1-670/1 | 1-670/1 |
13 JUNI 1997
Door de onverenigbaarheid opgenomen in artikel 24bis , § 2, 9º, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen kunnen sinds het begin van deze zittingsperiode de personeelsleden van het auditeurskader van het Rekenhof geen lid meer zijn van het Vlaams Parlement, de Franse Gemeenschapsraad, de Waalse Gewestraad of de Brusselse Hoofdstedelijke Raad. Hierdoor ondervinden ambtenaren van een instelling die afhangt van de wetgevende macht een ongunstige weerslag op hun loopbaan wanneer ze zich op wetgevend vlak ten dienste van hun gemeenschap of gewest stellen. Dit is tegengesteld aan de tendens die zich aftekent voor ambtenaren van de uitvoerende macht die verkozen zijn voor de Kamer, de Senaat of voor één van de Raden, welke voorheen gedwongen waren tot ontslag. Sinds kort wordt hun hiervoor een politiek verlof toegekend dat hun in staat stelt hun ambtelijke loopbaan verder te zetten wanneer zij niet langer deel uitmaken van een wetgevende vergadering.
Omdat de invoering van deze onverenigbaarheid voor de personeelsleden van het Rekenhof die behoren tot het kader der auditeurs ook geen rekening houdt met de fundamentele verschillen tussen de aard van de statutaire en organieke rechtstoestand van het personeel van het Rekenhof en die van de bedoelde personen bij de Raad van State of het Arbitragehof, beoogt voorliggend voorstel een einde te maken aan deze anomalie.
Sinds de algehele vernieuwing van de Kamer van volksvertegenwoordigers zijn een aantal bepalingen van de bijzondere wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur in werking getreden. Deze bijzondere wet bevatte de noodzakelijke aanpassingen ter uitvoering van de derde fase van de staatshervorming.
Een aantal bepalingen had betrekking op de werking en de samenstelling van de Kamer van volksvertegenwoordigers, de Senaat en de Gemeenschaps- en Gewestraden, onder meer wat de onverenigbaarheden betreft.
Zo werden in het artikel 24bis van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 de verkiesbaarheidsvoorwaarden en de onverenigbaarheden van de leden van de Raden vastgelegd.
In de tweede paragraaf van dit artikel worden de ambten of mandaten opgesomd die onverenigbaar zijn met het mandaat van lid van het Vlaams Parlement, van de Franse Gemeenschapsraad en van de Waalse Gewestraad. Naast de onverenigbaarheid met een aantal politieke mandaten en hoge bijzondere ambten worden ook de volgende ambten uitgesloten :
7º staatsraad, assessor van de afdeling wetgeving of lid van het auditoriaat, van het coördinatiebureau of van de griffie van de Raad van State;
8º rechter, referendaris of griffier in het Arbitragehof;
9º raadsheer, auditeur of griffier van het Rekenhof;
Door deze bepalingen worden voor de eerste keer leden van het auditeurskader uitgesloten van een politiek mandaat op het hoogste niveau.
Door artikel 12, § 2, eerste lid, van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen, is dezelfde onverenigbaarheid ook toepasselijk op het mandaat van lid van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad. In deze onverenigbaarheid wordt echter niet voorzien door de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap, waar, krachtens artikel 10bis, 11º, enkel de leden van het Rekenhof uitgesloten zijn van het lidmaatschap van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap.
Ook voor de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat gelden enkel onverenigbaarheden met de hoedanigheid van lid van het Rekenhof (artikel 2, tweede lid, van de organieke wet op het Rekenhof van 29 oktober 1846).
In het voorstel van bijzondere wet dat door de regering was ingediend (Senaat, 1992-1993, Stuk 558-1, blz. 71) was aanvankelijk enkel in onverenigbaarheid voorzien tussen het lidmaatschap van het Vlaams Parlement, de Franse Gemeenschapsraad en de Waalse Gewestraad en een mandaat als lid van het Rekenhof.
Bij de bespreking van dit voorstel in de Senaatscommissie voor de Herziening van de Grondwet en de Hervorming der Instellingen (Senaat, 1992-1993, Stuk 558-5, blz. 235-239) werd verduidelijkt dat de uitdrukking « lid van het Rekenhof », overgenomen is uit de wet van 29 oktober 1846 op de oprichting van het Rekenhof en dat daarmee bedoeld wordt de kamervoorzitters (eerste voorzitter en voorzitter), de raadsheren en de griffiers (hoofdgriffier en griffier). De leden van het auditeurskader worden niet bedoeld. Op voorstel van een lid van de commissie werd het woord « auditeur » echter toegevoegd aan het wetsvoorstel, om voor het personeel van de drie grote instellingen (wordt bedoeld : Arbitragehof, Rekenhof en Raad van State) in eenzelfde regeling te voorzien.
De onverenigbaarheid tussen een mandaat als lid van het Rekenhof (in de zin van de wet van 1846) en politieke mandaten is niet nieuw. Reeds in artikel 2 van de organieke op het Rekenhof van 1846 was erin voorzien dat een lid van het Rekenhof geen lid kon zijn van één der Wetgevende Kamers.
Ook in de oorspronkelijke tekst van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, was reeds bepaald dat de leden van het Rekenhof geen lid konden zijn van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad. Zoals hierboven werd vermeld, geldt dit nog steeds voor de Kamer van volksvertegenwoordigers, de Senaat en de Raad van de Duitstalige Gemeenschap.
Voor de leden van het personeel van dit Hof golden tot voor kort geen dergelijke politieke onverenigbaarheden. Voor hen bestonden alleen de statutaire onverenigbaarheden die ook bestaan voor rijksambtenaren : iedere, zelfs onbezoldigde opdracht of dienst, zowel in de openbare sector als in de particuliere sector, met winstoogmerk, wordt onverenigbaar geacht met de hoedanigheid van personeelslid van het Rekenhof.
Bij de hervormingen tot vervollediging van de federale staatsstructuur tussen 1988 en 1993 konden een aantal tendenzen vastgesteld worden inzake de algemene regels betreffende de onverenigbaarheden met nationale politieke mandaten. Niet de minst belangrijke daarvan was de afschaffing van de absolute onverenigbaarheid tussen de hoedanigheid van rijksambtenaar en dit van lid van de Kamer van volksvertegenwoordigers of van de Senaat. Sinds de vorige vernieuwing van de federale Kamers bekomt een rijksambtenaar politiek verlof dat het hem mogelijk maakt om zijn parlementair mandaat uit te oefenen. Sindsdien is het dus niet langer nodig dat de betrokkenen ontslag nemen : er is enkel nog een verbod op de gelijktijdige uitoefening van een parlementair mandaat en een ambtelijke functie. Een gelijkaardige regeling bestaat of moet decretaal voorzien worden voor de gemeenschaps- en de gewestambtenaren voor de uitoefening van een parlementair mandaat bij hun Raad.
De bedoelde regeling betekent dus een versoepeling in hoofde van personeelsleden van de uitvoerende macht, om een mandaat uit te oefenen bij de wetgevende macht. De regeling die werd ingesteld voor sommige personeelsleden (de auditeurs) van het Rekenhof behorend tot de wetgevende macht is duidelijk strenger.
De redenen voor deze strengere regeling, die we terugvinden in de verantwoording bij het ingediende amendement, lijken gesteund te zijn op een begripsverwarring.
Het Arbitragehof, het Rekenhof en de Raad van State verschillen immers niet enkel op het vlak van de bevoegdheden en plaats binnen het staatsbestel, maar evenzeer op het vlak van de organieke werkzaamheden en interne organisatie.
Volgens de organieke wetten van de beide instellingen maken zowel de griffiers en de leden van het auditoraat en het coördinatiebureau van de Raad van State, als de referendarissen van het Arbitragehof deel uit van hun respectievelijke instelling. Daarom worden zij niet als personeel van de instelling beschouwd. Hun taken zijn bovendien ook wettelijk geregeld (bijvoorbeeld het feit dat een lid van het auditoraat adviserend tussenkomt bij de rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State).
Artikel 39 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, stelt het ambt van referendaris trouwens gelijk met de rechterlijke ambten ten aanzien van de benoemingsvoorwaarden bepaald in artikel 70 en 71 van de wetten op de Raad van State, gecoordineerd op 12 januari 1973, en in de artikelen 187 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek.
Uit het bovenstaande blijkt duidelijk dat de bedoelde ambten bij de Raad van State en het Arbitragehof eerder aansluiten bij gerechtelijke functies, te weten deze van het openbaar ministerie bij de hoven en rechtbanken.
In de organisatie van het Rekenhof nemen de leden van het auditeurskader (die samen met het personeel van de vertaaldienst, de informatici en de leidende ambtenaren het korps van de ambtenaren van niveau 1 uitmaken), een totaal andere plaats in. Deze ambtenaren zijn de spilfiguren bij de vervulling van de wettelijke taken van het Hof want zij staan in (daarin ondersteund door een team van controleurs) voor de eigenlijke audit-taken of zij behoren tot de adviserende stafdiensten. Het is hun opdracht, samen met hun leidinggevende ambtenaren, de leden van het Rekenhof te informeren en voorstellen van beslissing te doen. Als dusdanig zijn zij dus niet betrokken bij de beslissingen die het college van raadsheren neemt. Om deze reden worden hun adviezen en voorstellen nooit publiek gemaakt, hetgeen bij de twee andere instellingen wel het geval is.
Wanneer het statuut van de hoge beambten van de Raad van State en het Arbitragehof eerder aansluit bij dat van de magistraten, is het ook zo dat dit van de personeelsleden van het Rekenhof aansluit bij het statuut van het rijkspersoneel en er trouwens ook aan gespiegeld is.
Op statutair vlak bestaan voldoende redenen om de leden van het auditeurskader van het Rekenhof niet gelijk te schakelen met de griffiers en de leden van het auditoraat en van het coördinatiebureau van de Raad van State en de referendarissen van het Arbitragehof.
Daarom wordt voorgesteld de onverenigbaarheid opgenomen in artikel 24bis , § 2, 9º, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, aan te passen en opnieuw te laten aansluiten bij de statutaire realiteit.
Marc OLIVIER. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Art. 2
Artikel 24bis , § 2, 9º, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, ingevoegd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993, wordt vervangen als volgt :
« 9º lid van het Rekenhof; ».
Marc OLIVIER. Leo DELCROIX. Jacques D'HOOGHE. Johan WEYTS. |