1-45
COM

1-45
COM

Sénat de Belgique

Belgische Senaat

Annales des réunions publiques de commission

Handelingen van de openbare commissievergaderingen

COMMISSION DE L'INTÉRIEUR ET DES AFFAIRES ADMINISTRATIVES

COMMISSIE VOOR DE BINNENLANDSE EN ADMINISTRATIEVE AANGELEGENHEDEN

SÉANCE DU MERCREDI 10 JUILLET 1996

VERGADERING VAN WOENSDAG 10 JULI 1996

(Vervolg-Suite)

VRAAG OM UITLEG VAN MEVROUW DE BETHUNE AAN DE VICE-EERSTE MINISTER EN MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN OVER « DE VROUWEN BIJ DE BELGISCHE POLITIEDIENSTEN »

DEMANDE D'EXPLICATIONS DE MME DE BETHUNE AU VICE-PREMIER MINISTRE ET MINISTRE DE L'INTÉRIEUR SUR « LES FEMMES DANS LES SERVICES BELGES DE POLICE »

De Voorzitter . ­ Aan de orde is de vraag om uitleg van mevrouw de Bethune aan de Vice-Eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over de « vrouwen bij de Belgische politiediensten ».

Het woord is aan mevrouw de Bethune.

Mevrouw de Bethune (CVP). ­ Mijnheer de Voorzitter, in de beleidsnota van de Vice-Eerste minister lees ik onder de hoofding « Effectievere en efficiëntere politiediensten » dat de Regering belang hecht aan het intensifiëren van de emancipatie van vrouwen bij de gemeentepolitie en de rijkswacht. Dit is uiteraard een positieve doelstelling. Wat mij echter verontrust, is dat in de beleidsnota wordt verwezen naar maatregelen die in het verleden werden genomen, maar dat er niet uitdrukkelijk wordt vermeld hoe de Vice-Eerste minister dit beleid tijdens deze regeerperiode zal concretiseren.

Een tweede aanleiding tot mijn vraag was het recente advies van de « gelijke-kansenraad », waaruit blijkt dat er heel wat knelpunten zijn op dit vlak. Een consequent beleidsoptreden is dus noodzakelijk.

Graag had ik van de Vice-Eerste minister een antwoord gekregen op acht concrete vragen.

Ten eerste, wat is vandaag de cijfermatige situatieschets per niveau van het aantal vrouwen dat bij de Belgische politie en rijkswacht is tewerkgesteld in vergelijking met het aantal mannen ? Welke vooruitgang werd in de loop van de voorbije jaren geboekt ? Het advies van de « gelijke-kansenraad » vermeldt dat in België gemiddeld 3,37 pct. van de mensen tewerkgesteld bij de politiediensten vrouwen zijn. Bij de gemeentelijke politie bedraagt het aantal vrouwen bijna 5 pct., bij de rijkswacht gaat het om iets meer dan 1 pct. en bij de gerechtelijke politie om bijna 4 pct. Gelet op het Europese gemiddelde, dat schommelt tussen 2 en 12 pct., scoort België dus zeer laag.

Ten tweede, welke diensten zijn bevoegd om de gegevens te verzamelen ? Werden zij ge-updated ? Met welke frequentie gebeurt dit ? Hoe worden deze gegevens in het oog gehouden ?

Ten derde, volgens welke methodiek wordt de emancipatie van vrouwen in de politiediensten geïntensifieerd ? Welke maatregelen worden nu genomen om de recrutering, de instroom, de promotie en de deelname van vrouwen aan de besluitvorming te bevorderen en om de ongelijke distributie van taken van vrouwen en mannen in deze diensten te doorbreken ?

Mijn vierde vraag betreft een heel specifiek punt. Hoe worden de jury's aangesteld voor de aanwerving van politiepersoneel ? Zijn mannen en vrouwen gelijk vertegenwoordigd in deze jury's ? Bestaan hierrond wettelijke richtlijnen ?

Mijn vijfde vraag betreft de specifieke situatie van de zwangere vrouwen bij de politiediensten en de rijkswacht. Bestaan er schriftelijke vastgelegde regels met betrekking tot de bescherming van het moederschap ?

De zesde en zevende vraag handelen over het samengaan van gezin, arbeid en bijscholing in deze sector. Welke bepalingen bestaan er met betrekking tot het ouderschapsverlof bij de politiediensten en de rijkswacht ? In welke mate wordt van deze mogelijkheden gebruik gemaakt door vrouwen en door mannen ? Heeft het politiepersoneel een algemeen recht op loopbaanonderbreking en welke bezoldiging staat hiertegenover ?

Ten slotte vraag ik mij af welk beleid de Belgische politiediensten en de rijkswacht voeren ten opzichte van ongewenst seksueel gedrag op het werk ? Dit probleem wordt in heel Europa ernstig genomen. Heeft de Vice-Eerste minister een zicht op de ernst van de situatie in zijn eigen diensten ? Wordt er regelmatig controle uitgeoefend ? Welke procedure wordt toegepast met betrekking tot klachten en sancties ? Welke preventieve aanpak wordt er gehanteerd ?

Tenslotte zou ik willen informeren naar de visie van de Vice-Eerste minister omtrent de problematiek « vrouwen in de politie ». Welke globale aanpak wordt er gehanteerd ? Uit het onderzoek waarnaar de emancipatieraad verwijst, blijkt dat er punctuele maatregelen worden genomen. Er kan echter geen lijn worden gevonden in de globale aanpak dienaangaande. Welke financiële middelen worden er vrijgemaakt ? Wordt hierover wetenschappelijk onderzoek verricht ? Wie wordt met dit beleid belast ?

De Voorzitter. ­ Het woord is aan Vice-Eerste minister Vande Lanotte.

De heer Vande Lanotte, Vice-Eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. ­ Mijnheer de Voorzitter, ik zal de gedetailleerde nota overlopen, die ik aan mevrouw de Bethune heb verstrekt.

Bij de rijkswacht is er momenteel één vrouwelijke officier en zijn er 193 vrouwelijke onderofficieren. Procentueel uitgedrukt, bedraagt hun aantal respectievelijk 0,15 pct. en 1,34 pct., wat erg weinig is. In 1990 waren er 53 vrouwelijke onderofficieren. In de loop van 5 tot 6 jaar is het aantal vrouwen dus ongeveer verviervoudigd.

In 1996 vertegenwoordigen de vrouwen 15,7 pct. van het aantal officieren in opleiding. Voor de onderofficieren bedraagt dit aandeel 30,06 pct. In de loop van de volgende jaren moet het aantal vrouwen bij de rijkswacht normaal gezien dus sterk toenemen. Tussen 1994 en 1995 zijn er bij de onderofficieren 35 vrouwen bijgekomen. Het aantal vrouwen in opleiding bedraagt op het ogenblik 28 pct. van het totaal. Die toename hoeft ons niet te verwonderen want de wet bepaalt dat tegen einde 1998 40 van de 790 officieren vrouwen moeten zijn. Van de 14 600 onderofficieren moeten er ten minste 600 vrouwen zijn. Indien deze betrekkingen niet worden ingenomen door vrouwen, dan blijven ze vacant. Deze richtlijnen hebben blijkbaar resultaat want er worden de jongste tijd ernstige inspanningen gedaan om deze doelstellingen te bereiken.

Ik beschik niet over cijfers van het aantal vrouwen in opleiding bij de gemeentepolitie. Wat de evolutie betreft, kan ik u echter wel meedelen dat het aantal vrouwen in 1991-1992 ongeveer 6 pct. bedroeg. Dit percentage is gestegen tot 8,23 pct. in 1994 tot 9,49 en in 1995 tot 10,37. Deze stijging is in ruime mate te wijten aan de toename van het aantal hulpagenten. In deze categorie zijn de vrouwen zeer sterk vertegenwoordigd. Hun aantal bedraagt 52,66 pct. van het totale aantal hulpagenten. In het basiskader is het aantal vrouwen toegenomen van 5,5 pct. naar 8,32 pct. In het hogere kader en in het middenkader verloopt de evolutie langzamer omdat hier rekening moet worden gehouden met bevorderingen.

De cijfers die mevrouw de Bethune heeft geciteerd, zijn dus al te pessimistisch. De exacte cijfers liggen hoger en de evolutie is gunstiger.

Uit de cijfers kan een belangrijk conclusie worden getrokken. Wat de rijkswacht betreft, moeten er geen bijkomende inspanningen worden gedaan op het vlak van de recrutering omdat in de opleiding het percentage vrouwen momenteel op 28,3 van het totaal ligt. Men doet al het mogelijke om de vooropgestelde doelstellingen te bereiken tegen 1998. Hiertoe werd onder meer de fysieke proef gewijzigd. Op het einde van de opleidingsperiode moeten mannen en vrouwen over dezelfde fysieke capaciteiten beschikken. Bij het begin van de opleiding wordt echter niet meer de nadruk gelegd op de performantie, maar op het feit of men over de voldoende capaciteiten beschikt. Tijdens de opleiding worden dagelijks fysieke trainingen ingelast. Zo moeten vrouwen die aanvankelijk minder presteren via intensieve training op het einde van het jaar hetzelfde niveau bereiken als de mannen. Men krijgt dus gedurende een jaar de tijd om de vereiste capaciteiten te bereiken.

De minimumgrootte bedraagt op het ogenblik 1,63 meter. Men kan natuurlijk nog lager gaan. Wij doen dat echter niet, want op het ogenblik bieden er zich voldoende vrouwen aan van 1,63 meter of meer.

De fysieke proeven zijn nog enigszins een probleem. Vooral bij de gemeentepolitie zien wij dat op dit punt nogal wat vrouwen afhaken. Eens door de preselectie slagen echter meer vrouwen dan mannen in het examen. Het enige wat nog mogelijk is, is een betere fysieke training voor de vrouwen, hoewel ik niet weet hoe ik dit zou moeten organiseren.

Over het algemeen beschouwd zij er dus genoeg vrouwelijke kandidaten en voeren wij geen speciale acties om meer vrouwen aan te trekken. Bij de gemeentepolitie wordt het beeld van vrouwen bij de politie stilletjes aan algemeen aanvaard. De vrouwelijke hulpagenten hebben hierbij een belangrijke rol gespeeld. Een aantal van die vrouwelijke hulpagenten beslist immers om zich ook kandidaat te stellen als agent. Voor de man in de straat is het bovendien niet zo belangrijk of die vrouw in uniform een agent of een hulpagent is.

Het beeld van vrouwen bij de gemeentepolitie is nu dus een vertrouwd beeld. Er moeten op dit vlak dus geen specifieke initiatieven worden genomen. Na twee of drie jaar kunnen wij de situatie evalueren. Wij moeten er echter voor zorgen dat de natuurlijke evolutie, die inderdaad zeer traag is, niet wordt verstoord door de vrouwen over te beschermen, want dan zouden wij minderwaardige vrouwelijke politieagenten krijgen. Nu voldoen de vrouwelijke politieagenten aan dezelfde vereisten als de mannelijke en zijn zij dus volwaardige agenten. Zij kunnen er dus voor uitkomen dat zij het zelf hebben gemaakt.

Bij de rijkswacht kunnen er op dat gebied wel enkele problemen rijzen. Daar neemt men een meer tegemoetkomende houding aan omdat men op kortere termijn in vacatures moet voorzien. Wij denken dus dat wij inzake recrutering van vrouwen op de goede weg zijn. Meer gegevens hierover staan in de nota die ik overhandigd heb.

Er is geen enkele regel die een evenwichtige samenstelling van de jury oplegt. Ik weet trouwens ook niet of dat wettelijk wel kan. In de gemeentewet kan men eventueel zo een clausule inschrijven, maar die zal dan niet alleen voor de politie gelden, maar voor alle personeel. Alle federale adviesorganen moeten wel evenwichtig worden samengesteld. De toezichthoudende overheid is echter ook bevoegd voor aanwervingen bij de gemeentepolitie. Deze zaak kan dus enkel, indien nodig, wettelijk worden geregeld. Wij proberen wel te stimuleren om voldoende vrouwen in de jury's op te nemen. Wij voeren trouwens eenzelfde politiek ten opzichte van de politiescholen. Bij de rijkswacht zijn er misschien nog niet vrouwen ingeschakkeld in de opleiding, maar er zijn ter zake toch geen problemen.

Er zijn geen specifieke reglementen voor zwangere vrouwen bij de gemeentepolitie. De korpschef moet de verantwoordelijkheid op zich nemen om zwangere politieagenten passende opdrachten te geven. Ik denk dat er ter zake moelijk richtlijnen kunnen worden opgesteld. Bij de rijkswacht is de arbeidswet van kracht. Ook hier zijn er geen specifieke reglementen voor zwangere vrouwen. Het gaat echter niet op te zeggen dat vrouwen die zwanger wensen te worden, maar niet bij de politie of de rijkswacht moeten gaan.

De gemeenten kunnen beslissen het ouderschapsverlof voor bepaalde categorieën van personeel uit te sluiten. Volgens mij hoeft dit echter niet te gebeuren voor politieagenten en voor zover ik weet, gebeurt dit ook niet. Iedereen moet mijns inziens op gelijke voet worden geplaatst. De regelijg bij de rijkswacht voor ouderschapsverlof is heel technisch. Hiervoor zijn meer details te vinden in mijn nota.

Inzake loopbaanonderbreking rijzen er wel problemen. De persoon die loopbaanonderbreking neemt, moet immers worden vervangen door een werkloze. Men kan echter moeilijk een werkloze aannemen in de plaats van een politieagent die loopbaanonderbreking neemt. Op het ogenblik gaat men na of een politieagent die loopbaanonderbreking neemt, niet kan worden vervangen door een ander personeelslid dat hiervoor wel in aanmerking komt en dat op zijn beurt wordt vervangen door een werkloze. Wij zijn dus op zoek naar een regeling. De gemeente moet echter steeds aan de minimumveiligheidsnormen voldoen. Het is dus niet uitgesloten dat politieagenten in de toekomst loopbaanonderbreking zullen kunnen nemen. Wij zoeken trouwens hiervoor een oplossing binnen de interministeriële conferentie. De discussie hierover met mevrouw Smet is al zo ver gevorderd dat ik kan zeggen dat de gegevens hieromtrent in mijn nota al enigszins achterhaald zijn.

Minister Smet heeft koninklijke besluiten uitgevaardigd aangaande ongewenst seksueel gedrag op het werk. De gedragscode die hierin is opgenomen, is van toepassing op alle overheidspersoneel. Alle vragen over de toepassing van deze code moeten dus tot haar worden gericht. Op het ogenblik is er een federale contactdienst voor vrouwelijke rijkswachters. Ik denk er echter aan een vertrouwensdienst voor vrouwelijke rijkswachters op te richten in uitvoering van het koninklijk besluit van 9 maart 1995.

Ik heb de antwoorden op de vragen van mevrouw de Bethune vlug overlopen. In de nota zal zij meer technische details vinden. Ik ben trouwens steeds bereid om, indien nodig, bijkomende informatie te verschaffen.

De Voorzitter. ­ Het woord is aan mevrouw de Bethune.

Mevrouw de Bethune (CVP). ­ Mijnheer de Voorzitter, de informatie die de Vice-Eerste minister gegeven heeft, is interessant. Het overzicht van de evolutie toont inderdaad aan dat er op korte termijn een algemene dynamiek waar te nemen is, die kan zorgen voor een doorbraak van vrouwelijke politieagenten. Wij zullen echter toch moeten nagaan hoe de slaagkansen liggen van vrouwen die een opleiding volgen.

De heer Vande Lanotte, Vice-Eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. ­ In mijn nota is hiervan een indicatie terug te vinden. Het aantal vrouwen dat in 1994 slaagde in het examen voor de rijkswacht, bedroeg 92 tegenover 21 in 1993. Deze vrouwen komen uit de opleiding van 1992 en 1993. In 1995 daarentegen slaagden een aantal vrouwen niet in de uiteindelijke proef.

Mevrouw de Bethune (CVP). ­ Deze cijfers zouden inderdaad eens grondig moeten worden onderzocht om na te gaan of er inderdaad een evolutie waar te nemen is.

Bij de gemeentepolitie komt het vaak voor dat er slechts één vrouwelijke agent deel uitmaakt van het korps. Hierdoor rijzen er problemen. Het moet volgens mij dan ook een prioriteit zijn ervoor te zorgen dat er in die korpsen meer vrouwen worden aangesteld, zodat er een verandering kan komen in de groepsgeest. De Vice-Eerste minister zegde dat de lengte-eis werd teruggebracht van 1,68 meter tot 1,63 meter. De gemiddelde lengte van vrouwen bedraagt echter 1,64 meter. Dit betekent dat gemiddeld één vrouw op twee niet in aanmerking komt om deel te nemen aan politie-examens.

De heer Vande Lanotte , Vice-Eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. ­ Het gemiddelde stijgt.

Mevrouw de Bethune (CVP). ­ Dat doet het al een hele tijd.

De heer Vande Lanotte, Vice-Eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. ­ 1,64 meter is het gemiddelde voor alle vrouwen, niet alleen voor de vrouwen die aan het examen kunnen deelnemen, wat toch een groot verschil is. In de categorie van vrouwen die aan het examen kunnen deelnemen, is het aantal vrouwen kleiner dan 1,63 meter relatief beperkt.

Mevrouw de Bethune (CVP). ­ Ik beschik niet over die cijfers.

De heer Vande Lanotte , Vice-Eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. ­ Mijn medewerkster deelt me mede dat de lengte van een persoon verband houdt met de grootte van zijn handen, wat voor het hanteren van een vuurwapen van praktisch belang is. Een lengte-eis mag dan wel overbodig lijken, maar is dat niet. Dit is overigens een van de redenen waarom de lengtenorm 1,63 meter blijft.

Mevrouw de Bethune (CVP). ­ Dat is inderdaad een praktisch argument. De vraag is echter in welke mate onze samenleving zich moet aanpassen aan bestaande toestellen en instrumenten. Moeten deze toestellen niet worden aangepast aan de mensen die ze moeten gebruiken ?

Wij hoeven hierop in deze vergadering niet dieper in te gaan, maar ik twijfel in elk geval aan de opportuniteit van de lengtenorm.

De emancipatieraad doet opmerken dat in het hanteren van een gelijke norm voor mannen en vrouwen een indirecte discriminatie kan schuilen, gezien het verschil in gemiddelde tussen mannen en vrouwen. Dit is een juridisch interessante discussie die men volgens mij uit de weg kan gaan door de lengtenorm te verlagen of zelfs af te schaffen.

De heer Vande Lanotte , Vice-Eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. ­ Een lengtenorm is volgens mij ook van belang om fysieke redenen, maar het principe van een gelijke lengte voor mannen en vrouwen kan inderdaad een discriminatie inhouden.

Toch wens ik de lengtenorm te behouden om stigmatisering tegen te gaan. Als men de norm voor vrouwen met een centimeter zou verlagen, dan zullen alle politievrouwen als kleine vrouwen worden bestempeld in de mannenwereld, wat een politiekorps uiteindelijk nog altijd is. Als we de lengtenorm behouden, dan kan nooit het argument worden ingeroepen dat de « kwaliteitseis » voor vrouwen minder streng zou zijn.

Mevrouw de Bethune (CVP). ­ Dat is het klassieke argument dat wordt gehanteerd. Het afschaffen van de lengtenorm zou de problemen echter oplossen.

De heer Vande Lanotte , Vice-Eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. ­ Dat is correct, maar daar zijn we geen voorstander van.

Mevrouw de Bethune (CVP). ­ De Vice-Eerste minister heeft er ook op gewezen dat vooral bij de gemeentepolitie vrouwen minder vaak slagen in de fysieke proeven dan mannen. De reden hiervoor is dat de kandidaten zich onvoldoende kunnen voorbereiden.

Ik dring er bijgevolg op aan dat de kandidaten, zowel mannen als vrouwen, systematisch zouden worden voorbereid op de fysieke proeven.

De heer Vande Lanotte , Vice-Eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. ­ Hieraan wordt gewerkt. Waarschijnlijk zullen de proeven worden aangepast. De KUL voert op het ogenblik in dit verband een studie uit.

Mevrouw de Bethune (CVP). ­ Dat lijkt me in elk geval zinvol te zijn, vooral omdat de fysieke kwaliteiten van de gemeentepolitie tijdens de verdere loopbaan niet meer worden getest.

De heer Vande Lanotte , Vice-Eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. ­ Dat merkt men wel aan sommige agenten. Ook hieraan zal in de toekomst verandering worden gebracht.

Mevrouw de Bethune (CVP). ­ Het trof me dat uit het onderzoek van IPSOC blijkt dat geen enkele vrouw lid is van de jury bij de gerechtelijke politie, wat toch een extreme situatie is en dat er bij de rijkswacht maar vier vrouwelijke selecteurs zijn. De Vice-Eerste minister verwijst in dit verband terecht naar het positief actieplan voor de rijkswacht, maar het lijkt me belangrijk te zijn dat ook op dit vlak naar evenwicht wordt gestreefd. Alleen voor de psychologische test van het gemeentelijke politiepersoneel zou er een evenwicht zijn tussen vrouwen en mannen in du jury.

Ik ben een groot voorstander van een quorum op dit vlak. De Regering heeft een beslissing in dat verband genomen met betrekking tot de adviesorganen, maar het lijkt me aangewezen te zijn deze beslissing uit te breiden tot examenjury's.

De Vice-Eerste minister heeft geantwoord dat, met uitzondering van de rijkswacht, er zo goed als geen regelgeving bestaat met betrekking tot zwangere vrouwen. Ik neem hier nota van, maar acht een regelgeving niettemin noodzakelijk.

Het gaat soms om minder belangrijke aspecten van een job, zoals een zwangerschapsuniform. Het is toch normaal dat wanneer een uniform wordt opgelegd, ook een speciaal uniform voor zwangere vrouwen wordt ontworpen.

Het gaat ook om het type werk dat een zwangere vrouw moet doen.

De heer Vande Lanotte , Vice-Eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. ­ Een koninklijk besluit, dat intussen is gepubliceerd, schrijft een zwangerschapsuniform voor. Er is dus een reglementair kader geschapen dat de gemeenten moeten respecteren. Dat dit nog niet in alle gemeenten het geval is, lijkt me evenwel logisch te zijn.

Mevrouw de Bethune (CVP). ­ Uit een onderzoek van professor Marc Bloeyaert van het IPSOC te Kortrijk blijkt dat een vierde van de respondenten van de gemeentepolitie verklaart tijdens de zwangerschap onverantwoord werk te hebben moeten verrichten. Bij de gerechtelijke politie draagt dit percentage 16 pct.

Als deze cijfers correct zijn, dan kan de beslissing blijkbaar niet worden overgelaten aan het beleid en het gezond verstand van de korpsoverste en is er nood aan een code die richtlijnen oplegt met betrekking tot het type werk dat zwangere vrouwen mogen verrichten.

Wat ouderschapsverlof en loopbaanonderbreking betreft, moet de federale overheid richtlijnen opleggen en beleidsmaatregelen nemen. Die kaderen perfect in de prioriteiten van de Regering inzake werkverdeling en het creëren van een andere arbeidscultuur.

Zowel mannen als vrouwen hechten belang aan de stelsels van deeltijdse arbeid en van loopbaanonderbreking. Het is niet normaal dat een gemeente stelselmatig een uitzondering kan maken op de regel van loopbaanonderbreking. Uiteraard moeten de politiediensten vlekkeloos functioneren en moet soms een uitzondering op het principe worden gemaakt als blijkt dat het verzekeren van veiligheid dit vereist. Uit het onderzoek blijkt echter dat deze uitzonderingsmaatregel systematisch wordt ingeroepen om loopbaanonderbreking te weigeren.

Het onderzoek brengt dus aan het licht dat een oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van een uitzonderingsmaatregel op een regel die meer en meer wordt aanvaard in onze arbeidscultuur. Ik dring er bijgevolg op aan om voor deze problemen een oplossing uit te werken, al dan niet door stimulering of via wetgevende maatregelen.

Uit het onderzoek blijkt ook dat meer dan 37 pct. van de vrouwen die de vragenlijst hebben beantwoord geregeld geconfronteerd worden met ongewenst seksueel gedrag op het werk. Dit is verontrustend : ten eerste, voor de slachtoffers; ten tweede, voor de kwaliteit van de dienstverlening; ten derde, voor de arbeidscultuur in deze sector.

De Vice-Eerste minister verwijst naar de beslissingen van minister Smet, die zeer zeker verdienstelijk zijn, maar ik ben van oordeel dat ook in de politiestructuren moet worden gestreefd naar een geëigende procedure en dat een specifiek orgaan moet worden opgericht.

De Vice-Eerste minister antwoordde daarnet dat bij de rijkswacht een soort contactpunt zou worden opgezet.

Ik weet niet of dit intussen operationeel is, maar ik ben er een groot voorstander van dat ook voor de gemeentepolitie een overkoepelend contactpunt voor politievrouwen wordt opgezet. Momenteel is de korpsoverste als vertrouwenspersoon aangeduid.

De heer Vande Lanotte , Vice-Eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. ­ Er moet voor het geheel van het gemeentepersoneel een vertrouwenspersoon worden aangeduid. Dat is meestal niet de korpsoverste van de politie.

Mevrouw de Bethune (CVP). ­ In de structuur van de gemeentepolitie lijkt het meestal toch om de korpsoverste te gaan.

De heer Vande Lanotte , Vice-Eerste minister en ministervan Binnenlandse Zaken. ­ Dit zal veranderen. Het koninklijk besluit van minister Smet moet worden toegepast.

Ik weet dat in mijn stad onlangs een vertrouwenspersoon werd aangeduid en dat deze niet tot het politiekorps behoort.

Mevrouw de Bethune (CVP). ­ Uit mijn informatie blijkt dat de vertrouwenspersoon die in de politiestructuur wordt aangeduid, gewoonlijk de korpsoverste is. De politievrouwen die de vragen hebben beantwoord, wijzen erop dat ze bepaalde problemen niet graag aan de korpsoverste voorleggen. Als hierin geen verandering kan worden gebracht, dan pleit ik voor een contactpunt dat het gemeentelijk korps « overstijgt ».

Ik wil er tenslotte op aandringen dat de Vice-Eerste minister het netwerk van politievrouwen dat de jongste tijd ook in ons land is ontstaan, zou ondersteunen. Het netwerk is een uitstekend initiatief, dat de self confidence van de vrouwen bij de politie versterkt en bijdraagt tot een cultuurverandering in het algemeen.

Mijnheer de Voorzitter, ik besluit met een algemene opmerking. Dit debat brengt aan het licht dat er iets « beweegt » met betrekking tot de positie van vrouwen in het politiekorps, maar dat zich nog heel wat knelpunten voordoen, waarvoor een oplossing moet worden uitgewerkt. Ik ben van oordeel dat deze problematiek een globale benadering vereist en dat de betrokken diensten van het ministerie van Binnenlandse Zaken geregeld moeten nagaan of positieve resultaten worden geboekt en of voor andere aspecten een nieuwe aanpak of een bijsturing van de maatregelen moet worden uitgewerkt.

De Voorzitter. ­ Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

Dames en heren, de agenda van de openbare vergadering van de commissie voor de Binnenlandse en Administratieve Aangelegenheden is afgewerkt.

L'ordre du jour de la réunion publique de la commission de l'Intérieur et des Affaires administratives est ainsi épuisé.

De vergadering is gesloten.

La séance est levée.

(De vergadering wordt gesloten om 15 h 55 m.)

(La séance est levée à 15 h 55 m.)