1-612/2

1-612/2

Belgische Senaat

ZITTING 1996-1997

20 MEI 1997


Wetsontwerp tot bekrachtiging van de koninklijke besluiten genomen met toepassing van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie, en de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels


Evocatieprocedure


AMENDEMENTEN


Nr. 1 VAN DE HEER COENE EN MEVROUW NELIS-VAN LIEDEKERKE

Art. 5

In dit artikel § 1 doen vervallen.

Verantwoording

Belangrijk is de opmerking van de Raad van State over de verenigbaarheid van dit koninklijk besluit met de Europese richtlijn inzake de gelijke behandeling van mannen en vrouwen.

De Raad van State stelt uitdrukkelijk : « De ontworpen regeling heeft, althans voor wat de pensioenen betreft welke daadwerkelijk en voor de eerste maal ingaan vanaf 1 juli 1997 tot gevolg dat het in de richtlijn 79/7/EEG voorgestane beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen inzake pensioenen pas tegen 1 januari 2009 volledig zal zijn verwezenlijkt. Weliswaar voorziet de betrokken richtlijn in een geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen, doch die richtlijn dateert reeds van 19 december 1978. In het licht van die vaststelling is het de vraag of de regeling welke het ontwerp op een geleidelijke wijze beoogt in te voeren, nog in redelijkheid in overeenstemming kan worden geacht met zoniet de letter dan toch de geest van de richtlijn 79/7/EEG. »

Bovendien is de VLD van oordeel dat de oplossing voorzien in het te bekrachtigen volmachtenbesluit haar doel voorbijschiet.

Onderzoek heeft immers uitgewezen dat de betaalbaarheid van de pensioenen problematisch wordt vanaf het jaar 2004 en dat blijft tot het jaar 2020. Welnu, de maatregelen vervat in het te bekrachtigen volmachtenbesluit bereiken pas hun kruissnelheid en hun maximaal effect vanaf het jaar 2015.

Tenslotte stelt de VLD vast dat nog geen enkel volmachtenbesluit werd getroffen in de andere takken van de sociale zekerheid dat de rechten van vrouwen uitbreidt tot hun 65e jaar. Er werd ook nog geen oplossing geboden aan de problemen die naar aanleiding van de verhoging van de pensioenleeftijd voor vrouwen zullen rijzen bij enerzijds de regeling van het brugpensioen en anderzijds de regeling van het aanvullend pensioen.

Nr. 2 VAN DE HEER COENE EN MEVROUW NELIS-VAN LIEDEKERKE

(Subsidiair)

Art. 5

Paragraaf 1 van dit artikel aanvullen als volgt :

« met dien verstande dat in het koninklijk besluit de artikelen 9 en 11 geschrapt worden. »

Verantwoording

De Raad van State meent dat de bevoegdheidsdelegaties aan de Koning in artikel 9 (halftijds pensioen) en in artikel 11 (herwaardering van het pensioenbedrag) in te algemene bewoordingen zijn geformuleerd. Om toelaatbaar te kunnen worden, zouden de betrokken delegatiebepalingen op een meer precieze wijze moeten worden omschreven of zouden minstens de nodige criteria moeten worden aangegeven op grond waarvan de Koning die bevoegdheid zal moeten uitoefenen.

Nr. 3 VAN MEVROUW NELIS-VAN LIEDEKERKE EN DE HEER COENE

Art. 6

In dit artikel, het 1º aanvullen als volgt :

« met dien verstande dat in het koninklijk besluit artikel 1, 2º wordt geschrapt ».

Verantwoording

De Raad van State oordeelt dat de Koning niet gemachtigd werd om te voorzien in een uitzondering op de 1,5 %-norm.

De Raad van State stelt :

« Het ontwerp van besluit ontleent zijn rechtsgrond aan artikel 10, 5º van de sociale volmachtenwet. Luidens die bepaling kan de Koning de norm van 1,5 % voor de maximale groei van de uitgaven verlengen, overeenkomstig de modaliteiten die hij bepaalt.

In de memorie van toelichting wordt bij die bepaling verklaard dat « in de volgende jaren zal moeten worden onderzocht in welke mate onvoorziene omstandigheden in aanmerking kunnen worden genomen bij het bepalen van de groeinorm ».

Met het ontwerp wordt weliswaar, conform de aangegeven rechtsgrond, de groeinorm verlengd, maar wordt tevens aan de Koning de macht gegeven om jaarljks te bepalen welke uitzonderlijke uitgaven niet vallen onder toepassing van de groeinorm. De Koning verleent zichzelf dus de onbeperkte mogelijkheid om jaarlijks van de groeinorm af te wijken, weze het voor uitzonderlijke uitgaven, waarvan de aard echter noch in de tekst zelf, noch in het verslag aan de Koning nader wordt toegelicht. Het is derhalve de Koning zelf die autonoom zal oordelen over dat uitzonderlijk karakter.

Artikel 10, 5º van de voornoemde wet van 26 juli 1996 verleent de Koning niet de bevoegdheid om in de toekomst voor bepaalde categorieën van uitgaven geen maximale groeinorm te bepalen, laat staan andere dan die welke vastgesteld worden voor het geheel van de uitgaven, welke hij bovendien, voor zover hij van de hem gedelegeerde bevoegdheid gebruik maakt, onveranderlijk moet bepalen op 1,5 %. De in artikel 1, 2º van het ontwerp vervatte delegatie kan, bij gebrek aan enige aanwijzing, ook bezwaarlijk worden geacht betrekking te hebben op het bepalen van de « modaliteiten » bij het verlengen van de norm van 1,5 %. Overigens lijkt het hiervoren overgeschreven citaat uit de memorie van toelichting veeleer te benadrukken dat bij het bepalen zelf van de reële groeinorm rekening kan worden gehouden met onvoorziene omstandigheden. Die werkwijze ligt in de lijn van de wijze waarop de groeinorm is bepaald voor de jaren 1995 en 1996. Dat is uiteraard iets anders dan de reële groeinorm te bepalen en tegelijk in een onbeperkte ontsnappingsroute te voorzien.

De slotsom moet dan ook zijn dat het ontworpen systeem niet geheel past in voornoemde wetsbepaling : hoewel de Koning bevoegd is om de modaliteiten te bepalen inzake de verlenging van de groeinorm, gaat een zo ruime afwijkingsmogelijkheid als die welke vervat in het ontwerp, het bepalen van de modaliteiten te buiten. Het ontworpen derde lid van artikel 40, § 1 van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994, moet dan ook worden weggelaten. »

De VLD verzet zich ook om politieke redenen tegen deze uitzondering op de 1,5 %-norm. Deze regering die zichzelf een maximale groeinorm van 1,5 % heeft opgelegd, beseft dat zij niet kan voldoen aan de door haarzelf opgelegde normen. De exogene factoren waarin dit koninklijk besluit voorziet, zullen gebruikt worden om aan te tonen dat men de 1,5 %-norm heeft gehaald terwijl men deze de facto niet zal gehaald hebben. De Raad van State spreekt bijgevolg terecht van een onbeperkte ontsnappingsroute.

Nr. 4 VAN MEVROUW NELIS-VAN LIEDEKERKE EN DE HEER COENE

Art. 6

In dit artikel, het 2º doen vervallen.

Verantwoording

Artikel 6, 2º bekrachtigt de invoering van een forfaitaire bijdrage van 500 frank bij een ziekenhuisopname voor speciale technische geneeskundige verstrekkingen en zulks ongeacht of deze verstrekking tijdens de opname wordt uitgevoerd of verstrekt.

Dit forfaitair bedrag kan worden gecumuleerd met het persoonlijk aandeel van de rechthebbende in de kosten van een of meer verstrekkingen zelf.

Met andere woorden, het is mogelijk dat de patiënt voor een technische prestatie twee keer betaalt.

Het is niet correct patiënten tweemaal voor dezelfde prestatie te laten betalen.

Nr. 5 VAN MEVROUW NELIS-VAN LIEDEKERKE EN DE HEER COENE

Art. 6

In dit artikel, het 3º doen vervallen.

Verantwoording

De bedoeling van het te bekrachtigen volmachtenbesluit is de oprichting van de voorlopige administratieve cel bij het RIZIV belast met de voorbereiding van de overdracht van de diensten en het personeel van het Nationaal Pensioenfonds voor Mijnwerkers naar het RIZIV. De personeelsformatie zou bestaan uit een administrateur-generaal en een adviseur-generaal.

Niet alleen dient dit volmachtenbesluit om een aantal partijgebonden personen een benoeming te geven, bovendien stelt de Raad van State zich ernstige vragen bij dit volmachtenbesluit.

Tussen de regering en de Raad van State is immers een betwisting ontstaan over de vraag wie kan benoemd worden binnen de voorlopige en definitieve administratieve cel binnen het RIZIV. Volgens de Raad van State kan dit alleen het vroegere personeel zijn van het Nationaal Pensioenfonds voor Mijnwerkers en van de Voorzorgskassen. Volgens de regering kunnen naast het personeel van dit pensioenfonds ook nog anderen opgenomen worden.

De Raad van State stelt : « Het ontwerp bevat, behoudens op het vlak van taalaanhorigheid, geen nadere regeling met betrekking tot de voorwaarden waaronder gegadigden kunnen benoemd worden in één van de in het ontwerp bedoelde ambten van administrateur-generaal en adviseur-generaal. Zulks zal nochtans niet tot gevolg kunnen hebben dat met de toepassing van het besluit in ontwerp zou worden voorbijgegaan aan het voorschrift van artikel 14, tweede lid, van de voornoemde wet van 26 juli 1996, luidens welke bepaling de personeelsleden van de voorlopige administratieve cel van rechtswege worden opgenomen in de administratieve cel bedoeld in artikel 135 van de wet van 29 april 1996 houdende sociale bepalingen, en aan het in deze laatste wetsbepaling neergelegde vereiste dat de definitieve administratieve cel uitsluiten bestaat uit personeel van de centrale administratie van het Nationaal Pensioenfonds voor Mijnwerkers en van de Voorzorgskassen. Uit de voornoemde, in samenhang gelezen, wetsbepalingen volgt immers dat de in het ontwerp bedoelde ambten alleen zullen kunnen worden ingenomen door de zoëven vermelde personeelsleden. »

Tenslotte stelt de VLD zich vragen bij de hoogdringendheid van deze maatregel dat hij moet genomen worden in het kader van een volmachtenbesluit.

Nr. 6 VAN MEVROUW NELIS-VAN LIEDEKERKE EN DE HEER COENE

Art. 6

In dit artikel, het 4º doen vervallen.

Verantwoording

De bedoeling van dit volmachtenbesluit is tot 31 augustus 1997 de Koning de machtiging te geven om de nomenclatuur inzake geneesmiddelen te wijzigen zonder rekening te houden met de procedure en voor de magistrale bereidingen zonder rekening te houden met de aannemingscriteria.

De VLD is niet overtuigd dat door deze maatregelen besparingen kunnen worden gerealiseerd.

Integendeel, voor wat betreft de afschaffing van de terugbetaling van heel wat magistrale bereidingen kan verwacht worden dat een substitutie zal plaatsvinden. Hierdoor zullen de magistrale bereidingen vervangen worden door de duurdere farmaceutische produkten, wat in de ziekteverzekering zal leiden tot een meeruitgave in plaats van een besparing.

Nr. 7 VAN MEVROUW NELIS-VAN LIEDEKERKE EN DE HEER COENE

Art. 6

In dit artikel, het 6º en het 7º doen vervallen.

Verantwoording

De te bekrachtigen koninklijk besluiten voorzien in een lineaire verlaging van een aantal honoraria, prijzen en forfaitaire tegemoetkomingen met 2 % of 3 %.

De VLD stelt vast dat in een paniekreactie de regering is overgegaan tot lineaire maatregelen. Deze maatregelen hebben zowel diegenen die binnen het voorziene budget zijn gebleven als diegenen die het hun voorziene budget ruim hebben overschreden, getroffen. Deze maatregel wordt dan ook door de beroepscategorieën die binnen het voorziene budget zijn gebleven als zeer onrechtvaardig aangevoeld.

Door het nemen van lineaire maatregelen ondergraaft de regering zelf het responsabiliseringsproces dat zij binnen de medische wereld op gang wil brengen. Welke beroepsgroep is immers nog bereid om zelf besparingsmaatregelen voor te stellen, wanneer het overschrijden van het budget door anderen leidt tot lineraire sancties die iedereen treffen ?

Bovendien verschuiven sommige maatregelen alleen maar de financiële problemen.

De crisismaatregel waardoor voor de rustoorden en RVT's de forfaits O, A, B, C, C+, CD met 2 % verminderd worden, verlegt de financiële gevolgen naar de bejaarden of naar de OCMW's.

De lineaire verlaging van de forfaits zal tot gevolg hebben dat de ROB's en de RVT's bij het ministerie van Economische Zaken een verhoging van de dagprijs gaan vragen. Eens die toegekend, liggen de financiële gevolgen natuurlijk bij de patiënt. De patiënt die de verhoogde dagprijs niet kan opbrengen, wendt zich tot het OCMW en dit OCMW zal zich verplicht zien deze lasten te verhalen ofwel op de familieleden ofwel op de eigen gemeenschap.

Nr. 8 VAN MEVROUW NELIS-VAN LIEDEKERKE EN DE HEER COENE

Art. 6

In dit artikel het 8º doen vervallen.

Verantwoording

Het te bekrachtigen koninklijk besluit voorziet in een regeling waardoor het bedrag van het persoonlijk aandeel in de kosten voor geneeskundige verstrekkingen blijft vastgesteld op het nominaal bedrag dat van toepassing was op 31 december 1996.

Tegelijkertijd voorziet de regering in de vermindering met 3 % van heel wat honoraria, prijzen en forfaitaire bedragen.

Hieruit vloeit voort dat de regering het persoonlijk aandeel procentueel laat toenemen. Met andere woorden, de patiënt betaalt nogmaals de rekening.

Nr. 9 VAN DE HEER COENE EN MEVROUW NELIS-VAN LIEDEKERKE

Art. 7

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

De VLD verzet zich tegen het feit dat bij volmachtenbesluit de Koning gemachtigd wordt om het bedrag van de primaire arbeidsongeschiktheidsuitkering te bepalen. Het volmachtenbesluit verleent immers nogmaals aan de Koning volmacht om het bedrag van de primaire arbeidsongeschiktheidsuitkering aan te passen.

Nr. 10 VAN MEVROUW NELIS-VAN LIEDEKERKE EN DE HEER COENE

Art. 10

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

De VLD is van mening dat de halvering van de leeftijdstoeslag en het uitstel van de leeftijdstoeslag voor 16-jarigen tot het bereiken van de leeftijd van 18 jaar zonder rekening te houden met de inkomenssituatie van de ouders niet kan.

De maatregel illustreert ook de lafheid waarmee deze regering haar maatregelen neemt. De jonge generatie van ouders zal inleveren, terwijl de ouders wier eerste kind reeds een leeftijdstoeslag heeft gekregen, deze leeftijdstoeslag behouden. Met andere woorden, deze regering wentelt de besparingen af op de jongere generatie.

Nr. 11 VAN DE HEER COENE EN MEVROUW NELIS-VAN LIEDEKERKE

Art. 11

In dit artikel, het 2º doen vervallen.

Verantwoording

De Raad van State heeft 3 fundamentele opmerkingen over het te bekrachtigen koninklijk besluit die de VLD tot de conclusie leiden dat dit besluit niet bekrachtigd kan worden bij wet :

1. Volgens de Raad van State heeft het koninklijk besluit ook betrekking op het pensioen van de magistraten. De Raad van State stelt « dat de wet van 26 juli 1996 hiervoor geen rechtsgrond biedt. Het is immers aan de Kamer van volksvertegenwoordigers en aan de Senaat voorbehouden de organisatie van de hoven en rechtbanken te regelen. « Deze aangelegenheid omvat niet alleen de organisatie van de hoven en rechtbanken strictu sensu, maar ook andere aspecten van de werking van de rechterlijke macht. Daaronder moet begrepen worden een aantal aangelegenheden in verband met het statuut van de magistraten, zoals het pensioen, geregeld in onder meer de artikelen 383 en 391 van het Gerechtelijk Wetboek. ». »

Volgens de Raad van State is een delegatie van deze bevoegdheid onmogelijk :

« Gelet op de hiervoren vermelde in de memorie van toelichting gegeven verduidelijking, volgens welke de door het ontwerp aan de Koning verleende opdrachten enkel in artikel 78 van de Grondwet bedoelde monocamerale aangelegenheden betreffen, valt het pensioenstelsel van de magistraten niet onder de delegatie.

Bovendien bepaalt artikel 152 van de Grondwet dat de rechters in ruste worden gesteld op de bij de wet bepaalde leeftijd en dat zij het bij de wet bepaalde pensioen genieten. Het betreft dus een tot de eigen bevoegdheid van de wetgever behorende aangelegenheid welke deze, in beginsel, niet kan delegeren aan de uitvoerende macht. Terzake werd ook vastgesteld dat geen elementen werden aangereikt die het bestaan van uitzonderlijke of crisisomstandigheden zouden wettigen, waardoor een normale uitoefening van de wetgevende macht bemoeilijkt wordt. ».

2. De Raad van State wijst erop dat een gevaar bestaat dat de gelijkheid van de Belgen en het principe van de niet-discriminatie wordt geschonden aangezien men voorziet in een regeling die verschillend kan zijn al naargelang de aard van het pensioen, de datum waarop het pensioen is uitbetaald, de aard van de bijkomende voordelen...

3. Tenslotte wijst de Raad van State erop dat de wetgever in artikel 2 van het besluit ingrijpt in een wetgeving waarover een geschil aanhangig is bij de Raad van State, afdeling wetgeving.

Hij waarschuwt de regering dat zelfs een legislatieve bekrachtiging van het betrokken besluit achteraf, niet vrijstelt van een rechterlijke toetsing van de toelaatbaarheid van een dergelijk ingrijpen in hangende procedures voor de rechter.

In een noot bij zijn opmerking stelt de Raad van State : « Die toetsing zal in voorkomend geval zelfs kunnen gebeuren in het licht van het bepaalde in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden : « Le principe de la prééminence du droit et la notion de procès équitable consacrés par l'article 6 s'opposent à toute ingérence du pouvoir législatif dans l'administration de la justice dans le but d'influer sur le dénouement judiciaire d'un litige. ». »

Nr. 12 VAN DE HEER COENE EN MEVROUW NELIS-VAN LIEDEKERKE

(Subsidiair)

Art. 11

In dit artikel het 2º aanvullen als volgt :

« met dien verstande dat in artikel 1 en artikel 68, § 1, b) wordt aangevuld met de woorden « met uitzondering van de pensioenen van de magistraten. »

Verantwoording

Volgens de Raad van State heeft het koninklijk besluit ook betrekking op het pensioen van de magistraten. De Raad van State vindt dat de wet van 26 juli 1996 hiervoor geen rechtsgrond biedt. Het is immers aan de Kamer van volksvertegenwoordigers en aan de Senaat voorbehouden de organisatie van de hoven en rechtbanken te regelen.

Om aan deze opmerking tegemoet te komen, stelt de VLD voor uitdrukkelijk de pensioenen van magistraten uit te sluiten van het toepassingsgebied van het te bekrachtigen koninklijk besluit.

Nr. 13 VAN MEVROUW NELIS-VAN LIEDEKERKE EN DE HEER COENE

Art. 12

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

De VLD stelt voor dit artikel te schrappen omdat de bepalingen van dit artikel tussenkomen in een hangend geding.

De Raad van State legt de vinger op wonde :

« Er dient in dit verband te worden gewezen op de rechtspraak van het Arbitragehof luidens welke een wetsbepaling, aangenomen met toepassing van een bepaling van een opdrachtwet of een bijzondere-machtenwet die uitdrukkelijk in de bekrachtiging van de uitvoeringsbesluiten voorziet, niet geacht kan worden tot doel te hebben de rechterlijke wettigheidstoetsing onomogelijk te maken. De omstandigheid dat een verordeningsbepaling in rechte is aangevochten, of in rechte aanvechtbaar is, kan de wetgever er niet van weerhouden een bevoegdheid uit te oefenen die hij zich uitdrukkelijk heeft voorbehouden.

In zoverre de artikelen 5, § 2, 12 en 14 van het ontwerp ertoe strekken retroactief een rechtsgrond te bieden voor bepaalde uitvoeringsmaatregelen, gebeurt dit niet met toepassing van een wet die aan de Koning bijzondere machten heeft verleend.

Het retroactief verschaffen van een rechtsgrond heeft implicaties voor beroepen die bij de Raad van State zijn ingesteld, of die bij de Raad van State ingesteld kunnen worden, evenals voor betwistingen die in verband met die uitvoeringshandelingen aanhangig zouden zijn bij de hoven en rechtbanken, of bij hen aanhangig gemaakt kunnen worden. Dit hoeft niet noodzakelijk te betekenen dat het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel geschonden wordt, doordat afbreuk gedaan wordt aan de jurisdictionele waarborgen die aan alle burgers worden geboden. Dat zou wel het geval zijn wanneer het enige of hoofdzakelijke doel dat met de retroactiviteit wordt beoogd, erin zou bestaan de beslechting van een of meer rechtsgedingen in een bepaalde zin te beïnvloeden of rechtscolleges te beletten over een bepaalde rechtsvraag uitspraak te doen, zonder dat uitzonderlijke omstandigheden aanwezig zijn die dat redelijkerwijze kunnen verantwoorden.

Bovendien moet erop gewezen worden dat de aantasting van het grondbeginsel van de rechtszekerheid die het gevolg is van de retroactiviteit vervat in de bedoelde valideringen, in geen geval onevenredig mag zijn met het door de betrokken bepalingen beoogde doel. ».

Nr. 14 VAN DE HEER COENE EN MEVROUW NELIS-VAN LIEDEKERKE

Art. 15

In dit artikel, het 2º doen vervallen.

Verantwoording

Het te bekrachtigen koninklijk besluit voert een solidariteitsbijdrage van 7,5 % op het loon van de student in, terwijl de studenten zelf geen rechten in de sociale zekerheid verwerven. De ratio legis van dit volmachtenbesluit is bijgevolg beperkt tot het puur verwerven van bijkomende inkomsten, het opleggen van nieuwe sociale lasten.

Aangezien de VLD gelooft dat enkel via een lastenverlaging de creatie van tewerkstelling kan aangemoedigd worden, verzoekt zij dan ook tot schrapping van punt 2 van artikel 15.

Nr. 15 VAN MEVROUW NELIS-VAN LIEDEKERKE EN DE HEER COENE

Art. 15

In dit artikel, het 3º doen vervallen.

Verantwoording

Het te bekrachtigen koninklijk besluit voert een solidariteitsbijdrage in op het gebruik van een door de werkgever kosteloos ter beschikking gesteld voertuig.

Deze bijdrage is een pure lastenverhoging.

Nr. 16 VAN DE HEER COENE EN MEVROUW NELIS-VAN LIEDEKERKE

Art. 17

In dit artikel, het 2º doen vervallen.

Verantwoording

De bestrijding van de werkloosheid behoort in België tot de topprioriteiten van het beleid. Eén van de belangrijkste instrumenten die tot jobcreatie kunnen leiden, is de lastenvermindering.

De verhoging van de sociale bijdragen voor zelfstandigen is dan ook volledig in tegenstrijd met de doelstelling van deze regering om het creëren van nieuwe jobs aan te moedigen. Temeer omdat in België het scheppen van nieuwe banen vooral in de KMO's gebeurt, is deze maatregel volgens de VLD totaal onaanvaardbaar.

Nr. 17 VAN DE HEER COENE EN MEVROUW NELIS-VAN LIEDEKERKE

(Subsidiair)

Art. 17

In dit artikel, het 2º aanvullen als volgt :

« met dien verstande dat artikel 4, 2º wordt geschrapt ».

Verantwoording

De gelijkschakeling van de sociale bijdragen tussen de zelfstandigen in hoofdberoep en de zelfstandigen in bijberoep zal volgens de VLD niet leiden tot meer inkomsten voor het sociaal statuut der zelfstandigen. Integendeel, veel zelfstandigen die zich vroeger bij het sociaal statuut lieten inschrijven als zelfstandigen in bijberoep, zullen deze inschrijving nu nalaten. Hierdoor zal het zwart werk toenemen en zal de overheid bijkomend nog inkomsten uit belastingen derven. Zelfstandigen in bijberoep betaalden immers belastingen op hun inkomsten uit deze zelfstandige bezigheid. Bij zwart werk is dit niet langer het geval.

Nr. 18 VAN DE HEER COENE EN MEVROUW NELIS-VAN LIEDEKERKE

(Sub-subsidiair)

Art. 17

In dit artikel, het 2º aanvullen als volgt :

« met dien verstande dat in het koninklijk besluit artikel 6 en artikel 10, § 4 worden geschrapt ».

Verantwoording

Artikel 6 voorziet in een machtiging aan de Koning om onder meer bepaalde percentages en het bedrag van de beroepsinkomsten aan te passen.

Die opdracht is volgens de Raad van State in te ruime bewoordingen geformuleerd. Het ontwerp geeft immers niet aan binnen welke perken, onder welke voorwaarden en volgens welke normen de Koning de bepalingen van het koninklijk besluit nr. 38 kan wijzigen.

Een zodanige bevoegdheidstoekenning kan niet worden ingepast in de machten die de Koning ontleent aan de bijzondere machtenwetten van 26 juli 1996 : zij zou met name tot gevolg hebben dat voor de hier aan de orde zijnde aangelegenheden de bijzondere machten van die wetten door de Koning zelf onbeperkt worden verlengd buiten de in die wetten gestelde tijdslimieten.

Om bestaanbaar te zijn met de bijzondere machtenwetten moeten in de delegatiebepaling nadere grenzen worden aangegeven waarbinnen de Koning de bedoelde « aanpassingen » kan doen.

De nominale beperking dat de bijdrageverhoging respectievelijk verhoging van de vennootschapsbijdrage beperkt moet blijven tot 7 000 frank respectievelijk 17 500 frank is onvoldoende als afbakening van de bevoegdheden verleend aan de Koning.

Nr. 19 VAN MEVROUW NELIS-VAN LIEDEKERKE EN DE HEER COENE

Art. 9

In dit artikel, het 3º doen vervallen.

Verantwoording

Deze maatregel gaat voorbij aan de structurele problemen van de financiering van de werkloosheidsverzzekering.

Om een verhoging van de loonlasten te vermijden kiest de regering voor het wegdraineren van de middelen voor risicogroepen naar de vergoeding van tijdelijke en oudere werklozen.

De uitleg van de regering dat een groot aantal sectoren geen vormingsinstituut hebben opgericht of totaal geen gebruik maken van de 0,20 % volstaat niet om deze bijdragen te halveren.

Deze maatregel gaat regelrecht in tegen het eigen doelgroepsgericht tewerkstellingsbeleid van de regering. Bovendien worden er middelen voor het actieve werkloosheidsbeleid en/of permanente vorming afgeroomd ten voordele van het passieve werkloosheidsbeleid.

Indien er zoveel financiële reserves zijn ontstaan uit deze bijdrage, betekent dit dat de bijdrage van 0,20 % voor zeer veel werkgevers een overbodige of overdreven heffing was, die de arbeidskost al die tijd onnodig heeft verzwaard. Ofwel toont dit de gebrekkige controle aan van de regering op de besteding van de financiële middelen voor risicogroepen.

Luc COENE.
Lisette NELIS-VAN LIEDEKERKE.

Nr. 20 VAN DE HEREN COENE EN HATRY

Art. 3

In dit artikel, het 4º doen vervallen.

Verantwoording

De Raad van State merkt op dat de voorziene regeling, krachtens welke de lasten die voortvloeien uit de taak van het Belgisch-Kongolees Fonds, volledig voor rekening van de Belgische Staat zijn en krachtens welke de Belgische Staat ook volledig de lasten voor zijn rekening neemt van de leningen die het Fonds zou aangaan om zijn taak te volbrengen, neerkomt op een zuivere vorm van debudgettering.

De betaling van de vergoedingen komt immers niet meer voor in de rijksbegroting, hoewel de Staat ze volledig voor zijn rekening neemt bij wijze van de vooruitfinanciering waarmee het Fonds wordt belast.

Deze regeling is volgens de Raad van State in strijd met de algemene begrotingsprincipes van annaliteit en universaliteit.

Zoals de Raad van State terecht opmerkt, heeft de regering duidelijk een constructie opgezet om de betaling van de vergoedingen buiten de rijksbegroting te houden, hoewel de Staat ze bij wijze van vooruitfinanciering volledig voor zijn rekening neemt.

Het betreft hier inderdaad een zuivere vorm van debudgettering.

Deze opmerking is des te prangender daar twee jaar geleden de federale regering in een zogenaamde interpretatieve wet de financiële tegemoetkomingen van de belanghebbenden met de helft wou verminderen. Een buiten begrotingstelling van bedoelde middelen ontneemt dan ook aan de federale Kamers de mogelijkheid om op een adequate wijze controle uit te oefenen op de correcte naleving van wat het Hof van Cassatie in deze bij arrest heeft beslist.

Nr. 21 VAN DE HEREN COENE EN HATRY

Art. 2

Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 2 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

Verantwoording

Met ingang van aanslagjaar 1995 wordt het kadastraal inkomen dat in de personenbelasting belastbaar is, in de regel verhoogd met 25 %.

De verhoging is uitsluitend van toepassing ten aanzien van belastingplichtigen die aan de personenbelasting of aan de belasting van niet-inwoners/natuurlijke personen onderworpen zijn.

De verhoging is van toepassing ten aanzien van gebouwde onroerende goederen die in België gelegen zijn en die niet verhuurd zijn en bovendien ook niet voor de woningaftrek in aanmerking komen, of, die wel verhuurd zijn, maar dan uitsluitend voor zover de huurder een natuurlijke persoon is die ze noch geheel, noch gedeeltelijk voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid gebruikt.

De regering stelt nu voor om de verhoging met 25 % op te trekken tot 40 %.

Een voorbeeld verduidelijkt het effect van deze maatregel :

1. een niet-verhuurd gebouw dat niet dienst doet als woning van de belastingplichtige;

2. ofwel een gebouw dat verhuurd wordt aan een natuurlijk persoon die het in huur genomen goed noch geheel noch gedeeltelijk gebruikt voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid;

3. ofwel een gebouw dat verhuurd wordt aan een rechtspersoon die geen vennootschap is, met het oog op de onderverhuring ervan aan één of meer natuurlijke personen om uitsluitend als woning te worden gebruikt.

Het gebouw heeft een kadastraal inkomen van 80 000 frank.

Voor het aanslagjaar 1997 bedraagt de indexatiecoëfficiënt 1,1840.

Het in de personenbelasting belastbaar kadastraal inkomen moet, rekening houdende met de indexatiecoëfficiënt van 1997, als volgt worden berekend :

80 000 × 1,1840 = 94 720, afgerond 94 700.

94 700 + 40 % = 132 580.

Een natuurlijk persoon met een gemiddelde aanslagvoet in de personenbelasting van 40 % betaalt op zijn inkomsten 1997 aldus 53 032 frank belastingen (indexering + verhoging met 40 %) op dit onroerend goed, de onroerende voorheffing buiten beschouwing gelaten.

Voor de indexering betaalde diezelfde belastingplichtige 32 000 frank belastingen en op zijn inkomsten 1996 betaalt hij 47 350 frank belastingen (indexering + verhoging met 25 %).

Het hoeft geen betoog dat deze maatregel opnieuw ernstige schade zal toebrengen aan de vastgoedsector, die reeds in een diepe crisis verkeert.

Door de kadastrale inkomens te verhogen tot 40 % worden de eigenaars van een tweede woning immers ernstig gediscrimineerd ten opzichte van de beleggers in roerende waarden.

Nr. 22 VAN DE HEREN COENE EN HATRY

Art. 2

Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 3 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

Verantwoording

Intresten van rentegevende voorschotten van bestuurders en vennoten worden, onder bepaalde voorwaarden en binnen bepaalde perken, geherkwalificeerd tot dividenden.

Als voorschot wordt voortaan beschouwd, elk al dan niet door effecten vertegenwoordigde geldlening. Een geldlening gaat duidelijk minder ver dan een vordering.

De herkwalificatie vindt plaats in de mate dat de intresten hoger zijn dan de marktrente of in de mate dat de voorschotten hoger zijn dan het gestort kapitaal verhoogd met de belaste reserves. Nieuw is dat het gestorte kapitaal voortaan wordt beoordeeld bij het einde van het belastbaar tijdperk, terwijl de belaste reserves bij voortduur beoordeeld worden bij het begin van het belastbaar tijdperk. Een kapitaalverhoging die in de loop van het belastbaar tijdperk wordt doorgevoerd, telt bijgevolg voortaan wel mee om te beoordelen of de rentegevende voorschotten de gestelde grens wel of niet overschrijden.

Een andere wijziging heeft voor gevolg dat een herkwalificatie voortaan ook kan plaatsvinden wanneer de voorschotten worden toegestaan door aandeelhouders van aandelenvennootschappen. Er wordt echter meteen bijgezegd dat de herkwalificatieregeling uitsluitend kan gelden ten aanzien van voorschotten die toegestaan worden door natuurlijke personen.

In de nieuwe regeling zullen intresten van rentegevende voorschotten ook geherkwalificeerd kunnen worden als de voorschotten worden toegestaan door een persoon die een opdracht van bestuurder, zaakvoerder, vereffenaar of een gelijksoortige functie uitoefent. De hier bedoelde personen zijn niet alleen de natuurlijke personen maar ook de rechtspersonen.

Voortaan zal er ook van herkwalificatie sprake kunnen zijn als een rentegevend voorschot wordt toegestaan door de echtgenoot van een aandeelhouder van een kapitaalvennootschap, of nog door een minderjarig niet-ontvoogd kind van een zaakvoerder van een personenvennootschap.

Het is duidelijk dat de regering met deze maatregelen de herkwalificatieregeling aanzienlijk uitbreidt en daardoor een omvangrijke belastingverhoging oplegt ten laste van zowel de natuurlijke personen als de bedrijven.

Deze maatregelen kunnen dan ook onmogelijk worden goedgekeurd.

Nr. 23 VAN DE HEREN COENE EN HATRY

Art. 2

Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 4 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

Verantwoording

De regering wil het fiscaal statuut van vennootschapsmandatarissen harmoniseren door nog slechts twee categorieën van bezoldigingen over te houden, namelijk bezoldigingen van werknemers enerzijds en bezoldigingen van bestuurders en zaakvoerders, die men voortaan de categorie van de bedrijfsleiders gaat noemen, anderzijds. Bijgevolg wordt de afzonderlijke categorie van de werkende vennoten afgeschaft.

Tot deze nieuwe categorie van bedrijfsleiders zullen behoren, alle beloningen verleend of toegekend aan :

a) een natuurlijk persoon, wegens de uitoefening van een opdracht als bestuurder, zaakvoerder, vereffenaar of gelijksoortige functies;

b) een natuurlijk persoon die in de vennootschap een werkzaamheid of een leidende functie uitoefent buiten een arbeidsovereenkomst.

De harmonisatie van het taxatiestelsel van vennootschapsmandatarissen heeft volgende afgeleide effecten :

­ zaakvoerders van personenvennootschappen die geen vennoot zijn, vallen voortaan ook onder het kostenforfait van 5 %;

­ werkende vennoten die geen zaakvoerder zijn en geen analoge functie uitoefenen en door een arbeidsovereenkomst verbonden zijn, kunnen geen gebruik meer maken van het stelsel van de aftrek van intresten van kapitaalleningen aangegaan om aandelen van de vennootschap te verwerven;

­ de hervorming heeft gelijkaardige gevolgen voor de aftrek van ten laste genomen vennootschapsverliezen;

­ de hervorming heeft ook voor gevolg dat de herkwalificatieregeling inzake huurinkomsten voortaan van toepassing wordt op alle personen die behoren tot de nieuwe categorie van de bedrijfsleiders;

­ personen die tot nog toe binnen de categorie van de werkende vennoten vallen en vanaf aanslagjaar 1998 onder de nieuwe categorie van de bedrijfsleiders vallen, kunnen geen beroepsinkomsten meer toekennen aan hun medehelpende echtgenoot.

Voorbeelden

A. Een zaakvoerder van een personenvennootschap die geen vennoot is, maakt gebruik van de forfaitaire beroepskosten :

Belastbare brutobezoldiging

(na aftrek sociale lasten) : 745 244 frank

Forfaitaire beroepskosten : 66 357 frank

Belastbare nettobezoldiging : 678 887 frank

Volgens de nieuwe regeling zal zijn situatie er als volgt uitzien :

Belastbare brutobezoldiging

(na aftrek sociale lasten) : 745 244 frank

Forfaitaire beroepskosten : 37 262 frank

Belastbare nettobezoldiging : 707 982 frank

Bijgevolg neemt zijn netto belastbaar inkomen toe met meer dan 29 000 frank.

B. Een zaakvoerder van een personenvennootschap die geen vennoot is, verhuurt een onroerend goed aan de vennootschap :

Volgens de nieuwe regeling zal een gedeelte van de ontvangen huur voortaan in zijnen hoofde belast worden als een bezoldiging.

Gegevens :

KI : 72 000 frank

Ontvangen huur : 12 × 60 000 frank = 720 000 frank

Toegekende bezoldiging : 1 640 000 frank

Betaalde intresten : 600 000 frank

Bepaling van de normale huur : 72 000 × 5/3 × 3 = 360 000 frank

Bepaling van de overdreven huur : 720 000 - 360 000 = 360 000 frank

Hierna wordt vooreerst het belastbaar inkomen berekend volgens de huidige regels :

Onroerend inkomen

Brutohuur 720 000 frank
Kosten : 40 % 288 000 frank
432 000 frank
Aftrek intresten 432 000 frank
Netto 0 frank

Beroepsinkomen

Brutobezoldiging 1 640 000 frank
Forfaitaire kosten 93 200 frank
Netto belastbaar 1 546 800 frank

Berekening volgens de nieuwe regels :

Onroerend inkomen

Brutohuur : 720 000 - 360 000 = 360 000 frank
Kosten : 40 % 144 000 frank
216 000 frank
Aftrek intresten 216 000 frank
Netto 0 frank

Beroepsinkomen

Bruto toegekend 1 640 000 frank
Herkwalificatie 360 000 frank
Brutobezoldiging 2 000 000 frank
Forfaitaire kosten : 5 % 93 200 frank
Netto belastbaar 1 546 800 frank

Bijgevolg neemt zijn belastbaar inkomen toe met niet minder dan 353 200 frank.

C. Bezoldiging van de man als werkend vennoot in een BVBA : 1 950 000 frank. Zijn vrouw oefent een afzonderlijke beroepswerkzaamheid uit die 350 000 frank netto-winst opbracht en helpt ook mee in de BVBA van de man waarin zijn het secretariaatswerk verricht. Rekening houdende met de geleverde prestaties en het daarbij behorende normale normale loon, mag de toekenning aan de vrouw worden geschat op 400 000 frank.

Vaststelling van het belastbaar netto-inkomen :

Man Vrouw
Bezoldigingen 1 950 000 frank
Toekenning 400 000 frank 400 000 frank
Netto-winst 350 000 frank
Belastbaar netto-
inkomen 1 550 000 frank 750 000 frank

Voortaan zal geen toekenning meer kunnen gebeuren aan de medehelpende echtgenoot, zodat het belastbaar netto-inkomen van de man 1 950 000 frank zal bedragen en dat van de vrouw 350 000 frank, wat ingevolge de progressiviteit van de tariefstructuur zal leiden tot een hogere belasting.

Nr. 24 VAN DE HEREN COENE EN HATRY

Art. 2

Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 5 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

Verantwoording

Zie amendement nr. 23.

Nr. 25 VAN DE HEREN COENE EN HATRY

Art. 2

Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 6 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

Verantwoording

Zie amendement nr. 23.

Nr. 26 VAN DE HEREN COENE EN HATRY

Art. 2

Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 7 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

Verantwoording

Zie amendement nr. 23.

Nr. 27 VAN DE HEREN COENE EN HATRY

Art. 2

Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 10 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

Verantwoording

Zie amendement nr. 23.

Nr. 28 VAN DE HEREN COENE EN HATRY

Art. 2

Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 11 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

Verantwoording

Zie amendement nr. 23.

Nr. 29 VAN DE HEREN COENE EN HATRY

Art. 2

Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 12 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

Verantwoording

Zie amendement nr. 23.

Nr. 30 VAN DE HEREN COENE EN HATRY

Art. 2

Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 22 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

Verantwoording

Zie amendement nr. 23.

Nr. 31 VAN DE HEREN COENE EN HATRY

Art. 2

Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 23 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

Verantwoording

Zie amendement nr. 23.

Nr. 32 VAN DE HEREN COENE EN HATRY

Art. 2

Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 42 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

Verantwoording

Zie amendement nr. 23.

Nr. 33 VAN DE HEREN COENE EN HATRY

Art. 2

Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 44 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

Verantwoording

Zie amendement nr. 23.

Nr. 34 VAN DE HEREN COENE EN HATRY

Art. 2

Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 45 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

Verantwoording

Zie amendement nr. 23.

Nr. 35 VAN DE HEREN COENE EN HATRY

Art. 2

Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 46 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

Verantwoording

Zie amendement nr. 23.

Nr. 36 VAN DE HEREN COENE EN HATRY

Art. 2

Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 48 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

Verantwoording

Zie amendement nr. 23.

Nr. 37 VAN DE HEREN COENE EN HATRY

Art. 2

Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 8 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

Verantwoording

Vanaf 27 september gerealiseerde meerwaarden op immateriële activa die door de belastingplichtige niet geboekt werden, worden voortaan altijd aan het volle tarief belast, zonder mogelijkheid van gespreide taxatie in geval van wederbelegging. Als bijgevolg de zelf tot stand gebrachte cliënteel geacht moet worden niet de aard van immateriële vaste activa te hebben, dan volgt hier uit dat de verkoopprijs ervan ook niet in aanmerking komt voor het stelsel van de uitgestelde en gespreide belasting.

Nochtans lijkt het erop dat de boekhoudrechtelijke verwerkingswijze van de verkoopopbrengst van activa die niet op de balans stonden niet bepalend kan zijn voor de fiscale kwalificatie en behandeling van die opbrengsten als meerwaarden.

Dat de regering zelf niet zeker is van haar stuk blijkt uit haar standpunt terzake ingeval van stopzetting : de zelf opgebouwde cliënteel mag niet meer als een immaterieel vast actief worden aangemerkt in het kader van de uitgestelde gespreide taxatie, maar behoudt zijn karakter als immaterieel vast actief zodra er definitieve stopzetting is.

Nr. 38 VAN DE HEREN COENE EN HATRY

Art. 2

Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 13 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

Verantwoording

Onder bepaalde voorwaarden worden de meerwaarden op in België gelegen ongebouwde onroerende goederen die naar aanleiding van een overdracht onder bezwarende titel zijn verkregen, belast als een divers inkomen, ofwel tegen een tarief van 33 % bij vervreemding binnen de vijf jaar, ofwel tegen een tarief van 16,5 % bij vervreemding na vijf jaar.

De regering stelt nu voor om ook de meerwaarden op gebouwen op gelijkaardige wijze te gaan belasten, met uitzondering van het woonhuis.

De regering voorziet immers de invoering van een bijzondere meerwaardebelasting ingeval privé-personen en bepaalde rechtspersonen gebouwen binnen vijf jaar verkopen. Het tarief van de belasting is 16,5 % (te verhogen met 3 % aanvullende crisisbijdrage). Geviseerd worden de meerwaarden op in België gelegen gebouwen of op zakelijke rechten op die gebouwen (andere dan erfpacht of opstal), die verwezenlijkt worden naar aanleiding van een overdracht onder bezwarende titel.

Door de meerwaarden op gebouwen te belasten maakt de regering de vastgoedbezitter absoluut immobiel, die reeds geconfronteerd wordt met registratierechten van 12,5 %.

Nr. 39 VAN DE HEREN COENE EN HATRY

Art. 2

Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 14 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

Verantwoording

Zie amendement nr. 38.

Nr. 40 VAN DE HEREN COENE EN HATRY

Art. 2

Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 15 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

Verantwoording

Zie amendement nr. 38.

Nr. 41 VAN DE HEREN COENE EN HATRY

Art. 2

Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 16 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

Verantwoording

Zie amendement nr. 38.

Nr. 42 VAN DE HEREN COENE EN HATRY

Art. 2

Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 17 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

Verantwoording

Zie amendement nr. 38.

Nr. 43 VAN DE HEREN COENE EN HATRY

Art. 2

Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 18 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

Verantwoording

Zie amendement nr. 38.

Nr. 44 VAN DE HEREN COENE EN HATRY

Art. 2

Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 19 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

Verantwoording

Zie amendement nr. 38.

Nr. 45 VAN DE HEREN COENE EN HATRY

Art. 2

Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : in artikel 32 van voornoemd koninklijk besluit wordt artikel 223, 8º, geschrapt. »

Verantwoording

Zie amendement nr. 38.

Nr. 46 VAN DE HEREN COENE EN HATRY

Art. 2

Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : in artikel 33 van voornoemd koninklijk besluit wordt in artikel 225, tweede lid, 5º, de bepaling « en 8º » geschrapt. »

Verantwoording

Zie amendement nr. 38.

Nr. 47 VAN DE HEREN COENE EN HATRY

Art. 2

Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 36, 2º en 3º, van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

Verantwoording

Zie amendement nr. 38.

Nr. 48 VAN DE HEREN COENE EN HATRY

Art. 2

Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 37 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

Verantwoording

Zie amendement nr. 38.

Nr. 49 VAN DE HEREN COENE EN HATRY

Art. 2

Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 38, 2º, van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

Verantwoording

Zie amendement nr. 38.

Nr. 50 VAN DE HEREN COENE EN HATRY

Art. 2

Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 47 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

Verantwoording

Zie amendement nr. 38.

Nr. 51 VAN DE HEER COENE EN HATRY

Art. 2

Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 20 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

Verantwoording

De automatische indexering van de belastingschalen werd opgeschort voor een periode van ten hoogste vier jaar vanaf aanslagjaar 1994.

De regering stelt voor om de niet-indexering te verlengen voor de inkomsten van de jaren 1997 en 1998.

Hierdoor wordt de belastinghervorming van 1988 helemaal op de helling gezet. Deze hervorming was er gekomen na jarenlange strijd om het principe van de indexering van de belastingschalen te erkennen in de belastingwetgeving. Het leek er nochtans op dat dit principe voorgoed verworven was. De ongunstige effecten van inflatie op de belastingdruk wanneer de belastingschalen niet geïndexeerd zijn, zijn voldoende gekend.

Vooral de ervaring van de jaren zeventig had velen overtuigd. De grote belastingverhogingen die we in die periode gekend hebben, waren hoofdzakelijk het resultaat van de inflatie, die de belastingbetalers automatisch in hogere belastingschalen duwde. Het leek er dan ook op dat iedereen overtuigd was van de perversiteit van dit systeem.

Het niet-indexeren van de belastingschalen is in feite een meerjarenplan om de belastingdruk elk jaar te verhogen. Het eigenaardige van dit systeem is dat het ritme van de stijging afhankelijk wordt gesteld van het inflatieritme. Dit heeft een budgettaire en een politieke implicatie.

De budgettaire implicatie is dat de opbrengsten van deze belastingverhogingen uiterst onzeker zijn omdat de toekomstige inflatie onzeker is. Het is moeilijk te begrijpen waarom de regering gekozen heeft voor een techniek van belastingheffing die de opbrengst op zo een extreme manier afhankelijk maakt van het inflatieritme, waarover ze trouwens geen controle heeft.

De politieke implicatie van de desindexering van de belastingschalen is dat de stijging van de belastingdruk in ons land bepaald wordt door buitenlandse instanties, omdat de inflatie in het buitenland wordt bepaald. België staat hier doelbewust zijn soevereiniteit af. Het parlement dat grondwettelijk over de belastingtarieven moet beslissen, wordt buiten spel gezet.

De desindexering van de belastingschalen is natuurlijk vanuit politiek-opportunistisch oogpunt voor de regering heel aantrekkelijk. De regering moet immers slechts éénmaal naar het parlement gaan om de belastingverhoging te verkrijgen.

De desindexering van de belastingschalen heeft ook belangrijke gevolgen voor het draagvlak van de Belgische economie. Telkens wanneer een buitenlandse inflatoire schok optreedt, stijgt de belastingdruk in ons land. De toegenomen belastingdruk wordt echter door de werknemers niet passief ondergaan. Een belangrijk deel ervan wordt afgewenteld in de vorm van hoge brutolonen.

Het gevolg is dat bij iedere buitenlandse inflatoire schok, de competitiviteit van de Belgische economie automatisch verslechtert.

De desindexering van de belastingschalen heeft ook een regressief karakter. De inflatie drukt de belastingbetalers in steeds hogere belastingschalen, waar hogere tarieven gelden. Dit effect is echter het grootst voor de lagere en middeninkomens, die de schaal met het maximumtarief nog niet hebben bereikt. De « gelukkigen » die er reeds zijn, kunnen niet verder in nog ongunstigere schalen geduwd worden. Wanneer de desindexering lang genoeg aangehouden wordt, geraakt op de duur iedereen in de top van de belastingschaal. Dit betekent ook dat naarmate de desindexering langer wordt aangehouden, de progressiviteit van het belastingsysteem daalt.

De regering stelt ook voor om de bedragen van de maxima die voor belastingvermindering in aanmerking worden genomen, niet langer te indexeren. Het fiscaal voordeel dat verbonden is aan het pensioensparen en de individuele levensverzekering die niet met een hypothecaire lening is verbonden, wordt bijgevolg aanzienlijk beperkt. Concreet komt het hier op neer dat er inzake de grensbedragen voor het pensioensparen en het lange termijnsparen geen herindexering komt vanaf 1999.

Nr. 52 VAN DE HEREN COENE EN HATRY

Art. 2

Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 29 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

Verantwoording

De aftrek van vorige verliezen wordt nogmaals beperkt. Vanaf aanslagjaar 1996 mogen beroepsverliezen niet worden afgetrokken van de winst van het belastbare tijdperk wanneer het om een « slapende vennootschap » gaat.

Nu stelt de regering voor om de aftrek van vorige verliezen te weigeren indien er een wijziging optreedt in de controle van het aandeelhouderschap welke niet gerechtvaardigd wordt door rechtmatige economische motieven.

De regering opent hier duidelijk de weg naar heel wat willekeur en naar een te ruime beoordelingsbevoegdheid vanwege de Administratie. Wat zijn immers « rechtmatige economische motieven » indien het over verwerving of over wijziging van de controle over een onderneming gaat ?

Nr. 53 VAN DE HEREN COENE EN HATRY

Art. 2

Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 43 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

Verantwoording

Zie amendement nr. 52.

Nr. 54 VAN DE HEREN COENE EN HATRY

Art. 2

Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 31 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

Verantwoording

Oorspronkelijk was de regering van plan om de grondslag van de rechtspersonenbelasting voor alle aan deze belasting onderworpen rechtspersonen, met uitsluiting van de Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten, de provincies, de agglomeraties, de federaties van gemeenten, de gemeenten, de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en de openbare kerkelijke instellingen, te verruimen met de verworpen uitgaven.

Dit betekent dat de verworpen uitgaven in de rechtspersonenbelasting voor alle aan die belasting onderworpen belastingplichtigen op dezelfde wijze belast zouden worden als in de vennootschapsbelasting tegen het tarief van 39 % (plus 3 opcentiemen aanvullende crisisbijdrage).

Ingevolge een aantal kritische opmerkingen die terzake geformuleerd werden, wordt de maatregel met betrekking tot de belasting van de verworpen uitgaven alleen nog behouden voor de publieke ondernemingen die in artikel 180 WIB 1992 opgesomd staan.

De VLD is van mening dat zowel de openbare als de private ondernemingen onder gelijke concurrentievoorwaarden de markt moeten kunnen betreden en bijgevolg voor gelijkaardige economische activiteiten op identieke wijze moeten worden belast.

Deze stelling veronderstelt echter een globale gelijkschakeling van de belastingstelsels en niet een gefractioneerde toepassing van bepaalde belastingprincipes uit de private sector op de openbare sector.

Bovendien creëert deze maatregel onverantwoorde discriminaties tussen rechtspersonen die manifest verboden worden door het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel. Men kan nu reeds voorspellen dat tegen deze maatregel beroepen tot nietigverklaring zullen worden ingesteld voor het Arbitragehof.

Nr. 55 VAN DE HEREN COENE EN HATRY

Art. 2

Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : in artikel 33 van voornoemd koninklijk besluit wordt in artikel 225, 1º de bepaling « 222, 1º, 2º en 4º en » en in artikel 225, 2º de bepaling « 222, 3º en » geschrapt. »

Verantwoording

Zie amedement nr. 54.

Nr. 56 VAN DE HEREN COENE EN HATRY

Art. 2

Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 34 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

Verantwoording

Zie amendement nr. 54.

Nr. 57 VAN DE HEREN COENE EN HATRY

Art. 2

Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 38, 1º, van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

Verantwoording

Zie amendement nr. 54.

Nr. 58 VAN DE HEREN COENE EN HATRY

Art. 2

Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 41 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

Verantwoording

De regering voorziet een aantal maatregelen met het oog op de versoepeling van de voorwaarden om over te kunnen gaan tot de opheffing van het bankgeheim.

In de eerste plaats vervalt de vereiste van medeplichtigheid in hoofde van de bank wat de belastingfraude betreft die door de cliënt zou worden gepleegd. Bijgevolg is het in de toekomst niet langer vereist dat een bank actief betrokken is bij een mechanisme van belastingfraude waarbij gebruikgemaakt wordt van bankdiensten.

Vervolgens zal het bankgeheim niet enkel opgeheven kunnen worden zodra een mechanisme van belastingontduiking bestaat, maar ook zodra dergelijk mechanisme nog niet hoeft te bestaan, maar ook dat het niet vereist is dat de belastingadministratie het werkelijk plegen van belastingfraude aantoont.

De regering pakt met dit maatregelpakket duidelijk de kleine spaarder aan. Niet alleen verhoogt zij de belastingen op de spaarprodukten, maar bovendien crëert zij een sfeer van verdachtmaking door de versoepeling van de voorwaarden om het bankgeheim op te heffen en de verplichting tot het bekendmaken van zijn financiële rekeningen in het buitenland.

Nr. 59 VAN DE HEREN COENE EN HATRY

Art. 2

Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 39 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

Verantwoording

Belastingplichtigen/natuurlijke personen zullen vanaf volgend jaar in hun aangifte melding moeten maken van het bestaan van buitenlandse bankrekeningen en van het land of de landen waar die rekeningen geopend zijn.

Parallel daarmee wordt voor rijksinwoners in het wetboek de uitdrukkelijke verplichting ingeschreven om, op verzoek van de Administratie, de boeken en bescheiden betreffende die buitenlandse rekeningen voor te leggen.

De invoering van deze nieuwe verplichting zal toelaten het gehele stelsel inzake de vestiging van de belasting toe te passen, met daaronder de mogelijkheid tot het vragen van inlichtingen, de ambtshalve aanslag en de strafrechtelijke sancties.

De vermelding van de rekeningen in de aangifte vormt wellicht een belangrijke nieuwe informatie aangezien hiermee het onderzoeksapparaat van de fiscus in werking kan treden (inlichtingen opvragen bij de belastingsplichtigen, bij derden, bij buitenlandse administraties, enz.). Het bedrag van de rekening kan gevraagd worden, alsook waar het geld vandaan komt.

De regering pakt met dit maatregelenpakket duidelijk de kleine spaarder aan. Niet alleen verhoogt zij de belastingen op de spaarprodukten, maar bovendien creëert zij een sfeer van verdachtmaking door de versoepeling van de voorwaarden om het bankgeheim op te heffen en de verplichting tot het bekendmaken van zijn financiële rekeningen in het buitenland.

Nr. 60 VAN DE HEREN COENE EN HATRY

Art. 2

Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 40 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

Verantwoording

Zie amendement nr. 59.

Nr. 61 VAN DE HEREN COENE EN HATRY

Art. 2

Artikel 2, 2º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 4 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

Verantwoording

De invoering van een belasting op de materiële aflevering van effecten aan toonder is duidelijk een rechtstreekse subsidie aan buitenlandse en vooral Luxemburgse bankiers. Dergelijke maatregel werkt in een fiscaal niet-geharmoniseerd Europa duidelijk contra-produktief. Het feit dat in België wordt gewerkt met materiële effecten aan toonder is een troef tegenover andere financiële centra en deze maatregel vermindert hier ongetwijfeld de aantrekkingskracht van, zodat beleggers zullen uitwijken.

Volgens de regering wil men met de nieuwe belasting een bijdrage leveren tot de modernisering van de Belgische financiële markten en dit door de investeerders ertoe aan te zetten over te gaan tot transacties met gedematerialiseerde effecten. Vandaar een soort « sanctie » voor wie nog zweert bij de fysieke aflevering van toonderpapier. Deze toelating klinkt alleszins weinig geloofwaardig en verdient eerder het predikaat « eufemisme ».

Nr. 62 VAN DE HEREN COENE EN HATRY

Art. 2

Artikel 2, 2º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 5 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

Verantwoording

Zie amendement nr. 61.

Nr. 63 VAN DE HEREN COENE EN HATRY

Art. 2

Artikel 2, 3º, schrappen.

Verantwoording

De taks op de collectieve beleggingsinstellingen werd in 1993 in België ingevoerd naar analogie van de soortgelijke « taxe d'abonnement » van 0,06 %, die toen reeds van toepassing was op de Luxemburgse sicavs.

Inmiddels werd het tarief van deze taks voor Luxemburgse « dakfondsen » (fund of funds) en Luxemburgse thesauriesicavs in 1996 reeds verminderd tot 0,03 % en is er in een vergevorderd wetsontwerp sprake om voor dezelfde sicavs het tarief van deze taks nog verder te herleiden tot 0,02 % in 1997 en 0,01 % in 1998.

In plaats van deze tendens te volgen, doet onze regering juist het omgekeerde en breidt zij deze taks nog verder uit.

Dat zij hierdoor het Belgische spaarwezen verder ontmoedigd, hoeft geen betoog.

In principe gaat het hier immers om een zuivere vorm van vermogensbelasting.

Nr. 64 VAN DE HEREN COENE EN HATRY

Art. 2

Artikel 2, 4º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 2 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

Verantwoording

Het is duidelijk dat betreffende bepaling voor gevolg heeft dat de fiscus nog maar eens ruimere bevoegdheden toegemeten krijgt inzake de inning van de belastingen.

Er wordt dan ook vanuit de overheid naar de belastingplichtige toe meer en meer een sfeer van « verdachtmaking » gecreëerd, waarbij de fiscale administratie zich steeds meer middelen toeëigent om te kunnen optreden en de rechtszekerheid van de belastingplichtige alsmaar afneemt.

Dagelijks worden wij immers geconfronteerd met het zeer harde optreden van de BBI in de privé-sector, dat vaak alleen maar bedoeld is om af te schrikken. De fiscus houdt echter geen rekening met de hoge kosten die dergelijke onderzoeken meebrengen voor de betrokken bedrijven en met de schade die wordt aangericht naar de klanten van deze bedrijven toe.

De vraag stelt zich dan ook hoe deze tendens kan verzoend worden met het « samenwerkingsmodel tussen fiscus en belastingplichtige », dat destijds door de minister van Financiën als ideaalbeeld werd naar voren gebracht bij de voorstelling van zijn vijfjarenplan.

Nr. 65 VAN DE HEREN COENE EN HATRY

Art. 2

Artikel 2, 5º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 1 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

Verantwoording

De praktische draagwijdte van de nieuwe omschrijving is dat het vergunningsrecht nu onder meer ook van toepassing wordt bij het schenken van dranken waarvan het alcoholgehalte op zich minder dan 22 volumeprocenten bedraagt, maar die wel gedistilleerde alcohol bevatten.

Navraag leert dat het vergunningsrecht daarmee ook van toepassing zou worden bij het schenken van bijvoorbeeld crème de cassis of van voorgemaakte cocktails in blikjes en flesjes (bv. gin-tonic in blikjes), enz.

Bovendien kan het van toepassing worden bij het schenken van dranken als Gancia en Campari, althans voor zover die dranken ook gedistilleerde alcohol bevatten, wat blijkbaar niet altijd het geval zou zijn.

Merkwaardig is echter dat de regering in haar verslag aan de Koning enkel gewag maakt van de vermindering van het tarief van het vergunningsrecht en de afschaffing van de boven- en ondergrens, maar dat zij zwijgt in alle talen over de uitbreiding van het vergunningsrecht naar andere dranksoorten toe.

De tekst terzake is dan ook uiterst misleidend.

Luc COENE.
Paul HATRY.