1-494/1 (Senaat)
-814/1 -  (Kamer)

1-494/1 (Senaat)
-814/1 (Kamer)

Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers en Senaat

GEWONE ZITTING 1996-1997 (*)

5 december 1996


Conferentie van de Commissies voor Europese aangelegenheden (XVde COSAC),
Dublin 15 en 16 oktober 1996


VERSLAG

NAMENS HET ADVIESCOMITE VOOR EUROPESE AANGELEGENHEDEN VAN KAMER EN SENAAT (1 )

UITGEBRACHT DOOR DE HEREN  HOSTEKINT (S) EN LOWIE (K)


INHOUDSTAFEL


  1. Inleiding
  2. Verloop van de Conferentie
    1. De verhouding tussen de Europese Unie en de Nationale parlementen inzake voorgestelde maatregelen ter bevordering van de werkgelegenheid
    2. De strijd tegen de internationale criminaliteit De rol van Europol en de parlementen
    3. 3. Verslag van de Ierse regering over het Ierse Voorzitterschap en de stand van zaken in de IGC
    4. Voorstellen van aanbevelingen ter versterking van Verklaring 13 in het Verdrag van Maastricht en ter verbetering van de werking van de COSAC
    5. Varia

BIJLAGE I:

BIJLAGE II:


I. INLEIDING

Op dinsdag 15 en woensdag 16 oktober 1996 vond te Dublin de vijftiende Conferentie van de Commissies voor Europese aangelegenheden (COSAC) plaats.

Die conferentie wordt tweemaal per jaar georganiseerd door het parlement van het land dat het Voorzitterschap van de Europese Unie waarneemt. Zij verenigt delegaties van de parlementaire commissies voor de Europese aangelegenheden van de Lid-Staten van de Unie en het Europees Parlement.

De afvaardiging van de Kamer van volksvertegenwoordigers was samengesteld uit de heer Langendries, Voorzitter van de Kamer, mevrouw Lieten-Croes (SP) en de heer Lowie (VB).

De Senaat was vertegenwoordigd door de heer Hatry (PRL), mevrouw Nelis-Van Liedekerke (VLD) en de heer Hostekint (SP).

II. VERLOOP VAN DE CONFERENTIE

1. DE VERHOUDING TUSSEN DE EUROPESE UNIE EN DE NATIONALE PARLEMENTEN INZAKE VOORGESTELDE MAATREGELEN TER BEVORDERING VAN DE WERKGELEGENHEID

A. Uiteenzetting door mevrouw Eithne Fitzgerald, Iers Minister van Arbeid en Sociale Zaken

De Minister bracht in herinnering dat de Europese Unie op dit moment 18 miljoen werklozen telt. Dit rechtvaardigt volgens haar het feit dat van de strijd tegen de werkloosheid een prioriteit van het Ierse Voorzitterschap werd gemaakt. Bijzondere aandacht gaat hierbij naar de lange-termijnwerkloosheid: niet alleen de klassieke middelen inzake economische politiek, zoals maatregelen op het gebied van de macro-economie en de economische competitiviteit zijn nodig, maar evenzeer zijn maatregelen inzake onderwijs en opleiding, bestrijding van misdaad en armoede die van generatie op generatie overgedragen wordt, nodig.

De Minister verwees naar de Top van Essen (9-10 december 1994) waar werd overeengekomen om ter zake maatregelen te treffen op vijf prioritaire gebieden:

1. Bevordering van investeringen in beroepsopleiding als sleutel tot groei en welvaart.

De Europese economieën kunnen op de wereldmarkt de concurrentie met de lage-loonlanden niet aangaan op basis van lage arbeidskosten, maar wel door het produceren van kwaliteitsprodukten met hoge winstmarges. Dit laatste kan maar door goed geschoolde werknemers. Om het gewenste kwaliteitsniveau in de arbeidsmarkt te bereiken, zijn investeringen in onderwijs en opleiding noodzakelijk.

2. Vergroting van het werkgelegenheidseffect van de groei door:

- een flexibeler organisatie van de arbeid waarbij wordt ingespeeld op de eisen van de werknemers alsook op de vereisten inzake concurrentie. Door die grotere flexibiliteit moet het mogelijk zijn dat bij economische groei de aanbodstijging kan gerealiseerd worden, niet alleen door een hogere produktiviteit, maar vooral door het indienstnemen van bijkomende werknemers;

- een loonbeleid dat werkgelegenheid scheppende investeringen in de hand werkt;

- de bevordering van initiatieven, vooral op regionaal en plaatselijk niveau, waardoor arbeidsplaatsen worden geschapen die in overeenstemming zijn met nieuwe behoeften, bijvoorbeeld op het gebied van milieu en sociale diensten.

3. De indirecte loonkosten moeten zodanig worden beperkt dat dit merkbaar van invloed is op het in dienst nemen van werknemers. De Minister verwijst naar het Ierse voorbeeld waar een dergelijke loonpolitiek vruchten heeft afgeworpen.

4. Verbetering van de effectiviteit van het arbeidsmarktbeleid door het vermijden van praktijken die een negatief effect hebben op de werkbereidheid.

5. Bijzondere aandacht moet besteed worden aan benadeelde groepen in de arbeidsmarkt (jongeren, langdurig werklozen, vrouwen), om hen meer kansen te geven op herinschakeling in het arbeidsproces.

Deze aanbevelingen zouden door de Lid-Staten in hun nationale werkgelegenheidsbeleid omgezet dienen te worden onder de vorm van meerjarenprogramma's. Bovendien zouden de verschillende nationale politieken gecoördineerd kunnen worden onder één EU-kader zodat ze een grotere impact zouden hebben.

De Minister bevestigt dat door het Voorzitterschap een tweede gezamenlijk verslag over de tenuitvoerlegging van de werkgelegenheidsstrategie van Essen, opgesteld door de Ecofin-Ministers, de sociale Ministers en de Commissie, aan de Europese Raad van Dublin in december 1996 zal voorgelegd worden. Dit zal een gelegenheid zijn om de dankzij de strategie van Essen geboekte vooruitgang te analyseren en te evalueren en op basis daarvan de aangewezen maatregelen te nemen die zullen bijdragen tot de verdere uitwerking van deze strategie. De Minister herinnert eveneens aan het voorstel tot oprichting van een ad hoc commissie van persoonlijke vertegenwoordigers van de Ministers van Arbeid die erop moet toezien dat de in Europees verband overeengekomen maatregelen wel degelijk in nationale initiatieven vertaald en uitgevoerd worden.

Het Ierse Voorzitterschap heeft drie belangrijke acties ondernomen inzake sociale en arbeidszaken:

- in een resolutie wordt erop aangedrongen dat alle groepen in de arbeidsmarkt, en in het bijzonder de vrouwen, de jongeren en de langdurig werklozen, op een evenwichtige wijze de vruchten zouden kunnen plukken van de economische groei;

- de zogenaamde detacheringsrichtlijn werd op 24 september 1996 goedgekeurd (2 ). Deze richtlijn voorziet in een verhoogde rechtszekerheid van werknemers van een Lid-Staat die tijdelijk gedetacheerd worden in een andere Lid-Staat;

- er is een politiek akkoord bereikt in de Ministerraad over het voorstel van richtlijn tot eerste wijziging van de richtlijn betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan carcinogene agentia op het werk (3 ). Deze richtlijn moet nog door het Europees Parlement in tweede lezing goedgekeurd worden.

De Minister verwijst verder naar een aantal aandachtspunten in het kader van het Groenboek van de Commissie over de informatiemaatschappij.

Meer bepaald de sociale gevolgen van de nieuwe informatietechnologieën en in het bijzonder de gevolgen voor de arbeidsmarkt zijn een bezorgdheid voor het Voorzitterschap. De Minister herinnert eraan dat in het kader van de Groenboekaktie een ruime consultatieronde is gestart en zij wenst daarbij speciaal de volgende punten te benadrukken:

- de voordelen die de nieuwe technologieën met zich brengen, moeten zo ruim mogelijk verdeeld worden;
- de nieuwe onderwijsmogelijkheden in en met deze technologieën moeten voor iedereen open staan;
- de werknemers mogen niet het slachtoffer worden van de invoering van de informatietechnologieën.

Voorts verwijst de Minister naar de aan de gang zijnde discussie over het opnemen van een hoofdstuk over werkgelegenheid in het nieuwe Verdrag. Momenteel kan de realisatie van sociale programma's op Unieniveau, verhinderd worden door het veto van één Lid-Staat, (unanimiteitsvereiste in art.235 van het EG-Verdrag). Indien in het nieuwe Verdrag een engagement tot het stimuleren van de werkgelegenheid wordt opgenomen, zouden alle nationale regeringen aldus verplicht zijn vooruitgang te boeken op dat vlak.

B. Gedachtewisseling

Een lid van het Europees Parlement wenst dat er op een aantal specifieke punten meer aandacht zou komen van de Europese Ministers. Zo benadrukt hij dat de investeringen in de industrie toekomstgericht moeten zijn, dat de arbeidstijdverkorting grotere aandacht moet krijgen in de werkgelegenheidsbeleiden, dat de tertiaire sector steeds belangrijker wordt en dat men een eigen specifiek Europees sociaal model moet behouden en versterken.

De Minister gaat akkoord met het feit dat er meer investeringen moeten komen in toekomstgerichte economische sectoren, zoals de informatiesector. Zij deelt de mening van voorgaande spreker over het feit dat Europa niet het Japanse of Amerikaanse model moet overnemen, maar een eigen weg moet gaan. Wat de tertiaire sector betreft vermeldt zij de vergrijzing van de bevolking waardoor de sociale sector steeds belangrijker zal worden voor de werkgelegenheid.

Een Portugese afgevaardigde benadrukt dat een grotere integratie van de activiteiten op werkgelegenheidsvlak nodig is, dat de economische en sociale cohesie moet bevorderd worden en dat een geloofwaardig economisch en monetair beleid de grondslag vormt voor een werkbaar sociaal beleid.

Mevrouw Nelis-Van Liedekerke, hierin gevolgd door o.m. Griekse, Spaanse en Duitse delegatieleden, wenst in verband met het werkgelegenheidsbeleid één aspect, nl. de creatie van arbeidsplaatsen in de KMO's, onder de aandacht te brengen. Ze herinnert eraan dat tijdens de COSAC te Rome dat punt benadrukt werd en dat het ook één van de prioriteiten van het Ierse Voorzitterschap is. In het meerjarenprogramma van het Midden- en Kleinbedrijf (MKB) wordt gesteld dat de administratieve voorschriften en de regelgeving op arbeidsvlak voor de MKB moeten verbeterd worden. De senator beklemtoont dat de regelgeving en voorschriften grotendeels nationaal zijn en op de grote bedrijven gericht zijn. Deze onaangepastheid is nefast voor de creatie van arbeidsplaatsen in het MKB. Zij stelt de vraag of de Minister deze visie deelt en of deze materie verbeterd kan worden vanuit het Europese niveau.

De Minister is het eens met voorgaande spreekster. Het MKB is inderdaad heel belangrijk voor de werkgelegenheid. Zij benadrukt wel dat de kwaliteit van de arbeid (bescherming van werknemers, onderwijs en opleiding) eveneens belangrijk is en dat dat voor iedereen hetzelfde moet zijn.

Volgens een Frans parlementslid moet de Europese Unie evenveel aandacht besteden aan de werkgelegenheid als aan de EMU. Spreker heeft vragen over de gevolgen van de komende uitbreiding van de Unie op de structuurfondsen en de structuur-investeringen (meer bepaald de transeuropese netwerken, TEN) en over de gevolgen van de EMU voor de werkgelegenheid.

De Minister antwoordt dat ook in de sociale sector de Raad meer met gekwalificeerde meerderheid moet kunnen beslissen. Voor de structuurfondsen zullen zich problemen stellen maar dat mag geen alibi zijn om de uitbreiding tegen te houden. Er zijn daar immers ook positieve effecten: de Europese binnenlandse markt" zal groter worden en de grotere aandacht voor het milieu in die landen zal positieve gevolgen hebben voor heel Europa. De investeringen in de TEN zijn van groot belang door de gecreëerde afgeleide effecten voor onder meer de werkgelegenheid. De Minister is voorts van oordeel dat de EMU belangrijk is voor de werkgelegenheid omdat monetaire stabiliteit een daling in de intrestvoeten voor gevolg zal hebben, wat op zijn beurt de investeringen zal doen toenemen en zo de economische groei en de werkgelegenheid zal bevorderen.

Het lid van de Franse delegatie spreekt zijn twijfel uit over het automatische karakter van de schepping van werkgelegenheid door de totstandkoming van de EMU.

Een Deens parlementslid pleit voor meer aandacht voor "schone" technologieën die niet alleen van ecologisch belang zijn maar ook voor "groene" werkgelegenheid kunnen zorgen.

De Minister is het ermee eens dat de economie gemoderniseerd moet worden door de invoering van nieuwe technologieën die niet alleen het milieu minder belasten maar ook de jobcreatie in de hand kunnen werken. Dit in tegenstelling tot de klassieke industrie die arbeid afstoot.

Een Fins parlementslid stelt vast dat, ondanks de vele discussies over werkgelegenheid, de werkloosheid nog steeds toeneemt. Hij wijt dat aan het conservatief karakter van de bestaande werkgelegenheidsprogramma's. Bovendien klaagt hij het feit aan dat men in Europa blijkbaar een bepaald werkloosheidsniveau aanvaard heeft. Volgens de spreker moet het Europese sociale model behouden blijven, maar moet de arbeidsmarkt flexibeler worden. Een dynamisch sociaal beleid moet gericht zijn op het aanmoedigen van de creativiteit en moet jobs creëren via de totstandkoming van nieuwe bedrijven in onder meer de informatiesector.

2. DE STRIJD TEGEN INTERNATIONALE CRIMINALITEIT (IN HET BIJZONDER DE DRUGSHANDEL) DE ROL VAN EUROPOL EN DE PARLEMENTEN

A. Uiteenzetting door de heer Bruggeman, vertegenwoordiger van Europol

a) Situatie

De internationale dimensie van de misdaad neemt sterk toe door de ontwikkelingen in Oost-Europa. Ook op andere dan het economische domein probeert de Oost-Europese misdaadwereld een sleutelrol te spelen. Zij neemt de rol van oorspronkelijke nationale actoren over. De ontwikkeling van de drugshandel is zorgbarend.

De nood aan internationale samenwerking in de strijd tegen internationale criminaliteit en georganiseerde misdaad dringt zich op. Aangezien er nog geen echte "gerechtelijke ruimte" (espace judiciaire)(4 ) is, ondanks het opheffen van de grenzen, is coördinatie van de actie de voorlopig aangewezen weg.

Het strafrecht blijft vooralsnog nationaal, terwijl ook de politie niet gestructureerd is op EU-niveau (de EU heeft nog geen FBI-Federal Bureau for Investigation met politiebevoegdheid, zoals in de VS).

b) De Europol-Conventie

De belangrijkste juridische grondslag voor de oprichting van Europol vindt men in het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU).

ArtikelK.1.9 van dat Verdrag voorziet immers in: "politiële samenwerking met het oog op het voorkomen en bestrijden van terrorisme, de illegale drughandel en andere ernstige vormen van internationale criminaliteit, zo nodig, met inbegrip van bepaalde aspecten van douanesamenwerking, in samenhang met de organisatie op Unie-niveau van een systeem voor de uitwisseling van informatie binnen een Europese Politiedienst (Europol)". Het Europol-thema past derhalve in de ruimere context van de samenwerking tussen de Lidstaten op het gebied van Justitie en Binnenlandse Zaken (derde pijler).

Europol heeft tot doel "het optreden van en de samenwerking tussen de bevoegde instanties van de Lid-Staten met betrekking tot het voorkomen en bestrijden van terrorisme, de illegale handel in verdovende middelen en andere ernstige vormen van internationale criminaliteit doeltreffender te maken". (Akte van de Raad van 26 juli 1996 tot vaststelling van de overeenkomst op grond van artikelK.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie tot oprichting van een Europese politiedienst (Europol-overeenkomst)).

Om dat doel geleidelijk te verwezenlijken houdt Europol zich bezig met "de voorkoming en bestrijding van illegale handel in verdovende middelen, nucleaire en radioactieve stoffen, alsmede van illegale immigratie, mensenhandel en handel in gestolen voertuigen".

Tevens zal Europol in een tweede fase uiterlijk twee jaar later de strafbare feiten behandelen die zijn gepleegd in het kader van terroristische activiteiten. Na een eenparig besluit van de Raad kunnen de bevoegdheden van Europol worden uitgebreid.

Door elke Lid-Staat wordt een nationale eenheid opgericht of aangewezen die het enige verbindingsorgaan vormt tussen Europol en de bevoegde nationale diensten.

Elke nationale eenheid vaardigt ten minste één verbindingsofficier naar Europol af die de belangen van zijn nationale eenheid moet verdedigen.

Er werden zowel vertikaal (tussen de Lidstaten) als horizontaal (tussen diensten: politie, douane, enz.) verbindingsambtenaren aangesteld.

Elke Lidstaat moet permanent beschikbaar zijn, om nationale procedures toe te lichten.

Een van de middelen waardoor Europol functioneert is een geautomatiseerd informatiesysteem dat is ingesteld en gereglementeerd bij titelII van de Overeenkomst.

Europol heeft rechtspersoonlijkheid.

De organen ervan zijn:

- de Raad van bestuur, die bestaat uit een vertegenwoordiger per Lid-Staat. Deze raad komt ten minste tweemaal per jaar bijeen;
- de directeur, die door de Raad wordt benoemd. Hij is de wettelijke vertegenwoordiger van Europol en wordt bijgestaan door twee adjunct-directeurs wier aantal door de Raad wordt bepaald;
- de financieel controleur;
- het financieel comité.

De bepalingen betreffende de vestiging worden vastgelegd in een overeenkomst tussen Europol en het Koninkrijk der Nederlanden. De huidige zetel bevindt zich in Den Haag.

Zolang de Europol-conventie niet geratificeerd is door de Lidstaten kan Europol voorlopig alleen strategische analyses uitvoeren, maar nog geen individuele gegevens uitwisselen.

c) Twee snelheden in de EU op vlak van samenwerking inzake justitie en binnenlandse aangelegenheden

Enerzijds is er nu het Schengenakkoord (dat geldt voor een aantal landen binnen de EU) en de derde pijler binnen het Verdrag van Maastricht. Beide systemen zouden moeten worden geïntegreerd en gemoderniseerd. Een flexibel politie-apparaat moet samengaan met een aangepast justitieel apparaat.

d) Suggesties

De internationale politiesamenwerking zou zich moeten inspireren op het Scandinavisch model dat zeer soepel is.

De politie kan onderling afspreken over de aanpak en de taakverdeling.

De derde pijler van het Verdrag van Maastricht zou anders moeten georganiseerd worden. Er wordt te weinig rekening gehouden met de georganiseerde misdaad. Een betere interne structurering van de derde pijler dringt zich op.

Ook moet er een betere samenwerking zijn tussen de pijlers van het Verdrag van Maastricht.

Bij de strijd tegen drugshandel, mensenhandel en andere is het duidelijk dat ook de eerste en tweede pijler een rol moeten vervullen.

Er is een zo groot mogelijke flexibiliteit nodig tussen de pijlers.

De acties in de Lidstaten hebben te weinig aandacht voor de slachtoffers.

Ook moet meer de klemtoon gelegd worden op de misdaadpreventie. De politionele actie is thans te zeer gericht op misdaadbestrijding. Er ontbreekt vooral een adekwate regeling voor financiële delinquentie.

Het is niet voldoende de misdadigers gevangen te zetten. De fraudeurs moeten getroffen worden door hun activa in beslag te nemen.

De politionele samenwerking krijgt nu concrete vorm binnen de EU. De justitiële samenwerking hinkt evenwel achterop.

B. Gedachtewisseling

a) Interventies van de delegaties

De vertegenwoordiger van de "House of Lords" (VK) heeft er nogmaals op gewezen hoe moeilijk het is voor een nationaal parlement om inzicht en informatie te krijgen in de tweede en derde pijler van het Verdrag van Maastricht.

In verband met de parlementaire controle op de totstandkoming van de Europol-conventie heeft de Commissie voor Europese Zaken van het HL een zeer gunstig rapport uitgebracht over de Europol-conventie.

Als conclusie werd ondermeer gesteld dat de Conventie uniform moet worden toegepast in alle Lidstaten. Daarom werd gepleit voor een centrale rol voor het Europees Hof van Justitie. De regering was het hiermee evenwel niet eens en beschouwt de controle op de juiste toepassing van de Europol-conventie als een louter nationale aangelegenheid.

De heer Langendries, voorzitter van de Kamer van Volksvertegenwoordigers, spitste zijn tussenkomst toe op de recente gebeurtenissen in België in verband met de verdwenen en vermoorde kinderen.

Hij heeft nogmaals aangedrongen op de formele beslissing tot de uitbreiding van de bevoegdheid van Europol tot mensenhandel en pedofilienetwerken.

Ook heeft hij het Belgisch voorstel om een centrum uit te bouwen voor de opsporing van verdwenen kinderen (hetzij op nationaal, hetzij op Europees vlak) in het licht gesteld (zie zijn toespraak in BijlageI).

De EP-vertegenwoordiger heeft gepleit voor een verdere communautarisering van de derde pijler in het Verdrag van Maastricht (samenwerking inzake justitie en binnenlandse aangelegenheden). Verder heeft spreker betreurd dat het EP niet geraadpleegd werd bij de Europol-onderhandelingen.

De meeste deelnemers hebben aangedrongen op een spoedige ratificatie in de Lidstaten. In Duitsland zal deze ratificatie omslachtig zijn vermits ook de Länder hieraan hun goedkeuring moeten hechten.

De Spaanse vertegenwoordiger heeft erop gewezen dat justitiële samenwerking door de Lidstaten ook moet gebaseerd zijn op vertrouwen (nu te zeer gebaseerd op 19 deeeuws wantrouwen tussen Staten).

De strijd tegen terrorisme en georganiseerde misdaad zou onder de eerste pijler (communautaire benadering) van het Verdrag van Maastricht moeten vallen.

Ook de Duitse vertegenwoordiger pleit ervoor om het Europees Hof van Justitie te betrekken bij de toepassing van de Europol-conventie.

Frankrijk daarentegen pleit voor de harmonisering van de regelgeving maar heeft bezwaar tegen de communautarisering en een grotere rol voor het Europees Hof van Justitie. Het afwentelen van de beleidsverantwoordelijkheid naar het Europees niveau zou voor de Lidstaten een alibi kunnen zijn om op nationaal vlak niets meer te ondernemen.

Er is anderzijds een proliferatie van instanties die zich bezighouden met internationale misdaadbestrijding. Vereenvoudiging en coördinatie is nodig.

De Luxemburgse delegatie heeft het eveneens betreurd dat noch de Nationale parlementen noch het Europees parlement bij de Europese onderhandelingen betrokken zijn.

Bij de toepassing ervan moet er daarom des te meer een democratische parlementaire controle zijn. (onder meer in verband met garantie van bescherming van persoonsgegevens).

Voor de Deense delegatie hoeft de 3 de pijler niet gecommunautariseerd, alleen moet deze efficiënter georganiseerd.

b) Repliek

De Europol-conventie was nodig omdat tot nog toe informatie-uitwisseling slechts mogelijk was op bilaterale basis.

Een spoedige ratificatie is nodig om effectief operationeel te zijn maar ook om het financieel en personeelsstatuut te regelen.

Reeds nu blijkt dat de Europol-conventie te beperkte bevoegdheden heeft.

Hoewel er in september 1996 reeds een principieel akkoord is gegeven door de Europese Ministerraad, om Europol ook uit te breiden tot mensenhandel stelt zich het probleem dat bijvoorbeeld porno-handel hier buiten valt.

De Europol-conventie is een compromis. Het toont aan hoe moeilijk het is om echt drastisch in te grijpen, vermits men als overheid steeds stuit op andere beleidsprincipes zoals de bescherming van persoonsgegevens.

Het gevaar is echter dat binnen de politiediensten informele netwerken ("old boys networks") ontstaan. Beter is dan deze aangelegenheid te officialiseren.

Europol moet ook een complement vormen van Interpol.

De werking van de derde pijler van het Verdrag van Maastricht (samenwerking op justitieel en politioneel vlak) in het algemeen zal op de IGC ook moeten beoordeeld en verbeterd worden. De unanimiteitsregel in de Ministerraad stelt hierbij een probleem.

Er zijn thans te veel vertikale niveaus in de besluitvorming.

Ook op horizontaal niveau zijn er nog te veel werkgroepen die eenzelfde probleem behandelen. Rationalisatie is nodig.

De efficiënte werking van de derde pijler blijft zwak omdat het strafrecht nu eenmaal nationaal is. Er is harmonisatie nodig. Nochtans kunnen verschillen in benadering ook positief zijn, want hieruit kan geleerd worden. Te grote beleidsverschillen kunnen echter ook een verschuiving van de criminaliteit genereren.

Een communautaire aanpak van de derde pijler is ideaal. Hiervoor is het nu nog te vroeg. Het bestaande beleid moet zo veel mogelijk worden geharmoniseerd en de beleidsverschillen geminimaliseerd. Bij de nieuwe vormen van criminaliteit moet echter van bij den beginne worden gestart op een gemeenschappelijke basis (bijvoorbeeld nucleaire smokkel).

In het kader van de IGC moet het artikelK.1 van het Verdrag van Maastricht beter gestructureerd worden. Beter is nu eerst de mogelijkheden van de derde pijler verder uit te diepen. Dit veronderstelt een logische opbouw van het artikelK.1 en de verdere uitwerking van procedures (cf. het Scandinavische model dat in hoofdzaak op pragmatische basis berust) met een bijzondere aandacht voor de slachtoffers. Ook mag niet alleen blijven stilgestaan bij het eindpunt van de criminaliteit (uitleveringsaspecten) maar moet meer aandacht gaan naar de beginsituatie.

3. VERSLAG VAN DE IERSE REGERING OVER HET IERSE VOORZITTERSCHAP EN DE STAND VAN ZAKEN IN DE INTERGOUVERNEMENTELE CONFERENTIE

A. Uiteenzetting door de heer D.Spring, Iers Minister van Buitenlandse Zaken

De twee belangrijkste doelen van het Ierse Voorzitterschap zijn:

het Voorzitterschap op een efficiënte en effectieve wijze beheren;

prioriteit geven aan zaken die de burgers belangrijk vinden, meer bepaald werkgelegenheid, onderwerpen inzake justitie en binnenlandse zaken (JBZ), de Economische en Monetaire Unie (EMU), en de buitenlandse betrekkingen van de Unie.

Inzake werkgelegenheid zal op de top van Dublin een analyse en een evaluatie gemaakt worden van alle maatregelen die genomen zijn naar aanleiding van de Top van Essen (zie de uiteenzetting door Mevr. Eithne Fitzgerald, Iers Minister van Arbeid en Sociale Zaken).

Op het gebied van justitie en binnenlandse zaken zal de strijd tegen het drugsgebruik en de drugshandel versterkt worden. In het kader van de strijd tegen de mensenhandel wordt het mandaat van Europol uitgebreid, zodat een betere opleiding van politiemensen en het uitwisselen van ervaringen in het onderzoek naar deze vorm van georganiseerde misdaad mogelijk wordt.

Er werd ook vooruitgang geboekt betreffende de EMU en meer bepaald inzake de regelingen voor het behoud van budgettaire discipline en voor muntstabiliteit. Ook zullen de technische voorbereidingen voor de Euro beëindigd worden vóór 1997.

In de Intergouvernementele Conferentie (IGC) is men nu, voortbouwend op het werk van het Italiaanse Voorzitterschap, begonnen aan de bespreking van ontwerp-verdragteksten die voorbereid worden door het Ierse Voorzitterschap. Een tweede lezing is begonnen over alle belangrijke onderwerpen. Het doel van het huidige Voorzitterschap is om op de top van Dublin een algemene schets voor een ontwerp-herziening van de Verdragen voor te leggen.

Op 5 oktober 1996 had een buitengewone ontmoeting van de Europese Raad te Dublin plaats. Er werden geen formele beslissingen genomen maar er werd nogmaals bevestigd dat de politieke wil aanwezig is om de IGC te besluiten tijdens de top van Amsterdam in juni 1997. De ontmoeting gaf een sterke en duidelijke impuls aan het herzieningsproces van de Verdragen. De rol van de nationale parlementen (NP) werd eveneens besproken. Er is steun voor het voorstel van het Voorzitterschap om de controle van de EU-wetgeving op nationaal niveau te vergemakkelijken. Er is ook steun om de rol van COSAC te versterken, maar vele Lid-Staten zijn van oordeel dat dit niet via een verdragsverandering moet.

Voorts gaf de Minister een overzicht van alle punten i.v.m. buitenlandse betrekkingen (GBVB en handelsbetrekkingen met derde landen) die op de agenda van het Voorzitterschap staan:

- aandacht voor de betrekkingen met Noord-Amerika;
- vooruitgang in het actieplan EU-Rusland;
- voorbereiding van de vergadering op ministerieel vlak van de Wereldhandelsorganisatie in december te Singapore;
- herstel van het vredesproces in het Midden-Oosten;
- organiseren van de Uniebijdrage aan het vredesproces in ex-Joegoslavië;
- versterking van de betrekkingen tussen de EU en de "South African Development Community", die twaalf landen van zuidelijk Afrika groepeert.

B. Gedachtewisseling

Een lid van het Europese Parlement stelt dat de Unie niet echt weet hoe de wereld er na het einde van de koude oorlog moet uitzien. Om de vele nieuwe interne en externe uitdagingen aan te kunnen, moet de werking van de Unie herzien worden. Spreker vraagt hoe het Ierse Voorzitterschap dit wil aanpakken (wanneer wordt met unanimiteit in de Raad beslist en wanneer met gekwalificeerde meerderheid, wat met de uitbreiding van het medebeslissingsrecht van het EP, wat met de fundamentele rechten in het kader van het burgerschap van de Unie?).

Een Portugees vertegenwoordiger stelt dat het van groot belang is om in de IGC aandacht te besteden aan de verdere uitwerking van het concept van burgerschap van de Unie om zo de burgers dichter bij de Unie te brengen.

Een lid van de Franse delegatie vraagt hoe de instellingen van de Unie aangepast zullen worden aan de komende uitbreiding. Inzake het GBVB stelt spreker dat het Unie-optreden te bescheiden is. Een vorm van gemeenschappelijk optreden van de Unie, zonder dat daarom alle Lid-Staten het daarmee eens zijn, moet volgens hem mogelijk gemaakt worden.

Een Duits lid vraagt eveneens welke aanpassingen er nodig zijn op institutioneel vlak om de uitbreiding te doen slagen. Spreker stelt voor dat het EP een mandaat krijgt van de Raad om een handvest met fundamentele rechten van de Europese burger op te stellen.

De Minister antwoordt dat de IGC op dit moment nog een zaak van specialisten is, wat niet van aard is om de belangstelling van de publieke opinie op te wekken. Iedereen is het erover eens dat hervormingen nodig zijn (omvang van de Commissie, het functioneren der instellingen, flexibiliteit, efficiëntere besluitvorming) maar over hoe die er juist zullen uitzien, is men het nog niet eens. Voor wat het GBVB betreft is men het erover eens dat er een planning en analysecel moet opgericht worden. Er is voorts overeenstemming over het feit dat het burgerschap moet versterkt worden, maar over de precieze draagwijdte en de uitwerking daarvan is de discussie nog open. Het Ierse Voorzitterschap zal op de top van Dublin een ontwerpverdrag voorstellen, maar uiteindelijk zullen op de top van Amsterdam de definitieve beslissingen genomen worden, waarbij onvermijdelijk compromissen zullen moeten gesloten worden.

Een lid van het Nederlandse Parlement is tevreden over het feit dat de misdaadbestrijding een prioriteit is van het Ierse Voorzitterschap. Hij vraagt of er in het Ierse ontwerpverdrag aandacht zal worden besteed aan Europol en de derde pijler (betere structuur van artikel K1, verdieping derde pijler, juridisch kader voor betere justitiële samenwerking).

De heer Hatry stelt dat zelfs voor het begin van de onderhandelingen in de IGC de grote aandachtspunten bekend waren. Hierop volgde een lawine van opmerkingen, aanbevelingen en eisen van allerlei instellingen, organisaties en verenigingen. Hij vindt dat het nu tijd is om zich terug te concentreren op de essentiële onderwerpen:

- voor een aantal landen is de derde faze van de EMU belangrijker dan de IGC. Spreker stelt dat wat ook de IGC-onderhandelingen mogen brengen, er geen toegevingen mogen gedaan worden die de realisatie van de EMU zou kunnen schaden;

- alhoewel de uitbreiding van de Unie onafwendbaar is, moeten de instellingen van de Unie zó hervormd worden dat zij beter functioneren dan nu het geval is;

- ondanks het feit dat Europa een economische reus is, is de Unie op politiek gebied nog steeds een dwerg. Dit moet verholpen worden; daarom is een hervorming van het GBVB essentieel;

- spreker stelt dat, indien de resultaten van de IGC verworpen zouden worden in een aantal Lid-Staten, dit rampzalige gevolgen voor de hele Unie zou hebben;

- in het debat over de flexibiliteit wijst spreker erop dat de aanvaarding van dit principe moet inhouden dat alle Lid-Staten, weliswaar met een verschillende snelheid, naar eenzelfde doel moeten streven.

Een lid van het Finse Parlement stelt dat de uitbreiding er moet komen, maar heeft bedenkingen bij de, volgens hem, te lange duur van het hele proces. Hij zou het een goede zaak vinden mochten de kandidaat-leden nu reeds inspraak kunnen hebben in de toekomstige ontwikkeling van de Unie.

De Minister antwoordt dat voor een aantal Lid-Staten het communautariseren van de 3 de pijler (Justitie en Binnenlandse Zaken, JBZ) moeilijk ligt omdat dit zou raken aan grondwettelijke materies. Toch stelt hij dat samenwerking op dit gebied nodig is en dat vooruitgang kan geboekt worden op het niveau van de instrumenten van JBZ-samenwerking.

De Minister deelt de analyse van de heer Hatry dat Europa op politiek vlak nog steeds een dwerg is. Eén van de mogelijkheden om daar verandering in te brengen is een hervorming van de rol en de samenstelling van de Commissie. Hij is het ook eens met de stelling dat flexibiliteit kan, op voorwaarde dat alle Lid-Staten blijven samenwerken.

In antwoord op de laatste tussenkomst herhaalt de Minister de positie van de Raad: zes maandan na het einde van de IGC zullen de uitbreidingsonderhandelingen met alle kandidaat-leden van start gaan. Niemand kan echter voorspellen hoe de onderhandelingen zullen evolueren. Het is best mogelijk dat de duur van de onderhandelingen land per land zal verschillen. Alleszins zal het hele proces plaatshebben op basis van "harde" informatie zodat subjectieve invloeden zoveel mogelijk geweerd worden.


4. VOORSTELLEN VAN AANBEVELINGEN TER VERSTERKING VAN VERKLARING 13 IN HET VERDRAG VAN MAASTRICHT EN TER VERBETERING VAN DE WERKING VAN DE COSAC

De XIVde COSAC te Rome (24-25 juni 1996) heeft aan de Trojka (van de tweede jaarhelft: Italië, Ierland, Nederland) de opdracht gegeven om een bezinningsdocument over de toekomstige rol van de COSAC, op te stellen.

Het uitgebreide rapport is ter consultatie bij het Secretariaat van het Adviescomité voor Europese Aangelegenheden.

Op de ontwerp-conclusies werden ter vergadering amendementen ingediend door de Franse, de Italiaanse en de Finse delegatie.

Het Franse amendement strekt ertoe een exclusieve rol toe te kennen aan de COSAC voor wat betreft de interparlementaire samenwerking binnen de Europese Unie (met betrekking tot punt 1 van de conclusies).

In verband met punt 2 wordt gepleit voor een effectieve terbeschikkingstelling van middelen door de nationale parlementen. Bedoeld wordt hier impliciet het oprichten van een permanent COSAC-secretariaat.

Tevens wordt uitdrukkelijk geëist dat Verklaring 13 effectief zou worden opgenomen in het Verdrag over de Europese Unie zelf.

Het Italiaanse amendement strekt ertoe een termijn van 4 weken in te stellen binnen dewelke de nationale parlementen de gelegenheid moeten krijgen de voorstellen van normatieve rechtshandelingen van de Europese Commissie te onderzoeken, alvorens de Europese Ministerraad hierover een beslissing neemt.

In bijkomende orde wordt tevens voorgesteld dat niet de nationale regeringen de voorstellen van de Europese Commissie zouden overzenden aan de nationale parlementen maar wel de Commissie zelf.

Op dit laatste voorstel was enige kritiek vermits de nationale parlementen bij eventuele niet-overzending van de Europese documenten, wel de eigen regering maar niet de Europese Commissie ter verantwoording kunnen roepen.

Het Finse amendement tenslotte heeft vooral tot doel punt 3 van de conclusies zodanig te redigeren dat er een parlementaire onderzoeksperiode wordt voorzien van vier weken en dat het wel degelijk de regeringen zijn die de beoogde documenten moeten overzenden.

De conclusies van de Trojka, zoals gewijzigd door het Finse amendement worden tenslotte bij consensus aangenomen (zie Bijlage II).

5. Varia

Er wordt herinnerd aan het probleem van de kandidaat-landen voor toetreding tot de EU waarvoor de toetredingsonderhandelingen nog niet begonnen zijn en die het statuut van waarnemer willen binnen de COSAC.

Dit zou een nieuwe wijziging vragen van het COSAC-reglement.

Sommige delegaties wijzen erop dat het beter is een COSAC te houden in het begin van een voorzitterschap om het zodoende te inspireren.

De volgende COSAC is gepland te Den Haag (Nederland) op 9 en 10 juni 1997. Er wordt meteen opgeworpen dat het EP vergadert in Straatsburg. Het Nederlandse Voorzitterschap zal onderzoeken of het de voorgestelde datum gestand kan doen.

De Rapporteurs, De Voorzitter,
P. HOSTEKINT (S) R. LANGENDRIES
I. LOWIE (K)

BIJLAGE I


TOESPRAAK DOOR DE HEER R. LANGENDRIES KAMERVOORZITTER

"Waarde collega's,

België bevindt zich op het knooppunt van Europa. Door deze bijzonder gunstige geografische ligging is ons land spijtig genoeg ook een draaischijf geworden van internationale criminaliteit. Tot voor kort dachten wij daarbij vooral aan de drugsproblematiek, wapenhandel, financiële fraude, mensenhandel. Recente dramatische gebeurtenissen in ons land hebben ons echter de ogen geopend voor één van de meest afschuwelijke vormen van criminaliteit, namelijk de sexuele uitbuiting van kinderen met financieel winstbejag. Nooit hadden wij ons durven voorstellen dat internationale porno-netwerken dergelijk monsterachtig karakter zouden hebben: kinderen die worden ontvoerd, misbruikt en vermoord. Hier is nogmaals gebleken dat ons gemeenschappelijk instrumentarium steeds nahinkt op de internationale criminaliteit.

De Europese politiedienst, Europol, waarvan de conventie recentelijk is goedgekeurd, bleek hoofdzakelijk bevoegd voor de drugshandel, maar niet expliciet voor mensenhandel (met onder meer: ontvoeringen en pedofilienetwerken).

Daarom heeft de Belgische regering naar aanleiding van de informele raad van de Ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie (op 26 en 27 september 1996) gepleit voor een Europese aanpak van de strijd tegen kinderporno en mensenhandel. Vooral Europol moet hierbij een centrale rol gaan spelen. Alle Europese ministers waren het principieel eens over de uitbreiding van de taken van Europol tot deze problematiek. Er werd beslist dat er een Europees programma moet komen voor training en uitwisseling van de verantwoordelijken die de strijd tegen de mensenhandel leiden. In alle lidstaten moet een gespecialiseerd centrum komen waar alle kennis en informatie in verband met mensenhandel, pedofilie en misbruik van kinderen wordt bijeengebracht. Hierdoor wordt betere internationale samenwerking mogelijk. Op een Europese ministerraad eind november te Brussel zullen deze principiële beslissingen formeel worden bekrachtigd. Het is dus noodzakelijk dat de Europol-Conventie nu zo snel mogelijk door alle Lid-Staten van de Europese Unie wordt geratificeerd en de tenuitvoerlegging ervan zo snel mogelijk gebeurt.

België zal ook nog dit jaar in het kader van de Intergouvernementele Conferentie een voorstel tot gemeenschappelijke actie indienen in het kader van de derde pijler van het Verdrag van Maastricht.

Het voorstel beoogt een betere gerechtelijke samenwerking bij de bestrijding van de mensenhandel en zal gebeuren via mechanismen van internationale samenwerking en van rationalisering van bestaande middelen.

De democratie wordt op losse schroeven gezet indien wij ons niet verzetten tegen de internationale criminaliteit."


BIJLAGE II


CONCLUSIES AANGENOMEN DOOR DE XVDE COSAC OP 16 OKTOBER 1996 TE DUBLIN CASTLE

1. De nationale parlementen van de Europese Unie dienen elk een eigen rol te spelen om de democratie te versterken en de Unie doeltreffender te maken. Via haar werkzaamheden zal de COSAC bijzondere voorrang geven aan het nastreven van die oogmerken.

De COSAC kan de afzonderlijke nationale parlementen bijstaan door de ervaring en de informatie van de andere parlementen te hunner beschikking te stellen.

2. De COSAC meent dat om tot nog meer vruchtbare parlementaire samenwerking te komen de instelling dient te worden versterkt en haar vergaderingen derwijze georganiseerd zouden moeten worden dat haar mogelijkheden zo goed mogelijk kunnen worden benut. Een aantal nationale parlementen overwegen officiële vertegenwoordigers naar Brussel te sturen waar zij eventueel zouden kunnen bijeenkomen met het oog op ondersteuning van de COSAC.

3. Het verdient aanbeveling de doorstroming van informatie tussen de instellingen van de Unie en de nationale parlementen te verbeteren. De nationale parlementen zouden de beslissingen van hun respectieve regeringen moeten kunnen controleren op de wijze die in de grondwetsbepalingen van de Lidstaten aangegeven wordt. Te dien einde meent de COSAC dat Verklaring13 door de intergouvernementele conferentie versterkt zou moeten worden door ze op te nemen in het Verdrag om aldus de zekerheid te hebben dat de regeringen hun verbintenissen ten aanzien van de Verklaring onverkort nakomen en dat de nationale parlementen ten minste vier weken tijd hebben om alle wetgevingsvoorstellen te bestuderen.

4. Het is de wens de werking van de COSAC te verbeteren en dat kan op verscheidene manieren, met name door:

- de data van de volgende COSAC vast te stellen op het ogenblik dat de vorige COSAC afgesloten wordt;
- iedere delegatie de mogelijkheid te bieden binnen redelijke perken punten op de agenda van de COSAC in te schrijven;
- iedere delegatie toestemming te geven om voor de aanvang van de COSAC stukken en voorstellen in verband met de agenda rond te delen;
- vergaderingen op het niveau van de ambtenaren te beleggen om de agenda van de COSAC door te nemen;
- iedere delegatie en iedere afgevaardigde de mogelijkheid te bieden met betrekking tot een bepaald punt het woord te nemen; de spreektijd zou moeten worden beperkt tot ongeveer vijf minuten;
- de afgevaardigden tijdens de vergaderingen van de COSAC de nodige tijd te geven om bepaalde punten te bespreken en informele contacten te leggen.

5. De COSAC zou aandacht kunnen besteden aan een aantal specifieke kwesties zoals het subsidiariteitsbeginsel, de tweede en de derde pijler en een ontwerp-handvest over de fundamentele rechten van de burgers om na te gaan hoe op al die gebieden vooruitgang kan worden geboekt. De eventuele conclusies zouden evenwel meegedeeld worden in de vorm van suggesties die geen bindende kracht hebben voor de delegaties of de afgevaardigden. De desbetreffende communiqués zullen door de Voorzitter van de

COSAC aan de instellingen van de Europese Unie en aan de regeringen van de Lidstaten worden toegezonden.

Dublin, 16 oktober 1996.


(*)Derde zitting van de 49e zittingsperiode.

(1 )  Samenstelling van het Adviescomité: Voorzitter: de heer Langendries.

A. Kamer van Volksvertegenwoordigers:    B. Senaat:
C.V.P.   H. Eyskens et Mevr. Hermans.   Mevr. de Bethune et H. Staes.
P.S.   H. Moriau, N.   Mevr. Lizin et H. Urbain.
V.L.D.   HH.Desimpel et Versnick.   Mevr. Nelis-Van Liedekerke et H.Vautmans.
S.P.   H. Van der Maelen.   H. Hostekint.
P.R. L.- F.D. F.   H. Clerfayt.   H. Hatry.
P.S.C.   H. Langendries.   H. Nothomb.
Vl. Blok.   H. Lowie.   H. Ceder.


C. Europees Parlement:

C.V. P. H. Chanterie, Mevr. Thyssen.
P. S Mevr. Dury, H. Desama.
V.L. D. Mevr. Neyts-Uyttebroeck.
S. P. H. Willockx.
P.R. L.-F.D. F. H. Monfils.
P.S. C. H. Herman.
Agalev/Ecolo Mevr. Aelvoet.
Vl. Blok H.Vanhecke.

(2 )Basisvoorstel van 28 juni 1991, COM(91)0230: voorstel van de Commissie aan de Raad voor een richtlijn betreffende de detachering van werknemers met het oog op het verlenen van diensten.

(3 )Basisvoorstel van 13 september 1995, COM(95)0425: voorstel voor een richtlijn van de Raad tot eerste wijziging van richtlijn90/394/EEG betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan carcinogene agentia op het werk.

(4 )Het Schengenakkoord kan beschouwd worden als een aanzet tot de creatie van één Europese gerechtelijke ruimte (niet alle Lidstaten van de EU zijn lid van het Schengenakkoord).