1-874/1 (Senaat) | 1-874/1 (Senaat) |
9 FEBRUARI 1998
Dames en heren,
Dit verslag bevat acht technische fiches over voorstellen van normatieve rechtshandelingen die werden gekozen door de diverse fracties (over de instellingen heen : Kamer, Senaat, Europees Parlement) die in het Federaal Adviescomité voor Europese aangelegenheden zitting hebben. Zij hebben een selectie gemaakt uit de voorstellen van normatieve rechtshandelingen en andere documenten die de Europese Commissie in augustus en september 1997 heeft gepubliceerd en die hen van bijzonder belang voor België lijken.
De gegevens zijn onder meer afkomstig uit het « Observatoire européen institutionnel législatif (OEIL) (1), een gegevensbank van het Europees Parlement, alsook uit de informatie die bij de betrokken instanties, meer bepaald bij de Dienst Europese Integratie van het ministerie van Buitenlandse Zaken, werd ingezameld. De impact voor België (socio-economisch, juridisch, politiek) van de voorstellen van de Europese Commissie die in dit rapport worden onderzocht, wordt eveneens vermeld in de technische fiches.
Het doel van voorliggend rapport is een parlementaire procedure te ontwikkelen om in de mate van het mogelijke te remediëren aan het Europees democratisch deficit dat voortvloeit uit de overdracht van bevoegdheden van de Lid-Staten naar de Europese Unie en de uitoefening van deze bevoegdheden door andere instellingen dan het Europees Parlement.
De nationale parlementen bevinden zich ook in een ondergeschikte positie t.o.v. hun regeringen die, als lid van de Europese Ministerraad, het statuut hebben van wetgever.
De nationale parlementen hebben dus een rol te spelen met betrekking tot de controle ex ante op de Europese besluitvorming. De enige controle die zij kunnen uitoefenen is deze op hun eigen regering, dus op slechts één van de 15 leden in de Europese Ministerraad.
De gevolgde procedure voor het onderzoek van de voorstellen van normatieve rechtshandelingen van de Europese Commissie wordt hierna uitgelegd en is geďnspireerd op de procedures die onder meer worden toegepast in het Verenigd Koninkrijk, Nederland, Duitsland en Frankrijk.
Hier gaat het er echter niet om de Regering een imperatief onderhandelingsmandaat op te leggen of een « parlementair voorbehoud » in te stellen dat de Regering zou beletten een standpunt in te nemen in de Ministeraad, nog vóór het Parlement de gelegenheid heeft gehad zich hierover uit te spreken.
Het onderzoek van de technische fiches wordt besloten met « Conclusies » geformuleerd door het Adviescomité, die tot doel hebben de aandacht van de Belgische parlementairen te vestigen op de belangrijkste voorstellen van de Europese Commissie.
Deze conclusies formuleren het parlementaire gevolg dat aan die voorstellen van de Europese Commissie gegeven kan worden.
De Rapporteurs, | De Voorzitter, |
P. HOSTEKINDT (S) A. BORGINON (K) |
R. LANGENDRIES (K) |
Informatieplicht van de Regering over voorstellen van normatieve rechtshandelingen van de Europese Commissie :
Krachtens de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen (2), dient de regering informatie te verschaffen aan de Wetgevende Vergaderingen over de voorstellen van normatieve rechtshandelingen van de Europese Commissie.
Zodoende kunnen de Wetgevende Vergaderingen, vooraleer de Europese Ministerraad een beslissing neemt, daarover beraadslagen. Deze regeling beantwoordt aan de Verklaring betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie gevoegd bij het Verdrag over de Europese Unie (Verdrag van Maastricht).
Versterking van de parlementaire controle op de Europese besluitvorming :
Op 7 juli 1993 werd door de Kamer van volksvertegenwoordigers een resolutie aangenomen met ruime meerderheid (170 tegen 10 stemmen en 3 onthoudingen) betreffende de versterking van de controle door de nationale parlementen op de Europese besluitvorming (Stuk Kamer, nr. 1032/1-2-92/93).
Deze resolutie vloeit voort uit het rapport namens het Adviescomité voor Europese Aangelegenheden, door de heer D. Van der Maelen.
Krachtens punt 9 van deze resolutie moet worden onderzocht « onder welke voorwaarden en met welke middelen (financieel en personeel) een systematische analyse van voorstellen van normatieve rechtshandelingen van de EG mogelijk is ».
Tijdens de zitting wordt maandelijks aan het Adviescomité voor Europese aangelegenheden een informatienota voorgelegd waarin een lijst wordt meegedeeld van de voorstellen van normatieve rechtshandelingen en van andere documenten (Groen- en Witboeken, Verslagen, Mededelingen, Adviezen, ...) van de Europese Commissie.
Selectie van te onderzoeken documenten door het Adviescomité :
Op de maandelijkse vergadering van het Adviescomité wordt het onderzoek van de voormelde documenten geagendeerd.
Elke politieke fractie (over de instellingen heen : Kamer, Senaat, Europees Parlement) duidt een voorstel aan dat prioritair in aanmerking komt voor het opstellen van een korte technische fiche. De gekozen thema's moeten tot de federale bevoegdheid behoren en voor het Adviescomité relevant zijn. Het Adviescomité voegt er eventueel andere aan toe.
Behandeling van een geselecteerd document :
Maandelijks wordt voor het geheel van de geselecteerde voorstellen, een rapporteur aangesteld en voor elk geselecteerd thema een bondige fiche gemaakt (3).
Hiertoe kan de rapporteur inlichtingen inwinnen bij de betrokken instanties (in het bijzonder het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Dienst Europese integratie).
Tijdens de maandelijkse vergaderingen worden de ontwerprapporten onderzocht die de technische fiches bevatten geselecteerd door de politieke fracties. Die rapporten worden nadien als parlementair stuk gepubliceerd.
Behandeling van de technische fiches :
Het besluit hierover kan het volgende zijn :
1. er is geen aanleiding tot een verdergaand onderzoek;
2. het onderzoek wordt gereserveerd tot het dossier in een meer geëvolueerd stadium is;
3. het document van de Europese Commissie kan, samen met de informatiefiche, overgezonden worden naar een vaste commissie met het advies deze aangelegenheid van nabij te volgen;
4. de regering kan, zonodig binnen een bepaalde termijn, om verdere schriftelijke of mondelinge uitleg verzocht worden en/of er kunnen opmerkingen en suggesties aan de regering gericht worden;
5. er kan beslist worden tot een grondig onderzoek dat resulteert in een initiatiefverslag waarin een voorstel van resolutie of eindtekst, gericht aan de regering, wordt geformuleerd en die aan de plenaire vergadering wordt voorgelegd.
Voor de redactie van deze initiatiefverslagen kan het Adviescomité de bevoegde minister horen, hoorzittingen met experten organiseren of schriftelijke informatie inwinnen.
beslissing van het Adviescomité i.v.m. de behandelingswijze : 1. einde van de proceduree 2. onderzoek gereserveerd 3. doorverwijzing naar vaste commissie 4. ondervraging van de regering 5. initiatiefverslag |
|||
lijst van documenten | selectie door fracties | bondige technische fiche | |
liste des documents | sélection par les groupes | fiche technique succinte | décision du Comité d'avis concernant le mode de traitement : 1. fin de la procedure 2. examen réservé 3. renvoi vers Commission permanente 4. interrogation du gouvernement 5. rapport d'initiative |
Het voorstel van richtlijn richt zich op de bescherming van alle diensten, die worden geleverd op basis van voorwaardelijke toegang. Dit wil zeggen op basis van een technische maatregel, waarbij de toegang tot de dienst afhankelijk wordt gemaakt van een voorafgaande individuele toestemming, die tot doel heeft de betaling van een vergoeding zeker te stellen.
De richtlijn zou van toepassing zijn op traditionele betaaltelevisie en -radio, kiesvideo (« video-on-demand »), kiesaudio (« audio-on-demand »), elektronisch publiceren en een groot aantal uiteenlopende on-line diensten die alle op basis van een abonnement of op gebruiksbasis aan het publiek worden aangeboden (de zogenaamde « diensten van de informatiemaatschappij »).
In haar toelichting stelt de Commissie dat de markt voor deze diensten, ten gevolge van de digitale technologie, een snelle groei doormaakt. Maar deze groei kan in gevaar gebracht worden door de even snel oprukkende « piraterij » : een parallelle en bloeiende industrie die uitrustingen vervaardigt en verkoopt waarmee ongeoorloofde toegang tot deze diensten mogelijk is. Mogelijke negatieve gevolgen zijn :
derving van inkomsten uit abonnementen door de dienstverrichter;
financiële schade voor de aanbieder van voorwaardelijke toegang;
indirecte financiële schade voor de aanbieders van de inhoud;
hogere prijzen en mindere keuze voor de consument;
misleiding van de consument m.b.t. de herkomst van de gepirateerde uitrusting.
Om dit te verhinderen, verbiedt het voorstel het vervaardigen, invoeren, verkopen of in bezit hebben voor commerciële doeleinden van illegale uitrustingen. Eveneens verboden zijn het installeren, onderhouden of vervangen van illegale uitrustingen voor commerciële doeleinden, alsook het gebruik van commerciële communicatie om deze uitrustingen te bevorderen.
Verder stelt de Commissie dat voor de levensvatbaarheid van deze diensten, een markt met een zekere kritische omvang nodig is. Aangezien de vraag naar deze diensten vaak afkomstig is van grensoverschrijdende nichemarkten dit is een vraag gebaseerd op andere culturele factoren dan nationaliteit kunnen bestaande verschillen in de mate van rechtsbescherming in de lidstaten de ontwikkeling van een markt op Europese schaal negatief beďnvloeden. Daarnaast kan de gefragmenteerde regelgeving belemmeringen doen ontstaan voor het vrije verkeer van goederen en diensten en de werking van de interne markt in gevaar brengen.
De richtlijn heeft geen betrekking op auteursrechtelijke vraagstukken, industriële eigendomsrechten op « decoders », encryptie om andere redenen (bvb. privacy en veiligheid van commerciële transacties) en het strafbaarstellen van het loutere bezit voor privé-doeleinden van dergelijke uitrustingen.
In haar mededeling « Europa op weg naar de informatiemaatschappij » (4), kondigde de Commissie een Groenboek betreffende de rechtsbescherming van geëncrypteerde diensten aan. Uit contacten met belanghebbende kringen bleek dat de illegale ontvangst van geëncrypteerde diensten en de gefragmenteerde regelgeving een reëel probleem vormen voor de mediaindustrie op de interne markt. Reacties op het Groenboek (5) bevestigden de behoefte aan een communautair rechtsinstrument om de rechtsbescherming van alle diensten gebaseerd op voorwaardelijke toegang te harmoniseren.
Op 16 april 1997 stelde de Commissie een initiatief (6) voor, dat tot doel had de reeds krachtige groei van de elektronische handel in Europa te stimuleren door een coherent geheel van technologische, wettelijke en ondersteuningsmaatregelen uiterlijk in 2000 te implementeren. De onderhavige richtlijn is een concreet uitvloeisel van dit initiatief.
De richtlijn wordt voorgesteld op basis van de artikelen 57, lid 2, 66 en 100 A van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. De te volgen procedure is deze vervat in artikel 189 B van het Verdrag (medebeslissing). De Raad beslist in deze met gekwalificeerde meerderheid. De bevoegde commissie van het Europees Parlement zou op 17 maart 1998 een advies formuleren dat daarna nog in plenaire vergadering zal worden besproken. Vermoedelijk zal de Raad, die op 30 maart 1998 bijeenkomt, een gemeenschappelijk standpunt terzake bepalen.
Vanuit het oogpunt van het subsidiariteitsprincipe kan dit voorstel positief beoordeeld worden. De Commissie stelt expliciet dat op basis van het evenredigheidsbeginsel, de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten beperkt moet blijven tot wat nodig is om de doelstellingen van de interne markt te verwezenlijken. Het geëigende juridisch bindend instrument om deze aanpassing tot stand te brengen is de richtlijn, aangezien de lidstaten hierdoor de vrijheid behouden om de middelen voor het bereiken van deze doeleinden te kiezen.
De betrokken beroepskringen hebben zich reeds positief uitgelaten over het voorstel. Wel betreuren ze het feit dat het voorstel alleen betrekking heeft op commerciële activiteiten en niet op het bezit en het gebruik van illegale uitrustingen voor privé-doeleinden.
In België zouden de gevolgen voor de rechtsorde op federaal en gemeenschapsniveau beperkt zijn.
In de huidige stand van zaken, geeft deze tekst geen aanleiding tot een verdergaand onderzoek. De technische fiche wordt ter informatie aan de bevoegde vaste commissies van Kamer en Senaat overgezonden.
Op 20 juni 1996 hechtte de Raad van Ministers zijn goedkeuring aan de Verordening (EG) van de Raad inzake humanitaire hulp, die op 5 juli 1996 in werking is getreden. Deze verordening bepaalt de oogmerken en de algemene koers van de humanitaire hulp, de maatregelen die moeten worden genomen om deze te coördineren en de modaliteiten voor samenwerking tussen de Gemeenschap, de lidstaten, de internationale organisaties en de niet-gouvernementele organisaties.
De verordening geeft een omschrijving van de ramptoestanden die de toekenning van humanitaire hulp door de Gemeenschap rechtvaardigen, het soort bijstand dat kan worden gefinancierd en de manier waarop de hulpacties gekoppeld zijn aan voorafgaande voorbereiding op rampen en aan herstel- en wederopbouwacties. Tevens bespreekt zij de betrekkingen tussen de partners bij de tenuitvoerlegging van de humanitaire hulp en de samenwerking met de lidstaten van de Europese Unie, en bevat zij bepalingen voor geregelde evaluatie van de humanitaire hulpacties.
In 1996 heeft de Commissie 656 miljoen ecu aan humanitaire hulp besteed, iets minder dan het jaar daarvoor. Het bedrag van de humanitaire bijstand over de vijf afgelopen jaren komt daarmee in totaal op 3 084 miljoen ecu. Ook in 1996 waren de voornaamste actiegebieden ex-Joegoslavië en het gebied van de Grote Meren. Alles bij elkaar hebben ongeveer 60 landen humanitaire hulp ontvangen, met name Afghanistan, Angola, Soedan, Somalië, Sierra Leone, Liberia, de Federatie van Rusland (Tsjetsjenië), Georgië, Armenië, Azerbaidzjan, Tadzjikistan, Kirgizstan, Irak en Haďti.
In 1996, ECHO's vierde bestaansjaar, is een verordening van de Raad in werking getreden waarin de humanitaire hulp wordt geregeld en is een comité, bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten, opgericht. Dit comité heeft veel werk verzet en was aan het eind van het jaar vijf maal bijeengekomen om zijn advies over ontwerpvoorstellen inzake humanitaire hulp te brengen en verschillende aspecten van het toekomstige beleid te bespreken.
Ook tijdens het jaar 1996 werden de meeste humanitaire crises vooral veroorzaakt door gewelddadige conflicten en de gevolgen daarvan. Door deze crises bereikte het aantal vluchtelingen en ontheemden, die om te overleven vaak geheel afhankelijk waren van buitenlandse hulp, een ongekend hoog peil in de wereld. Terwijl men bezig was met de eerste hulpacties voor de slachtoffers kwam de humanitaire gemeenschap tot het inzicht dat er dringend politieke oplossingen moeten worden gevonden voor de problemen die aan de crises ten gronde liggen. De Commissie hecht altijd groot belang aan de coördinatie van haar humanitaire activiteiten met werk voor wederopbouw en ontwikkeling op langere termijn. Om deze coördinatie te versterken is de Commissie in 1996 begonnen met het opzetten van meerdere diensten overkoepelende werkgroepen voor de landen en regio's die zich momenteel in de overgang van het stadium van dringende behoeften naar de fase van wederopbouw en ontwikkeling voor de langere termijn bevinden.
De evaluatiewerkzaamheden binnen ECHO hebben in 1996 hun kruissnelheid bereikt. ECHO ontplooide zijn activiteiten op basis van de methodelogie van zijn in 1995 gepubliceerde « Operationele evaluatiehandleiding ». Zowel specifieke acties als programma's zijn geëvalueerd, maar de laatste kregen voorrang.
Verleden jaar bleef de Commissie veel aandacht besteden aan voorlichting en transparantie door de pers en de audiovisuele media van publikaties, gegevens en installaties te voorzien en gezamenlijke activiteiten met lidstaten, NGO's en internationale organisaties op te zetten.
Deze technische fiche wordt ter informatie en voor eventueel aanvullend onderzoek aan de ter zake bevoegde vaste Commissies van Kamer en Senaat overgezonden.
Het doel van dit document is het groeiende belang van de sector binnen de Europese Unie te illustreren, aan te tonen met welke problemen en uitdagingen deze organisaties worden geconfronteerd en een dialoog op gang te brengen op grond van een aantal ideeën, teneinde hun ontwikkeling op Europees en nationaal niveau te bevorderen, hen beter in staat te stellen om in de toekomstige behoeften te voorzien en hun bijdrage tot de Europese integratie maximaal te versterken.
Deze mededeling heeft betrekking op één sector van de sociale economie in de Europese Gemeenschap, namelijk die van de verenigingen en stichtingen. Deze organisaties spelen een belangrijke rol op bijna elk gebied van de sociale activiteit. Zij dragen bij aan het scheppen van werkgelegenheid, het actieve burgerschap en de democratie, bieden een ruim aantal diensten aan, spelen een belangrijke rol bij sportactiviteiten, verdedigen de belangen van de burger bij diverse overheidsinstanties, zijn heel actief op het gebied van de bevordering en verdediging van de rechten van de mens en leveren een essentiële bijdrage tot het ontwikkelingsbeleid.
In de loop der jaren hebben zij een steeds grotere bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van Europa, hetgeen moet worden aangemoedigd en versterkt.
Gezien het belang van deze sector heeft de Europese Commissie een uitgebreide enquęte gehouden om een betere kennis te krijgen van de sector en na te gaan welke problemen moeten worden aangepakt.
Het document stelt een aantal maatregelen voor die op nationaal niveau kunnen worden genomen maar is geenszins bedoeld om de lidstaten specifieke oplossingen of acties op te dringen. Het is aan de lidstaten zelf om de verschillende problemen naar eigen goeddunken aan te pakken. Overeenkomstig het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel, zijn er echter enkele doelstellingen die op communitair niveau kunnen worden nagestreefd.
Overzending aan de bevoegde commissies.
Dit voorstel beoogt richtlijn 94/45/EG van de Raad van 22 september 1994 inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers, uit te breiden tot het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.
Richtlijn 94/45/EG werd op 22 september 1994 goedgekeurd overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de Overeenkomst betreffende de sociale politiek bij Protocol nr. 14 betreffende de sociale politiek, gehecht aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. Deze richtlijn is niet van toepassing op het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.
De Europese Raad van Amsterdam nam met instemming kennis van het op de Intergouvernementele Conferentie bereikte akkoord om de Sociale Overeenkomst in het EG-Verdrag op te nemen.
Bij deze gelegenheid juichten de leden van de Europese Raad waarvan de staten partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de sociale politiek die aan Protocol 14 van het Verdrag betreffende de Europese Unie is gehecht, het besluit van het Verenigd Koninkrijk om tot de sociale bepalingen van het nieuwe Verdrag toe te treden van harte toe. Zij namen met grote voldoening nota van de bereidheid van het Verenigd Koninkrijk de richtlijnen te aanvaarden die reeds op grond van de Overeenkomst zijn aangenomen. De Europese Raad nam er nota van dat een middel moest worden gevonden om vóór de ondertekening van het Verdrag van Amsterdam rechtsgevolg aan deze wensen te geven.
Tijdens de zitting van de Raad op 24 juli 1997 kwamen de Raad en de Commissie overeen de op de Europese Raad van Amsterdam goedgekeurde conclusies ten uitvoer te leggen. Daartoe werd overeengekomen de richtlijnen inzake de Europese ondernemingsraad en inzake ouderschapsverlof op het Verenigd Koninkrijk toe te passen door middel van richtlijnen krachtens artikel 100 van het EG-Verdrag. Met het oog daarop diende de Commissie zo spoedig mogelijk de desbetreffende voorstellen aan de Raad voor te leggen. Dergelijke voorstellen mochten, behoudens de noodzakelijke technische aanpassingen, de materiële inhoud van bovengenoemde richtlijnen niet wijzigen.
Aangezien het feit dat Richtlijn 94/45/EG die niet van toepassing is in het Verenigd Koninkrijk een negatief effect heeft op de werking van de gemeenschappelijke markt, wordt een richtlijn op basis van artikel 100 van het EG-Verdrag voorgesteld.
Het voorstel heeft geen invloed op de Belgische wetgeving.
Overzending ter informatie aan de bevoegde commissies.
Dit voorstel beoogt richtlijn 96/34/EG van 3 juni 1996 betreffende de door de UNICE, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof uit te breiden tot het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.
Richtlijn 96/34/CE werd op 3 juni 1996 goedgekeurd op basis van artikel 4, lid 2, van de overeenkomst betreffende de sociale politiek bij protocol nr. 14 betreffende de sociale politiek, gehecht aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. Deze richtlijn is momenteel niet van toepassing op het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.
De Europese Raad van Amsterdam van 16 en 17 juni 1997 nam met instemming kennis van het op de Intergouvernementele Conferentie bereikte akkoord om de sociale overeenkomst als een nieuwe titel in het EG-Verdrag op te nemen.
Bij deze gelegenheid juichten de leden van de Europese Raad, waarvan de staten partij zij bij de overeenkomst betreffende de sociale politiek die aan protocol nr. 14 van het Verdrag betreffende de Europese Unie is gehecht, het besluit van het Verenigd Koninkrijk om tot de sociale bepalingen van het nieuwe Verdrag toe te treden van harte toe. Zij namen met grote voldoening nota van de bereidheid van het Verenigd Koninkrijk de richtlijnen te aanvaarden die reeds op grond van de overeenkomst zijn aangenomen. De Europese Raad nam er tevens nota van dat een middel moest worden gevonden om vóór de ondertekening van het Verdrag van Amsterdam rechtsgevolg aan deze wensen te geven.
Tijdens de zitting van de Raad op 24 juli 1997 kwamen de Raad en de Commissie overeen de op de Europese Raad van Amsterdam goedgekeurde conclusies ten uitvoer te leggen. Daartoe werd overeengekomen de richtlijnen inzake de Europese ondernemingsraad en inzake ouderschapsverlof op het Verenigd Koninkrijk toe te passen door middel van richlijnen krachtens artikel 100 van het EG-Verdrag. Met het oog daarop diende de Commissie zo spoedig mogelijk de desbetreffende voorstellen aan de Raad voor te leggen. Dergelijke voorstellen mochten, behoudens de noodzakelijke technische aanpassingen, de wezenlijke inhoud van bovengenoemde richtlijnen niet wijzigen.
Aangezien het feit dat richtlijn 96/34/CE niet van toepassing is in het Verenigd Koninkrijk een negatief effect heeft op de werking van de gemeenschappelijke markt, wordt een richtlijn op basis van artikel 100 van het EG-Verdrag voorgesteld.
De Commissie wordt verzocht :
dit voorstel goed te keuren en aan de Raad toe te zenden;
het voor advies aan het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité voor te leggen.
Het voorstel heeft geen invloed op de Belgische wetgeving.
Overzending ter informatie aan de bevoegde commissies.
Op 28 augustus 1997 hechtte de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties zijn goedkeuring aan Resolutie 1127 (1997), waarbij aanvullende sancties werden opgelegd aan de « Uniao Nacional para a Independencia Total de Angola » (UNITA), mocht de UNITA zich niet houden aan haar verplichtigen krachtens de « Accordos de Paz » van 1993, het Protocol van Lusaka van 1994 en de desbetreffende, sinds 1991 goedgekeurde resoluties van de Veiligheidsraad.
De bijkomende sancties bestaan onder andere in een verbod om de UNITA luchtvaartuigen of luchtvaartuigonderdelen te leveren of de luchtvaartuigen waarover deze organisatie beschikt te onderhouden of te verzekeren, in de sluiting van de kantoren van de UNITA en in een weigering van toestemming voor het landen, opstijgen of overvliegen van luchtvaartuigen.
Deze sancties komen bovenop het reeds bestaande verbod dat door de Veiligheidsraad is uitgevaardigd om de UNITA bepaalde soorten aardolie of aardolieproducten te leveren. Dit laatste verbod is opgenomen in Verordening (EEG) nr. 2967/93 van de Raad.
Om voor de toepassing van de extra sancties, die onder het toepassingsgebied van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap vallen, te zorgen, dient de Raad op grond van een voorstel van de Commissie een aanvullende verordening aan te nemen.
Om der wille van de doorzichtigheid en de eenvoudigheid, heeft de Commissie besloten een verordening voor te stellen, waarin zowel de oude als de nieuwe sancties zijn opgenomen en waardoor Verordening (EEG) nr. 2967/93 komt te vervallen.
Resolutie 1127 bepaalde dat de sancties tegen UNITA op 30 september 1997 van kracht zouden worden. Op 29 september 1997 besloot de Veiligheidsraad, naar aanleiding van het verslag van de secretaris-generaal over de door UNITA genomen maatregelen, om de inwerkingtreding van de sancties uit te stellen tot 30 oktober 1997.
Tijdens zijn vergadering van 29 oktober 1997, heeft de Veiligheidsraad, ten zeerste verontrust over het uitblijven van wezenlijke vooruitgang in het vredesproces in Angola, bevestigd dat de door resolutie 1127 voorziene sancties op 30 oktober 1997 van kracht zouden worden.
Onderhavige verordening (7) werd door de Raad op 30 oktober 1997 aangenomen, waardoor de sancties van kracht zijn.
Als rechtsgrondslag werden de artikelen 73G en 228A van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gebruikt, die de Raad toelaten om de nodige urgente maatregelen te nemen met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, op voorstel van de Commissie.
In de huidige stand van zaken, geeft onderhavige tekst geen aanleiding tot een verdergaand onderzoek.
De communautaire beleidsdoelstellingen inzake onderzoek en technologische ontwikkeling sluiten aan bij de uitdagingen die de Gemeenschap moet aangaan en de kansen die zij moet aangrijpen op het gebied van met name de maatschappelijke problemen, het concurrentievermogen van de industrie, het scheppen van werkgelegenheid, de kwaliteit van het leven, de mondialisering van de kennis, het leveren van een bijdrage aan de ontwikkeling en uitvoering van andere communautaire beleidsonderdelen (overeenkomstig artikel 130 F, lid 1, van het EG-Verdrag) en de plaats van de Gemeenschap in de wereld als centrum van wetenschappelijke en technologische topkwaliteit.
De voorgenomen maatregel is opgebouwd rond de volgende zes thema's :
Ontsluiting van biologische en ecologische hulpbronnen;
Totstandbrenging van een gebruikersvriendelijke informatiemaatschappij;
Bevordering van een concurrerende en duurzame groei;
Bevordering van de internationale rol van het communautaire onderzoek;
Innovatie en deelneming van het MKB;
Verhoging van het menselijk potentieel.
De activiteiten hebben betrekking op de periode 1998-2002.
Ontsluiting van biologische en ecologische hulpbronnen : helpen kennis te verdiepen en technologie te ontwikkelen op het gebied van biowetenschappen en milieu om de kwaliteit van het leven en de gezondheid te verbeteren en de milieuproblemen beter te kunnen beheersen.
Totstandbrenging van een gebruikersvriendelijke informatiemaatschappij : ontwikkeling en invoering van de nodige technologie om de mogelijkheden van de informatiemaatschappij volledig uit te buiten. Dit opent tal van mogelijkheden voor nieuwe activiteiten van burgers en bedrijven in de Gemeenschap op het gebied van handel, werk, vervoer, milieu, onderwijs en opleiding, gezondheidszorg en cultuur.
Bevordering van een concurrerende en duurzame groei : ontwikkeling en verspreiding van de kennis en de technologie voor het ontwerp en de ontwikkeling van « schone » procédés en de fabricage van « schone » producten van hoge kwaliteit die kunnen concurreren op de markt van morgen; deze ontwikkeling betreft ook energiesystemen en -diensten. Dit thema zal worden aangevuld met activiteiten op het gebied van kernenergie zoals omschreven in het vijfde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (EGA).
Bevestiging van de internationale rol van het communautaire onderzoek : enerzijds een bijdrage leveren aan de vormgeving van het externe beleid van de Gemeenschap, met name ten aanzien van de landen van Midden- en Oost-Europa die kandidaat zijn voor toetreding en anderzijds de Gemeenschap helpen om industriële samenwerkingsverbanden tot stand te brengen en nieuwe markten te openen.
Innovatie en deelneming van het MKB : de exploitatie van de resultaten van het wetenschappelijk werk te bevorderen en te vergemakkelijken en de oprichting van innoverende ondernemingen te stimuleren. Het midden- en kleinbedrijf moet gemakkelijk toegang kunnen krijgen tot de geavanceerde technologie die het nodig heeft en tot de mogelijkheden die geboden worden door de onderzoekprogramma's van de Gemeenschap.
Verhoging van het menselijk potentieel : het kennispotentieel van de Gemeenschap te bewaren en te helpen ontwikkelen door meer steun te geven voor de opleiding en mobiliteit van onderzoekers, door een beter gebruik van de onderzoekinfrastructuur en door het inzetten van de sociale en economische wetenschappen om de huidige en toekomstige economische en sociale trends en behoeften aan te geven.
Het vijfde kaderprogramma is opgebouwd rond kernactiviteiten, activiteiten voor onderzoek en ontwikkeling van algemeen inzetbare technologie, steun voor onderzoekinfrastructuur en werkzaamheden in het kader van de acties II, III en IV van het Verdrag (waaronder specifieke en coördinerende werkzaamheden), en heeft ten doel te zorgen voor de nodige samenhang tussen werkzaamheden van vergelijkbare aard die worden uitgevoerd in het kader van de onder actie I van het Verdrag vallende specifieke programma's.
Het gemeenschappelijk centrum voor onderzoek is de wetenschappelijke en technische organisatie waaraan de Commissie behoefte heeft bij de uitoefening van haar bevoegdheden. De wetenschappelijke en technologische doelstellingen van de desbetreffende activiteiten liggen met name op terreinen waar een neutraal en onafhankelijk kenniscentrum op Europees niveau noodzakeijk is, alsook op gebieden die sporen met de doelstellingen van de grote beleidslijnen van de Gemeenschap.
De doelgroep van deze maatregel omvat het bedrijfsleven, met name het MKB, de onderzoekcentra en de universiteiten.
Op grond van artikel 130 F van het het EG-Verdrag zal de Gemeenschap door middel van deze nieuwe maatregel de wetenschappelijke en technologische grondslagen van de Europese industrie versterken en de ontwikkeling van haar internationale concurrentiepositie bevorderen, alsmede de onderzoekactiviteiten bevorderen die uit hoofde van andere hoofdstukken van dit Verdrag nodig worden geacht.
Deze technische fiche wordt ter informatie en voor eventueel aanvullend onderzoek aan de ter zake bevoegde vaste Commissies van Kamer en Senaat overgezonden.
Het onderzoek op het gebied van kernenergie van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (EGA) heeft betrekking op de noodzakelijke ontwikkeling van betrouwbare en aanvaardbare energiesystemen die voldoen aan de milieueisen en concurerend zijn qua productiekosten; de algemene doelstelling bestaat erin een aanzienlijke bijdrage te leveren aan het op diversifiëring van de energievoorziening gerichte beleid, met name door de veiligheid en de beveiliging van de kernenergiesystemen te ontwikkelen met het doel om op korte of middellange termijn de industriële concurrentiekracht van de Gemeenschap te versterken. De activiteiten hebben betrekking op de periode 1998-2002.
Om de hierboven aangegeven algemene doelstelling te bereiken, wordt het vijfde kaderprogramma uitgevoerd door middel van onderzoek- en onderwijsprogramma's waarin thematische en horizontale thema's aan bod komen (samenwerking met derde landen en internationale organisaties; verspreiding en valorisatie van de resultaten, stimulering van opleiding en mobiliteit van de onderzoekers van EURATOM).
De activiteiten op kernenergiebied binnen deze onderzoek- en onderwijsprogramma's vormen een aanvulling op zowel de werkzaamheden in het kader van de kernactiviteit « Concurrerende en duurzame groei : geavanceerde energiesystemen en -diensten » als op de algemene activiteiten in het kader van het thematische programma « Bevordering van een concurrerende en duurzame groei » die zijn omschreven in het voorstel betreffende het vijfde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap. De specifieke doelstellingen daarvan zijn de totstandbrenging van de reactorprototypes die vooruitlopen op krachtcentrales die beantwoorden aan maatschappelijke behoeften (veilig, milieuvriendelijk, economisch levensvatbaar), alsook veiligheid en beveiliging van kernenergiesystemen, met name vanuit het perspectief van zich ontwikkelende exportmarkten.
De thematische programma's binnen het kaderprogramma worden opgebouwd rond een « kernactiviteit », « algemene activiteiten voor onderzoek en ontwikkeling van algemeen inzetbare technologie » en « activiteiten ter ondersteuning van onderzoekinfrastructuur »; de horizontale programma's omvatten activiteiten met betrekking tot de algemene doelstellingen van het beleid van de Gemeenschap op het gebied van externe betrekkingen, innovatie en menselijk potentieel.
Het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek is de wetenschappelijke en technische organisatie waaraan de Commissie behoefte heeft bij de uitoefening van haar bevoegdheden. De wetenschappelijke en technologische doelstellingen van de desbetreffende activiteiten liggen met name op terreinen waar een neutraal en onafhankelijk kenniscentrum op Europees niveau noodzakelijk is, alsook op gebieden die sporen met de doelstellingen van de grote beleidslijnen van de Gemeenschap.
De doelgroep van deze maatregel omvat het bedrijfsleven, de onderzoekcentra en de universiteiten.
Op grond van het EGA-Verdrag zal de Gemeenschap door middel van deze nieuwe maatregel via onderzoek- en onderwijsprogramma's de in de lidstaten ondernomen acties op nucleair gebied blijven aanvullen.
Deze technische fiche wordt ter informatie en voor eventueel aanvullend onderzoek aan de ter zake bevoegde vaste commissies van Kamer en Senaat overgezonden.
(1) « Observatoire européen institutionnel législatif (O.E.I.L.) » (Europees wetgevingsbestand).
Doel van OEIL is de opvolging van de fasen in het besluitvormingproces van de Europese Gemeenschap om parlementaire controle mogelijk te maken en de parlementaire instanties toe te laten te gepasten tijde te interveniëren.
Alle informatie betreffende de wetgevingsprocedure (vanaf de aankondiging in het Wetgevend programma en de indiening van een voorstel van de Europese Commissie tot en met de aanneming door de Raad (na de beraadslaging in het Europees Parlement en de Raad) is opgenomen in een centraal informatica-systeem. Van elke fase wordt een korte synthese gegeven.
Het instrument bevat ook informatie over niet-wetgevingsvoorstellen (witboeken, aanbevelingen, enz.).
OEIL wordt beheerd door het Europees Parlement.
(2) Gewijzigd door de bijzondere wet van 5 mei 1993 betreffende de internationale betrekkingen van de Gemeenschappen en de Gewesten. Deze wet voert een nieuwe titel in, luidend als volgt :
Artikel 4. In de bijzondere wet wordt een nieuwe Titel IVter « Informatie van de Kamers en de Raden over de voorstellen van normatieve rechtshandelingen van de Commissie van de Europese Gemeenschappen » ingevoegd, luidende :
« Titel IVter. Informatie van de Kamers en de Raden over de voorstellen van normatieve rechtshandelingen van de Commissie van de Europese Gemeenschappen.
Artikel 92quater. Vanaf hun doorzending aan de Raad van de Europese Gemeenschappen worden de voorstellen van verordening en richtlijn en, in voorkomend geval, van de andere normatieve rechtshandelingen van de Commissie van de Europese Gemeenschappen overgezonden aan de Kamers en de Raden, elk wat hen betreft. »
De bijzondere wet van 16 juli 1993, artikel 62, voegt hieraan nog volgende alinea toe :
« De Kamers kunnen hun advies over deze voorstellen, geven aan de Koning overeenkomstig de regels vastgesteld door de parlementaire overlegcommissie, bedoeld in artikel [82] van de Grondwet.
De Raden kunnen een advies over deze voorstellen geven aan hun regering. »
(3) Deze rapporten geven vooreerst een synthese en peilen, in voorkomend geval, naar de juridische, sociaal-economische en politieke impact van het voorstel voor België.
(4) COM(94) 347 van 19 juli 1994.
(5) COM(96) 76 van 6 maart 1996.
(6) COM(96) 157.
(7) Verordening (EG) nr. 2229/97 van de Raad, PB L309 van 12 november 1997.