole est à la rapporteuse.

Mme Lizin (PS), rapporteuse. ­ Monsieur le Président, ce rapport ne pose aucune difficulté, car la discussion qui s'est déroulée en commission concernant cette convention a recueilli l'unanimité.

La base de la convention est connue : lorsque les régimes communistes de l'Est ont progressivement implosé, il a été nécessaire de prendre en compte le phénomène clé apparu lors de l'accident de Tchernobyl, à savoir l'insécurité sur le plan nucléaire dans l'Europe communiste et l'important décalage entre les pratiques et les normes en matière de sécurité, de part et d'autre du rideau de fer, à l'époque. C'est pourquoi dès l'année 1990, à la demande de nombreux pays européens, une réflexion a été entamée en la matière. Des travaux menés par un groupe d'experts et une collaboration avec l'AIEA ont permis d'aboutir au texte de convention aujourd'hui soumis à la ratification de notre assemblée.

La convention ne porte que sur la sûreté des centrales. Dans le cadre des travaux préparatoires, nous n'avons pas été en mesure de nous mettre d'accord sur le volet concernant les installations de stockage des combustibles usés. Un des points les plus importants à souligner est peut-être le fait que la démarche entamée par l'AIEA, qui a abouti à la convention, devra être suivie d'une démarche de même nature sur de telles installations de stockage. Nous n'en sommes pas à ce stade : nous nous limitons à la sûreté des installations des centrales nucléaires.

Le texte en lui-même est un texte de droit international classique. Les États sont incités à adopter une série de comportements. Ils sont encadrés mais aucune sanction n'est prévue en cas de non-respect des dispositions. Toutefois, ce texte permet d'apprécier la nature exacte de la sûreté de centrales extrêmement proches de notre pays, surtout si l'on mesure l'impact produit par l'accident de Tchernobyl.

Le débat en commission s'est parfaitement déroulé. Tant les membres pronucléaires que les antinucléaires ont été unanimes sur les dispositions relatives au contrôle et sur le contenu de la convention.

Monsieur le Président, je me permettrai de vous faire parvenir quelques modifications ­ à vocation technique ­ du texte. Je déposerai ces corrections au secrétariat.

Parmi les éléments ressortant de la discussion et qui méritent d'être soulignés, je relève l'importance du rôle de l'Agence fédérale de contrôle nucléaire et du principe qui doit guider ces agences ­ nationales ou fédérales, selon le cas ­ , à savoir celui de la séparation du contrôleur et du contrôlé. Le Gouvernement a déposé son projet et si je ne m'abuse, il devrait se trouver au Conseil d'État. Le texte élaboré par cette agence fédérale constitue une étape importante du point de vue de la sûreté nucléaire. Nous l'attendions depuis des années et il vient de paraître, vendredi dernier.

La ratification de ce texte est urgente, puisque ces matières obligent des États, qui, à ce jour, ne rencontrent pas les standards de sécurité, à se mettre rapidement en règle. En effet, l'Europe n'est pas à l'abri, aujourd'hui, d'un nouvel accident de type Tchernobyl.

Nous souhaitons encourager une ratification des Quinze de façon à disposer d'un instrument supplémentaire de contrôle européen, au sens propre du terme, par rapport aux directives européennes qui font partie également de cet éventail d'instruments internationaux en matière de contrôle de la sûreté nucléaire, bien que les directives constituent, je le rappelle, des instruments juridiques à vocation contraignante et sont donc assorties de sanctions.

À la clôture de nos débats en commission, un point très important pour notre actuel ministre de l'Intérieur est apparu. La rapport n'entre pas dans les détails à ce sujet. Il s'agit du problème des tablettes d'iode qui n'est d'ailleurs pas réglé par la convention et que nous aimerions voir résoudre dans notre pays.

Je quitte un instant mon rôle de rapporteuse pour rappeler, à titre personnel, que cette question se pose systématiquement lorsque nous testons le plan d'urgence autour de la centrale nucléaire de Tihange. Elle revient d'ailleurs de la même façon autour des plans d'urgence de Doel.

Indépendamment de la ratification de cette convention, il serait très important, monsieur le ministre, que nous disposions d'instructions claires. Votre ministère n'est pas en cause, mais vous nous aideriez en contribuant à clarifier ce point qui inquiète parfois les responsables locaux à proximité des centrales.

Le rapport a conclu à la ratification urgente de la convention et je ne puis que recommander cette urgence à notre assemblée. (Applaudissements.)

De Voorzitter. ­ Het woord is aan mevrouw Sémer.

Mme Sémer (PS). ­ Mijnheer de Voorzitter, na het uitstekende verslag van mevrouw Lizin, wil ik namens de SP-fractie enkele beschouwingen geven bij dit ontwerp.

Nucleaire veiligheid staat de laatste maanden opnieuw volop in de belangstelling. In juni vorig jaar kondigde president Chirac een hervatting aan van de Franse kernproeven. Het internationaal protest dat daarop volgde, maakte de bezorgdheid van de wereldbevolking voor een nucleaire dreiging duidelijk.

Drie maanden geleden, op 26 april jongstleden, herdachten wij de kernramp van Tsjernobyl van 1986. De explosie van een van de reactoren van de kerncentrale stelde meer dan 5 miljoen mensen bloot aan radioactieve fall-out. Tien jaar later zijn de gevolgen voor de omwonenden, zoals bekend, ronduit dramatisch. Er is een enorme stijging van het aantal kankers. Ook afwijkingen bij pasgeboren zijn onrustbarend gestegen. Voorts moesten honderdduizenden mensen hun huizen en hun streek definitief verlaten.

De kerncentrale van Tsjernobyl is echter nog steeds actief. Bovendien zijn niet alleen in Oekraïne, maar ook in Rusland en in andere Staten van het GOS nog heel wat reactoren van hetzelfde type in werking. Het Westen maakt zich reeds jaren zorgen over zo'n 26 reactoren van Sovjetrussische makelij, die het als weinig betrouwbaar beschouwt. De Oekraïnse regering belooft om de kerncentrale van Tsjernobyl tegen 2 000 definitief te sluiten in ruil voor harde valuta. Dit biedt uiteraard geen oplossing voor de andere onbetrouwbare reactoren.

Dit voorbeeld alleen al maakt de nood aan internationale veiligheidsnormen duidelijk. Het Verdrag inzake nucleaire veiligheid is een rechtstreeks gevolg van de groeiende bezorgdheid van het Westen omtrent de onveilige Centraal- en Oosteuropese kerncentrales.

De nucleaire veiligheid staat dit jaar vooraan op de diplomatieke agenda. Ook de groep van de zeven geïndustrialiseerde landen organiseerde een speciale top rond nucleaire veiligheid. Na afloop van de bijeenkomst van de G-7 onderschreef Rusland een aantal belangrijke voorstellen. President Jeltsin beloofde het Verdrag inzake nucleaire veiligheid goed te keuren, maar zette hierop echter geen datum.

Vorige week zijn in Genève de onderhandelingen over een algemeen verbod op kernproeven beëindigd. Na tweeëneenhalf jaar onderhandelen tussen 61 deelnemende landen is men er echter niet in geslaagd een definitief akkoord te bereiken. Ik grijp deze bespreking vandaag in de Senaat dan ook aan om hierover onze ongerustheid uit te drukken. De internationale gemeenschap heeft in Genève misschien wel een historische kans gemist, maar toch is nog niet alles verloren. De gesprekken zijn beëindigd, maar de Comprehensive Nuclear Test Ban Treaty kan nog achter de schermen worden gesloten en dan in september ter ondertekening worden voorgelegd aan de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, desnoods zonder India.

India heeft het verdrag op allerlaatste ogenblik gedwarsboomd door een volledige nucleaire ontwapening van alle kernmachten binnen tien jaar te eisen. Hiermee komt op een zeer scherpe manier de kloof tot uiting tussen de vijf kernmachten en de zogenaamde niet-erkende kernmachten zoals India, Pakistan en Israël. Indien deze drie landen zich niet aansluiten bij het Comprehensive Nuclear Test Ban Treaty , heeft het verdrag weinig zin. Dit zou betekenen dat de internationale inspanningen voor een teststop, waarvoor de eerste besprekingen bijna 40 jaar geleden, in 1958, van start gingen, een maat voor niets zijn geweest.

Nochtans leek het succes dichtbij. Vier van de vijf kernmachten hebben zichzelf immers vrijwillig een moratorium inzake kernproeven opgelegd. Ook China heeft aangekondigd het voorbeeld van de vier andere te volgen na zijn vijfenveertigste kernproef in september. De Test Ban zou volgens internationale specialisten de nucleaire wedloop een halt toeroepen, omdat nieuwe types van kernwapens niet kunnen worden getest. Dit zou dus een eerste stap zijn naar een eventuele nucleaire ontwapening.

Ik weet dat onze Regering voorstander is van een verbod op kernproeven en hiervoor grote inspanningen heeft geleverd. Daarom dring ik erop aan dat de Belgische Regering alle diplomatieke middelen inzet om de Comprehensive Nuclear Test Ban Treaty succesvol af te ronden.

Er is een duidelijke internationale wil tot samenwerking inzake nucleaire veiligheid merkbaar. Die is onder meer het gevolg van de détente na het einde van de Koude Oorlog. De internationale gemeenschap is het er nu over eens dat de veiligheid in kerncentrales vaak ontoereikend is. De gevolgen bij een eventueel ongeluk kunnen verschrikkelijk zijn. De nucleaire fall-out stopt trouwens niet aan de staatsgrenzen.

In deze context zou het Verdrag inzake nucleaire veiligheid wel een van historisch belang kunnen zijn. Het verdrag is het resultaat van een conferentie in Wenen in september 1991. De conferentie stelde een aantal aanbevelingen inzake nucleaire veiligheid op, die de basis vormden van het verdrag dat in 1994 in Wenen ondertekend werd. Het verdrag richt zich tot alle Staten, maar vooral tot de Centraal- en Oosteuropese landen en tot bepaalde ontwikkelingslanden. Het beoogt een hoog niveau inzake nucleaire veiligheid over de hele wereld. Concreet betekent dit dat ongevallen met stralingsgevolgen moeten worden voorkomen of beperkt.

Onze fractie is voorstander van dit verdrag. Toch zijn wij niet blind voor een aantal tekortkomingen. Zo vermeldt de memorie van toelichting bij het wetsonwerp dat het hier gaat om een stimulerend en dus niet om een sanctionerend verdrag. Dit betekent dat er geen supranationale controle op de veiligheidsnormen is en dat er geen sancties bepaald zijn voor het niet-naleven van de verplichtingen. Ik vind die afwezigheid van een werkelijke controle spijtig. Het verdrag is echter, zoals elk verdrag, een compromis. Mocht de internationale gemeenschap hierop al te sterk hebben aangedrongen, dan was er van een verdrag waarschijnlijk helemaal geen sprake geweest. Toch voorziet het verdrag in een zekere vorm van controle. De verdragsluitende Staten moeten rapporten indienen waarin de maatregelen die zij genomen hebben ter nakoming van de verplichtingen uit het verdrag, worden opgenomen. Deze rapporten worden besproken op een toetsingsvergadering.

Onveilige kerncentrales moeten volgens de bepalingen van het verdrag gesloten worden. Spijtig genoeg kunnen de lidstaten sociaal-economische overwegingen inroepen om de sluiting uit te stellen. Er is dus geen directe afdwingbaarheid. Er is enkel het politieke drukkingsmiddel van de negatieve publiciteit. Verdragen zonder juridische sancties hebben in het verleden evenwel reeds hun nut bewezen. Ik denk hier aan verdragen inzake het naleven van de mensenrechten. Deze verdragen bleken telkens een stap in de goede richting te zijn.

Wij zijn er ook niet onverdeeld gelukkig mee dat het toepassingsgebied van het verdrag niet verder reikt dan de kerncentrales en dus enkel geldt voor de reactoren voor elektriciteitsproduktie. Tijdens de onderhandelingen weigerde een aantal Staten het toepassingsgebied van het verdrag uit te breiden tot andere kerninstallaties, zoals onderzoeksreactoren, installaties voor het beheer van radioactief afval en de infrastructuur van alle onderdelen van de splijtstofcyclus. Deze laatste aspecten van de kernenergie houden immers een belangrijk veiligheidsrisico in. Het lijkt mij dan ook logisch dat in de toekomst geijverd wordt om het toepassingsgebied van het verdrag uit te breiden.

Tenslotte wenst de SP-fractie nogmaals haar tevredenheid uit te drukken over het moratorium inzake kernenergie dat sedert december 1988 in België van kracht is. Hierdoor kunnen er geen nieuwe kerncentrales worden gebouwd. Op termijn betekent dit een afbouw van een aantal kerncentrales en dus ook een afbouw van de nucleaire energie.

Onze conclusie is dat er tijdens de onderhandelingen voor het Verdrag inzake nucleaire veiligheid duidelijk gekozen werd voor een pragmatische opstelling, omdat een aantal onvoorwaardelijke verplichtingen te zwaar waren voor bepaalde landen. Toch zou het verdrag zonder de toetreding van die landen enkel een papieren verdrag geworden zijn. Er werd dus naar onze mening terecht gekozen voor pragmatisme. De SP-fractie zal het wetsontwerp houdende instemming met het Verdrag inzake nucleaire veiligheid dan ook met overtuiging goedkeuren. (Applaus.)

M. le Président. ­ La parole est à Mme Dardenne.

Mme Dardenne (Écolo). ­ Monsieur le Président, je voudrais commencer mon intervention par des considérations générales. J'en viendrai ensuite à quelques points précis et aux questions qui restent posées et pour lesquelles je n'ai guère eu de réponse précise en commission.

Certes, on ne peut être mécontent qu'une Convention internationale visant à la sûreté nucléaire dans le monde soit ratifiée par notre pays. Toutefois, en tant qu'écologiste, je ne peux m'empêcher de faire remarquer que ce genre de convention peut servir de prétexte, au nom de l'illusion « sécuritaire », au maintien de l'option nucléaire, sans autre forme de procès, en tout cas sans que l'on se pose d'autres questions, notamment en matière de développement durable énergétique.

Cette remarque est particulièrement vraie pour les pays de l'Est où l'on peut craindre que la convention soit utilisée comme argument pour obtenir des aides importantes pour la sécurité des réacteurs.

Or, on sait que certaines installations nucléaires à l'Est ne pourront jamais être adaptées de façon à offrir un jour une sécurité suffisante. Une série de ces réacteurs nucléaires ­ les 15 RBMK de type Tchernobyl et même 11 VVER, soit 26 au total comme l'a rappelé Mme Sémer ­ doivent être fermés le plus rapidement possible. C'est le contraire qui est fait actuellement, y compris par l'intervention de la Communauté européenne qui tente de prolonger malgré tout la durée de vie de ces centrales. L'argent utilisé dans ces programmes qui se concentrent uniquement sur la mise à niveau de sécurité de ces centrales ­ alors que c'est impossible ­ serait plus utile pour mettre en place des réalisations permettant des économies d'énergie et l'émergence d'utilisation d'autres formes d'énergie, notamment renouvelables.

Ce genre de convention s'inscrit donc bien dans une logique de prolongement de l'option nucléaire, voire de sa promotion, même si la convention reconnaît explicitement dans son article premier « l'existence des effets nocifs des rayonnements émis par ces installations »; même si la convention déclare dans son article 6 « si un tel renforcement » ­ de la sûreté ­ « n'est pas réalisable, il convient de programmer l'arrêt de l'installation nucléaire dès que cela est possible en pratique ». On remarquera cependant que cette dernière nuance permet d'éviter la première partie de la proposition et risque bien d'être utilisée comme telle, sous prétexte de problèmes socioéconomiques.

On peut déplorer que cette convention ne soit assortie d'aucune sanction, ce qui limite de facto sa portée.

En outre, je m'interroge sur la compatibilité entre l'article 8 qui affirme que « chaque partie contractante prend les mesures appropriées pour assurer une séparation effective de l'organisme de réglementation et de celles de tout autre organisme ou organisation chargé de la promotion ou de l'utilisation de l'énergie nucléaire » et de l'article 28 qui confie le secrétariat de la convention à l'Agence internationale de l'énergie atomique dont on sait qu'elle assure la promotion et l'utilisation de l'énergie nucléaire !

Au-delà de ces remarques générales, je tiens à reformuler quelques questions précises pour lesquelles j'aimerais obtenir une réponse.

Peut-on être assuré, monsieur le Vice-Premier ministre, de la mise à disposition du Parlement, pour discussion, des rapports prévus par la convention, y compris de ceux qui concernent les centrales non belges, mais situées à proximité de nos frontières ? Je pense notamment à la centrale de Chooz dont le financement est, en outre, franco-belge.

Autre question, va-t-on tester régulièrement les plans d'urgence et notamment pour Chooz ? Mme Lizin a dit que cela se pratiquait à Tihange. Va-t-on le faire avant que la centrale ne commence à fonctionner, comme prévu à l'article 16 de la convention ?

Va-t-on enfin résoudre la question des tablettes d'iode ? Je rappelle que leur distribution aux particuliers est prévue explicitement dans le plan national d'urgence, paru au Moniteur belge en janvier 1992.

Toujours à propos de Chooz, allez-vous procéder à l'application stricte de l'article 17 de la convention, notamment en son point 4 ? Je souhaite connaître le suivi que vous donnerez à cette question.

L'article 14 prévoit des évaluations de sûreté. Pourrions-nous disposer d'un état des lieux en Belgique dans ce domaine ? Pour le moment, une révision décennale des centrales nucléaires est assurée par les centrales elles-mêmes. Va-t-on prévoir un autre type d'évaluation et de vérification à brève échéance ?

Enfin, en application de l'article 19, comment la réduction de la production de déchets nucléaires sera-t-elle mise en oeuvre ? Va-t-on renoncer au traitement et au démantèlement des centrales ? Où en est le suivi de la résolution de 1993 de la Chambre à ce sujet ?

En matière de centrales nucléaires, la Belgique se targue d'un moratoire qui est, selon moi, tout à fait théorique puisque le plan d'équipement récent prévoit que notre pays bénéficiera de 735 mégawatts nucléaires en provenance de la centrale de Chooz. Je vous rappelle qu'un quart de l'investissement réalisé dans cette centrale implantée pratiquement sur notre territoire, même si c'est en France, est d'origine belge.

Je vous remercie, monsieur le Vice-Premier ministre, pour les réponses précises que vous apporterez à mes questions, si ce n'est aujourd'hui, en tout cas dans les prochains jours parce que je vous prends peut-être au dépourvu. (Applaudissements.)

De Voorzitter . ­ Het woord is aan de heer Anciaux.

De heer Anciaux . ­ Mijnheer de Voorzitter, het Verdrag inzake nucleaire veiligheid moet ongetwijfeld aanleiding geven tot een heel interessant debat. De titel is inderdaad veelbelovend. De inhoud ontgoochelt echter. Ook mevrouw Dardenne en mevrouw Sémer hebben daar op gewezen.

Normaal vat men zijn betoog in de algemene bespreking van een wetsontwerp aan met gelukwensen aan de rapporteur. Ik moet echter opmerken dat het verslag dat thans voorligt, getuigt van enige onnauwkeurigheid. Er zijn nogal wat tegenstrijdigheden tussen de Nederlandstalige en de Franstalige tekst en het verslag laat de spreker soms het tegenovergestelde zeggen van wat hij bedoelde. Ik lees bijvoorbeeld dat er te veel middelen worden besteed om het veiligheidsniveau aan de kerncentrales te verhogen en dat dat geld beter zouden worden aangewend voor het bevorderen van de kernenergie. « Kernenergie » moet in feite « alternatieve energie » zijn. In de Franse tekst gaat het dan weer over « alternatieve kernenergie ». Dit stemt helemaal niet overeen met wat de spreker in de commissie heeft gezegd.

Mijnheer de Voorzitter, de Vice-Eerste minister heeft gelijk als hij beweert dat dit verdrag de resultante is van het haalbare, het is ook niet meer dan dat.

Ik lees in het verslag dat de nucleaire activiteiten stevig ingebed zijn in een internationale veiligheidscultuur, omdat er tal van verdragen zijn gesloten met betrekking tot de nucleaire veiligheid.

Dit verdrag is in elk geval hiervan geen schoolvoorbeeld. Nochtans vindt het zijn oorsprong in de groeiende ongerustheid over de toestand van een aantal nucleaire installaties in Oosteuropese landen en meer bepaald in Tsjernobyl.

Het verdrag streeft ernaar de nucleaire veiligheidscultuur in alle landen van de wereld op een zo hoog mogelijk peil te tillen en te handhaven, wat uiteraard een heel nobel doel is.

Het verdrag is echter alleen van toepassing op de werking van kerncentrales, dus van reactoren voor elektriciteitsproduktie, wat een vrij grote beperking is in het geheel van de problematiek die ook betrekking heeft op kerninstallaties en de berging van radioactief afval.

Zoals mevrouw Sémer daarnet opmerkte, is het geen sanctionerend, maar een stimulerend verdrag, wat inderdaad als vrij zwak kan worden beschouwd.

Ik lees dit verdrag met tegenstrijdige gevoelens. Enerzijds is het een kleine stap voorwaarts, maar anderzijds is er een gevaar aan verbonden. Ik heb de indruk dat men met dit soort verdragen de publieke opinie wil sussen. Dit kan een averechts effect hebben. De controle op kerninstallaties zou kunnen verminderen, omdat men het gevoel heeft dat door die verdragen de controle gewaarborgd is aangezien allerlei controlemechanismen worden ingevoerd.

Het verdrag bepaalt dat het gaat om een zuiver politiek drukkingsmiddel. Dit houdt het gevaar in van bagatellisering en het geeft een vals gevoel van veiligheid. Het verdrag « vergoelijkt » als het ware het instandhouden van kerninstallaties, terwijl vanuit een welbegrepen bezorgdheid voor de veiligheid van de bevolking moet worden aangedrongen op een sluiting van de kerninstallaties en dit zo snel mogelijk.

Mevrouw Dardenne heeft daarnet gewezen op de noodlottige installaties in Oost-Europa, waaraan zelfs geen verbeteringen kunnen worden aangebracht en die derhalve zo snel mogelijk moeten worden gesloten.

Een ander gevaar dat in dit verdrag schuilt, is dat Oosteuropese landen de financiële steun die zijn in uitvoering van dit verdrag ontvangen, gebruiken voor lapmiddelen en niet voor het sluiten van de kerninstallaties en voor het stimuleren van alternatieve energie.

De controle waarin dit verdrag voorziet, is beperkt tot een driejaarlijks verslag, dat weliswaar aanleiding zou kunnen geven tot een interessant debat ware het niet dat de informatie die erin wordt verwerkt, uitsluitend door de betrokken landen wordt verleend. Men kan toch niet verwachten dat een dergelijk verslag eerlijk zou zijn. Oekraïne bijvoorbeeld verklaart nog steeds dat er geen fundamentele veiligheidsproblemen zijn.

Het verdrag bepaalt ook dat het controleorgaan los en onafhankelijk van de producenten moet optreden. De Internationale Organisatie voor atoomenergie is evenwel bevoegd zowel voor de controle als voor de bevordering van kernenergie. De Vice-Eerste minister heeft in de commissie geantwoord dat dit in feite strijdig is met de bepalingen van het verdrag.

In ons land zijn de organisaties die elektrische installaties controleren vaak in handen van vertegenwoordigers van de producenten. Electrabel is daar alom tegenwoordig.

Een dergelijke situatie mag zich op internationaal vlak niet voordoen. Ik hoop dan ook dat de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Buitenlandse Zaken initiatieven zullen nemen om ervoor te zorgen dat een andere internationale organisatie dan de Internationale Organisatie voor atoomenergie bevoegd wordt voor de controle.

Ik zal ongetwijfeld verplicht zijn dit ontwerp goed te keuren, maar ik zal dit met enige voorzichtigheid doen. Positief is dat dit verdrag waarschijnlijk in werking zal treden, omdat wij, als zeventiende land dat beschikt over kerninstallaties, dit verdrag ratificeren.

Ik deel echter grotendeels de bedenkingen en de bezorgdheid die onder meer door mevrouw Sémer en mevrouw Dardenne naar voren werden gebracht. (Applaus.)

De Voorzitter . ­ Het woord is aan Vice-Eerste minister Vande Lanotte.

De heer Vande Lanotte, Vice-Eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. ­ Mijnheer de Voorzitter, er werden een aantal precieze vragen gesteld. Als u het goed vindt, wil ik hierop morgen concreet antwoorden.

De Voorzitter . ­ Mijnheer de Vice-Eerste minister, aangezien u morgen ook nog zult antwoorden op de vragen die gesteld werden in verband met het wetsontwerp op de Raad van State, ga ik met uw voorstel akkoord. Wij zullen de bespreking van deze wetsontwerp dus morgen verderzetten.

De Senaat vergadert opnieuw morgen, donderdag 4 juli 1996, om 15 uur.

Le Sénat se réunira demain, jeudi 4 juillet 1996, à 15 heures.

De vergadering is gesloten.

La séance est levée.

(De vergadering wordt gesloten om 17 h 15 m.)

(La séance est levée à 17 h 15 m.)