1-609/1 | 1-609/1 |
18 APRIL 1997
Zwangerschap en bevalling zijn voor een gezin zeer ingrijpende gebeurtenissen. Niet enkel de fysieke belasting voor de moeder, maar ook de integratie van het kindje in het gezin maken dat een zekere verlofperiode voor de ouders geen overbodige luxe maar een noodzaak is.
In de huidige stand van zaken heeft de moeder van het kind recht op vijftien weken betaald bevallingsverlof. Acht weken daarvan moeten verplicht opgenomen worden na de bevalling. Eén week moet opgenomen worden voorafgaand aan de vermoedelijke datum van de bevalling. Wat de overige zes weken betreft heeft de moeder de vrije keuze om die hetzij voor, hetzij na de bevalling op te nemen.
Voor moeders van meerlingen is er momenteel in geen enkele vorm van verlenging van het bevallingsverlof voorzien. Hooguit bestaat de regeling dat een moeder wier kindje minimaal acht weken gehospitaliseerd wordt, de verlenging van haar bevallingsverlof met zes weken kan uitstellen tot wanneer het kindje naar huis mag komen. In de tussentijd dient ze echter opnieuw aan het werk te gaan. Deze oplossing is echter ontoereikend voor wie reeds voor de geboorte bevallingsverlof nam (vaak uit pure noodzaak) en houdt te weinig rekening met de noodzakelijke herstelperiode voor de moeder.
Dat kan, zeker voor moeders van meerlingen, in een aantal gevallen een probleem scheppen. Dikwijls vergen meerlingzwangerschappen immers extra zorg, leiden ze vaker tot een voortijdige werkonderbreking, geven ze meer kans op vroegtijdige bevalling en op de noodzaak om de kinderen een tijdlang in het ziekenhuis te houden. Dat kan betekenen dat de moeder haar bevallingsverlof zo goed als volledig heeft uitgeput op het moment dat de pasgeborenen naar huis kunnen komen. De mogelijkheid om een zwangerschapsverlof van veertien weken na de bevalling op te nemen is bijgevolg vaak niet aanwezig.
Een concreet geval van een moeder van een tweeling : « Vanaf mijn zevende maand werd ik opgenomen in het ziekenhuis om plat te liggen... de eerste zeven weken van mijn bevallingsverlof waren reeds opgebruikt... Onze tweeling ligt reeds zeven weken in de couveuse en volgende week komt er eentje naar huis. Ondertussen zullen de vijftien weken bevallingsverlof verstreken zijn en mag ik terug gaan werken. »
Er moet echter evenzeer rekening gehouden worden met het gegeven dat een vrij lange periode van hospitalisatie van een pasgeborene ook voor moeders van eenlingen problemen met zich brengt. Zelfs al komen dergelijke situaties verhoudingsgewijs frequenter voor bij meerlingen, toch mag het probleem en de oplossing hiervoor niet exclusief bij deze groep gesitueerd worden.
Er is dus nood aan een oplossing voor al wie een pasgeborene gedurende enige tijd in het ziekenhuis moet achterlaten.
Kinderen die na de geboorte specifieke medische verzorging nodig hebben, belanden in een n-dienst, of in een N-dienst (voor de meer gecompliceerde of intensere begeleiding). In 1995 belandden in Vlaanderen 10 600 baby's in zo'n dienst, wat 16,7 % van alle geboorten betekent. Velen van hen moeten echter niet langer dan zes dagen begeleid worden en kunnen dus meestal gelijktijdig met de moeder naar huis gaan.
In 1995 telde Vlaanderen echter 4 045 baby's die langer dan een week in een n-dienst (2 642) of een N-dienst (1 403) verbleven.
Opvallend is daarbij het relatieve overwicht van de meerlingen. Zo heeft immers ongeveer 5 % van alle eenlingen een hospitalisatieperiode van meer dan een week, terwijl dat bij de meerlingen ongeveer 47 % bedraagt.
Betekenisvol is verder het gemiddelde aantal ligdagen van deze groep van 4 045 pasgeborenen. Voor degenen die op een n-dienst belandden was dat in 1995 gemiddeld 18,2 dagen. Voor eenlingen was dit 16,2, voor meerlingen 23,2. Voor baby's op een N-dienst was het gemiddeld aantal ligdagen 33,7. De verhouding tussen eenlingen en meerlingen was hier 32,6 tegenover 26,3. Dat betekent dat er verhoudingsgewijs niet alleen meer meerlingen langer dan een week gehospitaliseerd worden dan eenlingen, maar dat bovendien hun gemiddelde verblijfsduur ook langer is.
Deze cijfergegevens bevestigen bijgevolg dat een maatregel die het bevallingsverlof verlengt voor alle moeders van baby's die enige tijd gehospitaliseerd worden in realiteit vooral moeders van meerlingen zal ten goede komen, echter zonder dat moeders van eenlingen uit de boot vallen.
De komst van een kind in een gezin is een heel ingrijpende gebeurtenis, dit zowel voor het kind zelf als voor de andere gezinsleden. De eerste weken binnen het gezin zijn ongetwijfeld van cruciaal belang. Ouders moeten daarom zonder meer alle mogelijkheden krijgen om zich die eerste weken voor de volle 100 % daaraan te wijden. Wanneer bij een aantal (meerling)zwangerschappen door de hospitalisatie van de baby('s) die kansen gehypothekeerd zijn is een oplossing hiervoor noodzakelijk. Een bepaalde vorm van verlenging van de duur van het zwangerschapsverlof is in dat verband wellicht een aangewezen oplossing.
De indieners achten het noodzakelijk een verlenging van het bevallingsverlof te bepleiten voor iedere moeder die haar baby in het hospitaal moet achterlaten.
Concreet zou dit betekenen dat de moeders van kinderen die langer dan een week gehospitaliseerd moeten blijven hun bevallingsverlof mogen verlengen met de verblijfsduur van hun baby in het hospitaal, te rekenen vanaf de tweede week van dat verblijf tot een maximum van acht weken. Gedurende de periode van het verlengde bevallingsverlof blijft de moeder een uitkering genieten vanwege de ziekteverzekering. Uiteraard moet duidelijk zijn dat deze maatregel enkel ten goede zal komen aan moeders die in het stelsel van de moederschapsverzekering opgenomen zijn.
Het voordeel van deze regeling is dat zij een ondersteunende maatregel betekent voor alle ouders wier baby in het ziekenhuis moet blijven (en dus niet enkel voor één bepaalde groep), en er wordt ingespeeld op de individuele nood van het gezin dat met het concrete probleem geconfronteerd wordt. Dergelijke maatregel kan er mee voor zorgen dat een cruciale fase voor het gezin, met name het integreren van een kind, ook werkelijk ten volle kan beleefd worden.
In de praktijk zal hoe dan ook blijven dat ouders van meerlingen frequenter de voordelen van deze maatregelen zullen genieten.
Vanzelfsprekend hangt aan deze maatregel een prijskaartje vast. De uitkering zal voor iedere betrokken moeder verschillend zijn, aangezien die wordt berekend op basis van het maandloon (weliswaar met een maximum). Om niettemin de te verwachten kostprijs te kunnen inschatten, zijn er, naast het aantal moeders die van de maatregel zouden genieten en de gemiddelde duur van de hospitalisatie van het kind, ook nog gegevens nodig over de hoogte van de uitkering. Aangezien het om een schatting gaat, is het zinvol ook hier met het gemiddelde te werken. Zo werd in 1995 in Vlaanderen per dag gemiddeld 1 480 frank aan de moeder uitbetaald. Deze gegevens laten toe de totale te verwachten kostprijs van de maatregel voor Vlaanderen te berekenen op 105 miljoen frank. In Vlaanderen werd in 1994 voor ruim 6,5 miljard frank uitbetaald in het kader van de moederschapsverzekering. Dat houdt in dat er sprake zou zijn van een stijging van de uitgaven van ongeveer 1,5 % in deze sector. Een extrapolatie voor heel België toont aan dat de kostprijs normaliter ongeveer 150 miljoen zou bedragen. Berekend in relatie tot het totale uitgavenpakket van het RIZIV inzake uitkeringen komt dit neer op 0,15 %, wat dus terecht een relatief laag bedrag kan genoemd worden.
4. Voorstel
De problemen waarmee een aantal ouders, en meer specifiek ouders van meerlingen, te maken kunnen krijgen, mogen niet verwaarloosd worden. De komst van een baby in een gezin is een dermate ingrijpende gebeurtenis dat het in het bedrag van de ouders, maar meer nog van het kind zelf is, dat zij voldoende tijd met elkaar kunnen doorbrengen.
De indieners pleiten daarom voor de invoering van een maatregel die het betaalde bevallingsverlof verlengt voor alle moeders van wie een baby meer dan een week gehospitaliseerd blijft, en dit voor de totale duur van de hospitalisatie van het kind, tot een maximum van acht weken.
Bea CANTILLON. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
In artikel 114 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, wordt tussen het tweede en het derde lid een nieuw lid ingevoegd, luidende : « Dat tijdvak kan eveneens worden verlengd met de periode tijdens welke het pasgeboren kind gehospitaliseerd wordt, te rekenen vanaf de tweede week van de hospitalisatie, tot een maximale verlenging van acht weken. »
Bea CANTILLON. Leo DELCROIX. Marc OLIVIER. |
(1) Deze gegevens zijn voornamelijk afkomstig van het Studiecentrum voor perinatale epidemiologie en gelden voor Vlaanderen. De gegevens voor Wallonië en Brussel zijn moeilijk te achterhalen, maar de percentages liggen op een vergelijkbaar niveau.