1-30 | 1-30 |
Sénat de Belgique |
Belgische Senaat |
Annales parlementaires |
Parlementaire handelingen |
SÉANCE DU JEUDI 14 MARS 1996 |
VERGADERING VAN DONDERDAG 14 MAART 1996 |
De Voorzitter. Aan de orde is de mondelinge vraag van de heer Verreycken aan de minister van Buitenlandse Zaken over « de activiteiten van de Belgische ereconsul in Marokko en de landgenoten in Marokkaanse gevangenissen ».
Het woord is aan de heer Verreycken.
De heer Verreycken (Vl. Bl.). Mijnheer de Voorzitter, enkele dagen geleden werd de Doornikse chauffeur, de heer Veys, vrijgelaten. Hij verwees uitdrukkelijk naar de hulp die hij ontving van de Belgische ereconsul, wat verbazing kan wekken vermits meerdere andere landgenoten in Marokkaanse gevangenissen signaleren dat dezelfde ereconsul geld zou vragen voor « gratis » diensten, dat hij slechts om de drie maanden langs komt, weigert te bemiddelen voor medische behandeling en dat hij zelfs weigert te bemiddelen voor een borgsom voor een aangehouden landgenote. Hij zou klachten over mishandeling totaal genegeerd hebben en gelden die door families ter beschikking werden gesteld om eten te bezorgen aan gevangenen, hebben afgewend van hun doel.
In verband met de plotselinge vrijlating van de heer Veys verneem ik van de minister graag of hij zeker is dat er hier geen losgeld werd betaald en of de ereconsul niet betrokken was bij een eventuele afkoopsom.
Wat de ereconsul zelf betreft, vernam ik graag of de minister geïnformeerd is over de bedenkelijke activiteiten van de ereconsul. Heeft het reeds vorig jaar door de ambassade beloofde onderzoek tegen de ereconsul al tot resultaten geleid en welke zijn die resultaten ? Kunnen de systematische verwijzingen door de ereconsul naar één welbepaalde Marokkaanse advocaat, de heer Tanutti, niet doen vermoeden dat in de miljoenengages die deze advocaat aanrekent, geen « commissieloon » voor de ereconsul is begrepen ?
In het licht van de vrijlating van de heer Veys, waarover ik mij natuurlijk verheug, vraag ik de minister wanneer dezelfde inspannignen geleverd worden om ook de twintig andere landgenoten weg te halen uit de onmenselijke Marokkaanse gevangenissen om hen hier te berechten.
De Voorzitter. Het woord is aan minister Derycke.
De heer Derycke, minister van Buitenlandse Zaken. Mijnheer de Voorzitter, ik meen dat het nuttig is om vanop de publieke tribune enkele verduidelijkingen te geven over de vrijlating van de heer Veys. Ik ben namelijk niet echt gelukkig met de berichtgeving die daarover in de pers is verschenen.
De heer Veys kreeg op 2 maart 1996 koninklijke gratie naar aanleiding van de verjaardag van de troonsbestijging van Zijne Majesteit Hassan II, koning van Marokko. Deze gelukkige afloop is dus niet uit de lucht gevallen, zoals wel eens wordt beweerd, maar is het gevolg van een discrete diplomatie die op verschillende niveaus werd gevoerd vooral door onze ambassade in Rabat met respect voor de soevereiniteit van de betrokken Staat en de onafhankelijkheid van haar justitie. Op deze justitie moeten wij een beroep doen in moeilijke omstandigheden want wij hebben met Marokko nog andere zaken af te handelen ! Bij de vrijlating van de heer Veys werd uiteraard geen losgeld betaald. Ik zie trouwens niet goed in hoe de Belgische Staat het zich zou kunnen veroorloven losgelden te betalen voor vrijlatingen.
Aan het adres van de Belgische ereconsul te Tanger, de heer Leonard, zijn een aantal beschuldigingen geuit en in de Belgische pers verschenen. Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de ambassade van België te Rabat de opdracht gegeven hieromtrent een gedetailleerd onderzoek uit te voeren. Het onderzoek werd op 21 en 22 februari 1996 afgerond in aanwezigheid van de heer Leonard zelf.
Uit het onderzoek blijkt dat de beschuldigingen van corruptie en oneerlijkheid vooralsnog ongegrond zijn. Er is tot nu toe geen enkel bewijs geleverd dat de heer Leonard zich op oneerlijke wijze persoonlijk heeft verrijkt. Ook de aantijgingen dat de Belgische ereconsul te Tanger een gebrek aan belangstelling voor landgenoten in nood aan de dag zou leggen, lijken ongegrond.
Het onderzoek heeft ook aangetoond dat het ereconsulaat te Tanger geconfronteerd wordt met een enorme consulaire en administratieve overlast. Het is overigens niet het enige consulaat dat te kampen heeft met deze problematiek. Het werkvolume kan niet langer door de heer Leonard alleen worden verwerkt, die vrijwillig en onbezoldigd als ereconsul optreedt. Ik heb daarom beslist het Belgisch consulaat te Tanger te professionaliseren. Onlangs werd een beroepskanselier aangewezen, die binnenkort de ereconsul zal kunnen bijstaan.
De heer Verreycken mag er zeker van zijn dat mijn diensten de zeventien dossiers van heel nabij volgen en er op een actieve manier naar streven de meest geschikte oplossingen te zoeken voor de verschillende gevallen waarmee zij worden geconfronteerd. Wij moeten er rekening mee houden dat veel van onze landgenoten zich in de gevangenis bevinden wegens het plegen van zwaarwichtige misdrijven, die meestal te maken hebben met drugs. In het kader van onze bilaterale betrekkingen moeten wij eerbied hebben voor de inspanningen die Marokko levert om zich in te schakelen in een goed begrepen Europees samenwerkingsverband op verschillende juridische domeinen.
Het consulaat moet erop toezien dat de principes van het recht op verdediging worden nageleefd, dat de gevangenschap in normale omstandigheden verloopt en dat de gevangenen geregeld worden bezocht door een afgevaardigde van de ambassade. Bovendien krijgen onze consulaire posten omstandige richtlijnen om zich zo goed mogelijk in te zetten voor de belangen van onze landgenoten, met respect voor de eisen van de internationale rechtsorde.
Tot slot moet worden opgemerkt dat er tussen België en Marokko tot op heden geen verdrag bestaat om de overbrenging van gevonniste personen te regelen.
De Voorzitter. Het woord is aan de heer Verreycken voor een repliek.
De heer Verreycken (Vl. Bl.). Mijnheer de Voorzitter, ik dank de minister voor zijn antwoord. Indien het enigszins mogelijk is, wil ik graag een afschrift ontvangen van de resultaten van het bewuste onderzoek om het te bezorgen aan de pers. Ik heb mijn vraag immers gebaseerd op de gegevens die ik via de pers heb vernomen. Dat het onderzoek ten gronde is gevoerd en de situatie heeft opgehelderd, kan mij enkel verheugen.
Dat de Europese rechtsgang in Marokko niet van toepassing is, weet iedereen. Alle beschrijvingen aangaande de gevangenissen tonen aan dat de behandeling er allerminst Europees is en dat zij aan een totaal andere normering onderworpen is, die bijna het adjectief onmenselijk verdient. Wij kunnen enkel toejuichen dat Marokko de koninklijke gratie heeft verleend aan de heer Veys, maar wij vragen ons af waarom deze gratie niet van toepassing is op de twintig andere landgenoten. Daarna zouden wij hen, indien zij fouten of misdrijven hebben begaan, hier kunnen berechten en hen aan Europese normen en bestraffingen onderwerpen, omdat dit meer bij hun cultuurbeeld past.
De bestraffing van drughandel vormt voor mij geen enkel probleem, maar wel de onderwerping van mensen aan omstandigheden die in deze tijd niet meer zouden mogen voorkomen. Daarom heb ik ervoor gepleit dat zij aan deze rechtspraak worden onderworpen.
De Voorzitter. Het woord is aan minister Derycke.
De heer Derycke minister van Buitenlandse Zaken. Mijnheer de Voorzitter, noch in mijn functie van minister noch in die van parlementslid, heb ik ooit moeite gehad met de verspreiding van informatie door de pers. Het is echter het recht van het Parlement om de juiste toedracht te kennen en daarom is het nuttig om af en toe een vraag te krijgen, zodat ook moeilijke dossiers correct kunnen worden uitgelegd aan het Parlement.
In België wordt de koninklijke gratie evenmin aan iedereen verleend, maar hangt dit af van het soort misdrijf dat werd gepleegd.
De heer Verreycken heeft tenslotte een opmerking gemaakt over de toestand van Belgen in Marokkaanse gevangenissen. Tussen België en Marokko bestaat echter geen akkoord over de overbrenging van gevangenen. Dit is spijtig, maar hiervoor kunnen we misschien blijven ijveren.
M. le Président. La parole est à M. Desmedt pour un rappel au Règlement.
M. Desmedt (PRL-FDF) (rappel au Règlement ). Monsieur le Président, je constate qu'un nombre croissant de questions pose problème. L'article 67 traitant des questions orales renvoie à l'article 66 du Règlement, lequel spécifie que les questions ayant pour objet un cas personnel sont irrecevables. Or, la question de M. Verreycken évoque, en partie, le cas d'un de nos représentants à l'étranger. Le Bureau devrait en l'occurrence être plus attentif lorsque des questions relatives à des personnes dans l'incapacité de se défendre face à des accusations graves relevant du droit pénal lui sont soumises. Il est dangereux de traiter de cas strictement personnels, surtout, je le répète, en portant à tort ou à raison des accusations aussi graves.
M. le Président. Je vous signale, monsieur Desmedt, que le nom de la personne a été biffé. La question a une portée générale relative à la politique adoptée par le Gouvernement en la matière. Le ministre a d'ailleurs répondu en ce sens. Néanmoins, je vous concède que certains passages de la question pourraient être interprétés différemment.
M. Desmedt (PRL-FDF). Monsieur le Président, je ne partage pas votre point de vue. Le texte de la question vise explicitement les activités du consul honoraire belge au Maroc. Il s'agit d'une personne bien précise.
M. le Président. La parole est à M. Hatry.
M. Hatry (PRL-FDF). Monsieur le Président, combien pensez-vous qu'il y ait de consuls honoraires de Belgique à Tanger ? Poser la question, c'est y répondre... La personne concernée est clairement identifiable, même si son nom est biffé ! Je considère que c'est inacceptable, compte tenu des dispositions rappelées par M. Desmedt.
M. le Président. Il s'agit d'un problème récurrent. Votre intervention m'incitera désormais à plus de vigilance encore quand une question orale, quelle que soit la personne dont elle puisse émaner, aura pour objet un cas personnel.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.