1-499/7 | 1-499/7 |
6 MEI 1997
Evocatieprocedure
Art. 46
In het tweede lid de woorden « vanaf het verstrijken van deze termijn » vervangen door de woorden « vanaf de dag van het vonnis van faillietverklaring of, indien de overeenkomst na die datum nog is uitgevoerd, vanaf de dag dat aan die overeenkomst geen uitvoering meer is gegeven ».
Verantwoording
Zoals de minister reeds opmerkte naar aanleiding van de bespreking van het ontwerp in de Kamer van volksvertegenwoordigers, biedt artikel 46 geen uitdrukkelijk antwoord op de vraag of de werknemers recht op loon behouden voor de periode na de datum van faillietverklaring tot wanneer de periode van vijftien dagen verstreken is (verslag Vandeurzen, Parl. St. Kamer, 1995-1996, nr. 329/17, blz. 140). Voor de werknemer zullen zich in het bijzonder problemen stellen wanneer aan de werknemer na de faillietverklaring geen werk meer wordt gegeven en zijn recht op loon voor die periode wordt betwist. Voor die periode zal hij evenmin een werkloosheidsvergoeding ontvangen.
Om die situatie te verhelpen wordt voorgesteld om een wijziging aan te brengen in artikel 46. Wanneer de curator de beslissing niet heeft genomen binnen de termijn van vijftien dagen, wordt de overeenkomst geacht door zijn toedoen te zijn verbroken vanaf de dag van het vonnis van faillietverklaring. Een uitzondering moet wel worden voorzien voor het geval dat de overeenkomst gedurende een tijd na het vonnis van faillietverklaring nog wordt uitgevoerd. In dat geval wordt de overeenkomst geacht te zijn verbroken vanaf de dag dat aan die overeenkomst geen uitvoering meer is gegeven.
Francy VAN DER WILDT. |
Art. 9
In het derde lid (het oude tweede lid), na de eerste zin, volgende tekst invoegen :
« Zij moet eveneens vermelden de woonplaatsen of zetels waar hij gevestigd was gedurende de laatste twaalf maanden en één dag, en de inschrijvingsdata in de Burgerlijke Stand of het Handelsregister; »
Verantwoording
Verwijzing naar het amendement nr. 126 bij artikel 118.
Luc COENE. |
Art. 8
De eerste zin van het negende lid vervangen door de volgende tekst :
« De handelingen gesteld door de schuldenaar, in strijd met de ontneming van het beheer, zijn niet tegenwerpbaar aan de boedel, indien zij die met hem hebben gehandeld, kennis hadden van de ontneming van het beheer, of indien zij onder één van de drie categorieën van handelingen bepaald bij artikel 17, vallen. »
Verantwoording
Dit amendement houdt rekening met de goede trouw in hoofde van de derdecontractspartijen en bepaalt dat deze personen niet dienen gesanctioneerd te worden.
Art. 74
In de vierde paragraaf, in de Franse tekst, het woord « tiers » schrappen.
Verantwoording
Zoals in de Nederlandse tekst aangeduid, gaat het wel degelijk om elke belanghebbende, en moet men de verwarring met zaken als « derdenbelang » vermijden.
Art. 29
In het ontwerp artikel 29 de volgende wijzigingen aanbrengen :
A. De eerste zin vervolledigen met de volgende woorden « door de algemene vergadering van de rechtbank van koophandel » ;
B. Tussen de eerste en de tweede zin de volgende zin invoegen : « De algemene vergadering schrapt eveneens de personen van de lijst die geen advocaat meer zijn ingeschreven op het tableau van de orde van een Belgische balie of die de leeftijdsgrens bepaald bij artikel 27 hebben overschreden » .
C. In de tweede zin, die de derde wordt, worden de woorden « Hij kan ook worden geschrapt », vervangen door de woorden « Een persoon kan eveneens van de lijst worden geschrapt » .
Verantwoording
Dit amendement strekt ertoe te verduidelijken dat :
1º De schrapping van een curator van de lijst, op zijn eigen verzoek, dient te gebeuren door de algemene vergadering van de rechtbank van koophandel;
2º De personen die geen advocaat meer zijn of die leeftijdsgrens overschreden hebben, door de algemene vergadering van de lijst dienen geschrapt te worden;
3º De overige schrappingen geschieden bij vonnis van de rechtbank van koophandel.
Art. 80
In het tweede lid, de laatste zin vervangen als volgt :
« Tegen die laatste beslissing over de verschoonbaarheid kan binnen een maand te rekenen vanaf de bekendmaking derdenverzet worden gedaan door de individuele schuldeisers, of door de gefailleerde binnen de maand na de kennisgeving van het vonnis tot sluiting. »
Verantwoording
Huidig amendement verduidelijkt dat de termijn voor derden-verzet in hoofde van de gefailleerde zelf ingaat bij de kennisgeving van het vonnis tot sluiting (waarin opgenomen de beslissing tot verschoonbaarheid). Dergelijke verduidelijking was inderdaad nodig aangezien onduidelijkheid bestond over de aanvang van de termijn in het geval dat de rechtbank de gefailleerde niet verschoonbaar heeft verklaart.
Het opschrift van de titel vervangen door « Diverse bepalingen die verband houden met het faillissement » .
Verantwoording
Bij de bespreking is gebleken dat sommige artikels van de vierde titel rechtstreeks verband houden met het faillissement, terwijl andere meer algemene bepalingen betreffen. Het opsplitsen van de titel in twee titels, die dit onderscheid doen uitkomen, wordt hoe dan ook hoofdzakelijk ingegeven door een bekommernis om duidelijkheid en transparantie.
TITEL V (nieuw)
Op het einde van de faillissementswet een vijfde titel invoegen met als opschrift « Bepalingen waarvan de draagwijdte het faillissementsrecht overstijgt » . De huidige artikelen 117, 120, 130, 131, 136, 137, 138, 139, 140, 141, 152, 153, met de toepasselijke indeling in hoofdstukken, worden in deze titel opgenomen.
Verantwoording
Deze nieuwe titel beoogt alle artikelen die in het ontwerp van faillissementswet zijn opgenomen, maar waarvan de draagwijdte algemeen is, bijeen te zetten en op een duidelijke manier te kennen te geven dat deze bepalingen niet louter van faillissementsrechtelijke aard zijn.
Art. 131
De tekst van het artikel vervangen door de volgende bepalingen :
« In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 492bis ingevoegd, luidende :
« Art. 492bis. Met gevangenisstraf van een maand tot vijf jaar en met geldboete van honderd frank tot vijfhonderdduizend frank worden gestraft de bestuurders, in feite of in rechte, van burgerlijke en handelsvennootschappen, alsook van verenigingen zonder winstoogmerk die, met het oogmerk schade toe te brengen aan de rechtspersoon en aan de schuldeisers of de vennoten respectievelijk de leden, voor persoonlijke doeleinden van de goederen of van het krediet van de rechtspersoon een bedrieglijk gebruik gemaakt hebben waarvan zij wisten dat het op betekenisvolle wijze in het nadeel van de rechtspersoon was.
De schuldigen kunnen daarenboven veroordeeld worden tot ontzetting van hun rechten overeenkomstig artikel 33. »
Verantwoording
Uit de bespreking is gebleken dat de voorgestelde tekst tot het invoeren in het Belgische recht van een misdrijf « misbruik van vennootschapsgoederen » aanleiding zou kunnen geven tot een ongewilde verbreding van de notie in de praktijk. Daarom wordt voorgesteld het misdrijf in een strakker kader te plaatsen.
In de eerste plaats wordt voorgesteld het begrip « strijdigheid met de belangen van de rechtspersoon » te vervangen door « op betekenisvolle wijze in het nadeel van de rechtspersoon zijn ». Hiermee wordt beoogd de ongelukkige ondernemer die een foute inschatting heeft gemaakt volledig buiten de werkingssfeer van het misdrijf te houden.
Voorts wordt voorgesteld dat de specifiëring « om een ander rechtspersoon of een andere onderneming te bevoordelen waarin zij rechtstreeks of onrechtstreeks belang hebben » te doen vervallen. De gewraakte handeling van de bestuurder was, ook volgens de oorspronkelijke bedoeling van de tekst, het gebruik van vennootschapsgoederen voor eigenbelang. De formulering zoals ze hier wordt voorgesteld beantwoordt aan deze bedoeling, zonder dat de bestuurders van een onderneming of een vennootschap bevreesd moeten zijn dat een voordeel dat behaald wordt voor een onderneming in een transactie, àl te gemakkelijk bij een andere onderneming aanleiding geeft tot een veroordeling wegens misbruik van vennootschapsgoederen.
Tot slot wordt ook een bijzonder oogmerk, namelijk « het toebrengen van schade », vereist voordat er sprake kan zijn van het misdrijf.
Al deze wijzigingen zijn dus duidelijk voorgesteld vanuit een gegronde vrees dat een ongelukkige bewoording van dit misdrijf het economische leven zou criminaliseren, maar vooral zou leiden tot het gebruik van deze strafbepaling in een concurrentieslag.
Art. 40
Tussen het eerste lid en het tweede lid een nieuw lid invoegen, luidend als volgt :
« Zij stellen de gefailleerde op de hoogte van zijn rechten en plichten en van de gevolgen van de faillietverklaring. »
Verantwoording
Faillietverklaring brengt aanzienlijke rechtsgevolgen met zich voor de gefailleerde, die daarvan vaak niet op de hoogte is.
Het is derhalve aangewezen dat de curator de gefailleerde enigszins wegwijs maakt in zijn nieuwe toestand. Ook dit past in een menselijker aanpak van de problematiek.
Art. 73
Dit artikel vervangen als volgt :
« Wanneer, op welk tijdstip ook, bevonden wordt dat het actief ontoereikend is om de vermoedelijke kosten van beheer en van vereffening van het faillissement te dekken, kan de rechtbank, op verzoek van de curators, de rechter-commissaris gehoord zijnde, en nadat de gefailleerde behoorlijk is opgeroepen met een gerechtsbrief, de sluiting van de verrichtingen van het faillissement bevelen. De curators leggen daarbij de rekeningen voor en geven verantwoording, de rechtbank neemt kennis van de geschillen desbetreffende en spreekt zich uit over de algemene kwijting als hen te verlenen. Het vonnis dat de sluiting van het faillissement wegens ontoereikend actief beveelt, wordt, door toedoen van de griffier, bij uittreksel gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. De kosten worden in debet begroot. De rechtbank kan ambtshalve, of op verzoek van de procureur des Konings, de voormalige curators of van iedere belanghebbende of schuldeiser de heropening van het faillissement bevelen bij vaststelling van latere activa, toe te rekenen aan de boedel. »
Verantwoording
De tekst van artikel 536 voorzag de opschorting van de tenuitvoerlegging van het vonnis, gedurende een maand, gecombineerd met de mogelijkheid dat de gefailleerde of iedere andere belanghebbende, op ieder tijdstip, het vonnis kon doen intrekken, wanneer hij de nodige fondsen ter beschikking stelde om de werkzaamheden te vervolgen.
Er is geen reden om deze mogelijkheid niet meer te behouden. Al was het maar voor de gevallen waarin schuldeisers, via de curator en de vereffening, verantwoordelijkheidsvorderingen beogen in hoofde van zaakvoerders of bestuurders. En waarvan de bewijsvoering vanuit de vereffening dient te geschieden.
Het behoud van deze mogelijkheid maakt het aangewezen deze te voorzien in een afzonderlijk artikel, en daaraan te verbinden de gevolgen van de alsdan in te treden effectieve sluiting. (Opsplitsing van het artikel, zie amendement nr. 117 bij artikel 73bis ).
Nadat de curator, en in dit geval voorzeker in een faillissement zonder actief, reeds het probleem kent van het behoud van de archieven en de kosten daaraan verbonden, houdt men nu voor dat de curator, duidelijk zonder enige vergoeding, en in tegendeel, met eigen penningen, verder de administratie moet verzorgen die ertoe moet leiden aan de werknemers de wettelijk bepaalde sociale bescheiden af te leveren.
Het beoogde doel verantwoordt het aangewende middel niet.
Daarenboven, en in de hypothese als door het artikel bedoeld, is het niet zelden zo dat het precies faillissementen betreffen waarvan de activa samen met de gefailleerde, en samen met de boekhoudkundige bescheiden totaal verdwenen zijn. Daardoor wordt het voor de curator kwasi onmogelijk om de sociale bescheiden, die nu eenmaal bepaalde informaties veronderstellen, correct af te leveren.
Er is nochtans een voor de hand liggende oplossing : de sociale inspectie kan ambtshalve deze bescheiden afleveren, wanneer wordt vastgesteld dat de curator in de onmogelijkheid verkeert zulks te doen. De onmogelijkheid zal hierbij worden vastgesteld door het sluitingsvonnis. Het is onmiddellijk duidelijk dat in de gegeven omstandigheden de tussenkomst van de sociale inspectie veel adequater zal zijn dan de gebrekkige tussenkomst van de curator.
Zo kan de sociale inspectie ambtshalve bijdragebons voor de ziekte- en invaliditeitsverzekering afleveren, terwijl de curator zulks maar kan doen op basis van voorliggende gegevens. Zo kan de sociale inspectie, naast de aflevering van C4-documenten, ook de C4.1-documenten afleveren, alsmede de documenten bestemd voor de Fondsen voor Bestaanszekerheid. Onverlet gelaten dat de sociale inspectie, terzelfder tijd, proces-verbalen zal opstellen waartoe de bevindingen aanleiding geven.
Zoals artikel 38 van het wetsontwerp voorzag, lijkt het logisch dat ook hier de publicatie in het Belgisch Staatsblad geschiedt door toedoen van de griffier en, in voorkomend geval, begroot in debet. Het komt weinig verantwoord voor deze kosten ten laste te leggen van de curator die, in de gegeven hypothese, een ontoereikend actief heeft.
Het lijkt logisch dat de curator rekening geeft en verantwoording doet tegenover de rechtbank die zich over de sluiting uitspreekt. Het lijkt echter even consequent daarbij, als in artikel 80, laatste lid, dat het sluitingsvonnis daarbij hem dan ook een algemene kwijting geeft.
Tenslotte lijkt het gepast te stellen dat, wanneer later activa opduiken, het faillissement kan worden heropend, opdat de gepaste verdelingen van deze activa zouden kunnen geschieden. Wat dan ook zou inhouden dat de eerder niet-gerecupereerde kosten van curator, en kosten van publicatie, zouden kunnen worden verhaald. Het is beslist onduidelijk wat hierbij van de Koning zou worden verwacht.
Art. 73bis
Een artikel 73bis (nieuw) invoegen, luidende :
« Art. 73bis. De tenuitvoerlegging van het sluitingsvonnis, uitgesproken in toepassing van artikel 73 wordt gedurende één maand opgeschort vanaf de datum van publicatie in het Belgisch Staatsblad.
De gefailleerde of iedere andere belanghebbende kan, gedurende deze termijn, het vonnis door de rechtbank doen intrekken, wanneer hij doet blijken dat er voldoende fondsen aanwezig zijn om de werkzaamheden van het faillissement te bekostigen, of, wanneer hij in de Consignatiekas een som doet storten die voldoende is om erin te voorzien. De in dit geval voorgeschoten kosten worden, bij realisatie van activa, bij voorrang terugbetaald. »
Verantwoording
Zie verantwoording bij amendement nr. 116 bij artikel 73.
Art. 74
Dit artikel vervangen door de volgende bepalingen :
« § 1. Nadat de rechter-commissaris de gefailleerde heeft opgeroepen om hem, in aanwezigheid van de curators te horen over de vereffening van de activa, en daarvan proces-verbaal werd opgesteld, gaan de curators over tot de vereffening. Zij doen onder meer de onroerende goederen, koopwaren en roerende goederen verkopen; een en ander onder het toezicht van de rechter-commissaris en met naleving van de bepalingen van artikelen 51 en 52, zonder dat het nodig is de gefailleerde op te roepen.
Zij kunnen op de bij artikel 58 voorgeschreven wijze dadingen aangaan over om het even welke aan de gefailleerde toekomende rechten, niettegenstaande elk verzet zijnerzijds.
§ 2. De schuldeisers of de gefailleerde die menen dat hun rechten benadeeld worden door een voorgenomen verkoop van activa kunnen de rechtbank van koophandel vragen de verkoop te verbieden in zoverre die kennelijk indruist tegen hun belangen.
De vordering wordt aanhangig gemaakt door dagvaarding van de curators en eventueel de gefailleerde en gebracht voor de voorzitter, zetelend zoals in kortgeding. De rechter-commissaris doet verslag. De eisers zijn gehouden tot schadevergoeding indien hun procedure de belangen van de boedel heeft geschaad. De rechter kan hen verplichten voorafgaandelijk daarvoor zekerheid te stellen in handen van de curators.
§ 3. Indien de curators zulks vorderen kan de rechtbank, de rechter-commissaris gehoord zijnde, in het kader van de vereffening van het faillissement de overdracht van een onderneming in werking bekrachtigen onder voorwaarden die partijen hebben bedongen en waarvan de naleving door de curators, of na sluiting van het faillissement, door elke belanghebbende kan worden vervolgd. »
Verantwoording
De wet van 1851 voorzag twee fasen in het faillissementsverloop : de eerste, waarin de goederen van de gefailleerde door de curator werden beheerd, maar ook bewaard, in afwachting van de uitslag van de vergadering van schuldeisers die zich zouden uitspreken over het akkoord na faillissement (concordaat). De tweede fase, bij verwerping van het akkoord, betrof dan de werkelijke vereffening. (Overeenkomstig artikel 528). Aangezien, in de vergadering van de schuldeisers, deze stemgerechtigd waren overeenkomstig hun schuldvordering, dienden de vorderingen voorafgaandelijk te worden beslecht. Eventueel slechts bij voorraad overeenkomstig artikel 508.
Artikel 74, § 1, stelt dat de curators kunnen overgaan tot vereffening van het faillissement, zodra alle schuldvorderingen definitief werden aanvaard of verworpen door een, zelfs bestreden, uitvoerbare beslissing.
En § 2 voorziet dat de curators zulks eerder kunnen doen, mits verzoek aan de rechtbank, de gefailleerde gehoord zijnde.
Deze filosofie is achterhaald en in strijd met de nieuwe wetsfilosofie.
Waar het faillissement thans, en mede gelet op de herziening van de wet op het gerechtelijk akkoord, werkelijk als een finaliteit moet worden beschouwd en het gerechtelijk akkoord na faillissement wordt afgeschaft, is er geen enkele reden te stellen dat de curator, na aanvaarding van zijn opdracht, de vereffening nog zou moeten uitstellen.
Integendeel, in de huidige filosofie en de context van het nieuwe gerechtelijk akkoord, mag worden gesteld dat de vereffening onmiddellijk kan worden aangevat. Er dient niet gewacht te worden op de aanvaarding of verwerping van de vorderingen en een voorafgaandelijk verzoek aan de rechtbank is al evenzeer overbodig. Dit alles verantwoordt zich maar in de filosofie van de wet van 1851.
Daarenboven is het « definitief aanvaarden of verwerpen » van alle schuldvorderingen « zelfs bestreden » een toestand die nog lang op zich kan laten wachten.
Quid wanneer een schuldvordering zich steunt op een hangend geding, waarvan de rechtsdag is bepaald voor binnen 18 maanden.
Onder § 3 wordt de procedure in die mate onvoldoende geregeld, dat bij vordering van de schuldeisers de gefailleerde niet in het kortgeding wordt betrokken. Het is klaarblijkelijk ook niet voorzien dat de rechter-commissaris verslag zal uitbrengen over deze nochtans, luidens artikel 35 van het wetsontwerp, ressorterende aangelegenheid.
Ook in dit artikel 74, § 1, is sprake van de opstelling van een proces-verbaal, zonder dat nochtans sprake is van de aanwezigheid van een griffier. We herinneren andermaal aan onze commentaar bij artikel 11.
In feite is de aanstelling van een curator ad hoc, luidens § 3, een omweg om de belangen van schuldeisers of gefailleerde te zien verdedigen, hen zelfs de middelen ontnemend om hun eigen belangen te bepleiten.
Inderdaad, wanneer de schuldeisers of de gefailleerde voorhouden dat de verkoop indruist tegen hun belangen, voorziet de regeling dat een curator ad hoc wordt aangesteld, die eerst moet oordelen over de vraag of de verkoop kennelijk indruist tegen de belangen van de betrokkene. En doet hij zulks, dan moet deze curator ad hoc, in feite namens die betrokkene, de zaak bepleiten voor de rechtbank.
Waarom doen zij dat eenvoudigweg niet zelf, de middelen aanvoerend die zij menen de hunne te zijn, en de procedurekosten dragend die één en ander met zich zal brengen, onverminderd de vergoeding voor de schade die, door hun actie, mogelijk wordt teweeg gebracht ?
Men denke maar aan de publiciteit die aan de verkoop werd gegeven, en aan de inrichting van de verkoop als dusdanig, die, door een niet-verantwoorde vordering van een schuldeiser of gefailleerde dient te worden uitgesteld. En opdat, in voorkomend geval, de schadevergoeding effectief aan de boedel zou kunnen worden betaald, dient aan de rechter de vrijheid geboden te worden voorafgaandelijke zekerheidsstelling te kunnen bevelen. Daarbij ook voorkomend dat de curator daarvoor moet gaan uitvoeren in het buitenland.
Onduidelijk is het of tegen dit vonnis verzet of hoger beroep open staat. Men zou kunnen wijzen op artikel 37, tweede lid, punt 3, hetwelk voorhoudt dat geen verzet of hoger beroep mogelijk is tegen vonnissen die de verkoop toestaan. Is dat dan ook het geval tegen vonnissen die de verkoop verbieden ?
Het lijkt gepast deze procedures te laten beslechten, zoals in kortgeding, omdat daarbij de rechter de bevoegdheid heeft te vonnissen ten gronde. Met de uitvoerbaarheid bij voorraad die daaraan verbonden is.
De zekerheid in handen van de curator is een snellere en administratief eenvoudigere procedure dan de zekerheidsstelling bij de Consignatiekas.
Onverlet gelaten dat de curators het bedrag consigneren, en waarbij de vrijmaking ervan, bij afwijzing van de schadevergoedingseis, eenvoudig kan geschieden door terugbetaling met toelating van de rechter-commissaris.
Art. 75
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Dit artikel lijkt overbodig.
De voortzetting van de handelsactiviteiten werd reeds geregeld door artikel 47. Opnieuw dwaalt hier de geest van de wet van 1851, waar het onderscheid werd gemaakt tussen de periode vóór en na de vergadering van de schuldeisers tot het bekomen van een akkoord. Zoals blijkt uit de aanhef « zodra de vereffening is ingetreden... ». En de toelating tot het uitkeren van levensonderhoud aan de gefailleerde en zijn gezin werd geregeld in artikel 48.
Art. 76
Dit artikel vervangen door de volgende bepalingen :
« Op verzoek van de curators, of indien de schuldeisers daarop aandringen, kan de rechter-commissaris beschikken dat een vergadering van schuldeisers, of van sommigen onder hen, wordt bijeengeroepen onder zijn voorzitterschap.
In voorkomend geval beveelt hij dat de in het faillissement ingeschreven schuldeisers door de curators zullen verwittigd worden van plaats, dag en uur van de vergadering, eventueel met opgave van het agenda waarover de schuldeisers zullen gevraagd worden te beslissen. De beschikking wordt ten minste één maand vóór de datum van de vergadering in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt door toedoen van de griffier.
De gefailleerde wordt op die vergadering behoorlijk opgeroepen en kan er gehoord worden nopens de vereffening van de boedel.
De vergaderde schuldeisers, aanwezig in persoon, of bij volmachtdrager, of vertegenwoordigd door advocaat, kunnen, bij eenvoudige meerderheid van de aanwezige schuldeisers, de curators ermede belasten een vast akkoord te maken betreffende het geheel of een gedeelte van de rechten of de rechtsvorderingen waarvan geen uitvoering zou zijn geschied, en ze te vervreemden. »
Verantwoording
a) De geïnstitutionaliseerde verplichting tot het houden van een algemene vergadering van schuldeisers, vanaf het derde jaar na de faillietverklaring, jaarlijks, wekt niet-verantwoorde verwachtingen.
Indien de rechtbank van koophandel te Antwerpen, in de totaliteit van de hangende faillissementen onder haar bevoegdheid 900 faillissementen kent, ouder dan drie jaar, dan veronderstelt de toepassing van dit artikel, berekend over het aantal effectieve werkdagen, meer dan twee vergaderingen per dag.
Indien de curator een twintigtal faillissementen beheert, ouder dan drie jaar, dan dient hij, indien men althans rekening wil houden met de verlofperiode, twee vergaderingen per maand te laten houden. Zijn werkzaamheden en secretariaat worden meer belast door het houden van vergaderingen, dan verantwoord voorzien.
Het is trouwens opvallend dat, ook op de slotvergaderingen van faillissementen, ogenblik waarop de schuldeisers zich, ter verdediging van hun belangen, kunnen uitspreken over het beheer en de vereffening, zich in werkelijkheid zeer weinig of geen schuldeisers aanbieden.
b) Dat, in sommige faillissementen, een dergelijke vergadering nochtans nuttig voorkomt, dient bevestigd. Het kan precies aanleiding geven om, de schuldeisers gehoord zijnde, de curator toe te laten bepaalde akkoorden te treffen, zoals in fine van het artikel bedoeld.
c) Maar de noodzaak of het nut tot het houden van die vergaderingen moet tot de discretionaire bevoegdheid van de rechter-commissaris blijven behoren en kadert daarbij in de opdracht, hem gegeven overeenkomstig artikel 35 van het wetsontwerp.
d) Reeds eerder, (commentaar art. 62) werd benadrukt dat de schuldeisers eerder verwittigd blijken door een rondschrijven van de curators, dan door de publicatie in het Belgisch Staatsblad . Het lijkt derhalve nuttig dit rondschrijven in ieder geval te voorzien.
e) Stellen dat de rechter-commissaris kan « beschikken » houdt in dat hij een beschikking dient te verlenen, dewelke derhalve, althans op grond van de voorgestelde wijziging in artikelen 35 en 39, in het faillissementsdossier dient te worden gevoegd.
f) Opzettelijk vaag blijft de voorziening waarin gesteld wordt dat de rechter-commissaris de vergadering kan samenroepen « op verzoek van een schuldeiser ».
Terecht vaag blijft eveneens de vraag op welke wijze de schuldeiser de wens dient te uiten.
Door te stellen « op aandringen van schuldeisers » is elke informatie die de rechter-commissaris bereikt bepalend voor zijn beslissing. Het aandringen kan dan blijken uit verzoekschriften, gewone brieven, maar al evenzo uit het openbaar gerucht, het feit dat schuldeisers onder elkaar vergaderingen hebben gehouden, of zelfs persartikels.
Stellen : « Indien de schuldeisers zulks wensen » lijkt te algemeen. De wens moet zich meer daadwerkelijk concretiserend uiten.
g) Met dit alles mag nochtans niet uit het oog worden verloren dat het wetsontwerp reeds een nieuw informatiekanaal creëert in toepassing van artikel 34 van het wetsontwerp, houdende de neerlegging van verslagen (en beschikkingen) in het faillissementsdossier en artikel 71 van het wetsontwerp, houdende de tabel van de schuldvorderingen en hun beslechting.
h) Wanneer men schuldeisers bijeenroept, opdat zij, bij eenvoudige meerderheid, beslissingen zouden nemen, dan lijkt het meer dan gepast dat men de schuldeisers, in de oproepingsbrief, een agenda meedeelt, opdat die schuldeisers zich bij voorbaat zouden kunnen beraden, ook over het nut van hun aanwezigheid.
i) En waarbij trouwens dient bepaald te worden of de « eenvoudige meerderheid » deze is van de aanwezige schuldeisers van de vergadering, dan wel, de meerderheid van de ingeschreven schuldeisers.
j) Het lijkt daarbij aangewezen dat de schuldeisers niet in persoon hoeven aanwezig te zijn, maar zich kunnen laten vertegenwoordigen, hetzij door een gewone volmachtdrager, hetzij door advocaat. Dit laatste dient in de tekst ingeschreven, omdat de advocaat niet zondermeer als volmachtdrager kan worden beschouwd in een dergelijke vergadering.
Art. 79
A. In het tweede lid tussen de eerste en tweede zin de volgende bepaling invoegen :
« Betwistingen waartoe dit aanleiding zou geven, worden door de rechter-commissaris verwezen naar de rechtbank. »
B. In fine van het laatste lid de volgende bepaling toevoegen ;
« of, bij een gefailleerde rechtspersoon, aan diens houders van deelbewijzen. »
Verantwoording
Het lijkt gepast, overigens in aansluiting op artikel 80 van het wetsontwerp, te voorzien dat de betwistingen, waartoe de slotvergadering aanleiding geeft, door de rechter-commissaris naar de rechtbank worden verwezen. (vergelijk artikel 535, 3e lid, en overeenkomstig artikel 519, 3e lid).
Art. 80
Dit artikel vervangen door de volgende bepalingen :
« Nadat de rechtbank in voorkomend geval de betwistingen betreffende de rekening heeft opgelost en de rekening desgevallend heeft verbeterd, beveelt zij, op verslag van de rechter-commissaris, de sluiting van het faillissement.
Indien de betwisting enkel betrekking heeft op de verdeling van het in artikel 79, laatste lid, bedoelde overschot tussen de houders van deelbewijzen, wordt deze procedure afgescheiden zonder de sluiting van het faillissement te vertragen.
Het sluitingsvonnis wordt bij uittreksel gepubliceerd, door toedoen van de griffier, in het Belgisch Staatsblad.
De sluiting van het faillissement stelt een einde aan de opdracht van de curators, behalve wat de uitvoering van de sluiting betreft, en houdt een algemene kwijting in.
De curators betekenen aan de gefailleerde of de bestuurders van de gefailleerde vennootschap per deurwaardersexploot het verzoek de archieven en bescheiden van het faillissement in ontvangst te nemen binnen de twee maanden te rekenen vanaf de betekening, bij gebreke waaraan de stukken zullen verwijderd worden uit hun opslagplaats en vernietigd op kosten en verantwoordelijkheid van de gefailleerde of de bestuurders van de gefailleerde rechtspersoon, onverminderd, in voorkomend geval, de kennisgeving van hun verzuim aan de procureur des Konings.
Het exploot bevat de tekst van dit artikel.
Indien de gefailleerde niet is aan te treffen wordt betekend aan de procureur des Konings.
De dossiers welke de curators na het faillissement hebben aangelegd, dienen zij volgens de bepalingen eigen aan de balie te bewaren. »
Verantwoording
Voorgesteld wordt de beschikkingen met betrekking tot de sluiting van het faillissement en deze met betrekking tot de verschoonbaarheid te splitsen over twee artikelen artikel 80 (sluiting) en 80bis (verschoonbaarheid).
In artikel 80 van het wetsontwerp rijst een probleem met betrekking tot de termijn binnen dewelke derdenverzet kon gedaan worden tegen het vonnis van de verschoonbaarheid : de termijn is één maand, te rekenen vanaf de bekendmaking, maar, in het voorlaatste lid werd gesteld dat de rechtbank « kan » beslissen dat het vonnis wordt bekendgemaakt op de wijze bepaald in artikel 36.
Indien de rechtbank, die derhalve klaarblijkelijk een vrijheid heeft, niet beslist het vonnis bekend te maken op de wijze bepaald in artikel 36, dan stelt zich de vraag vanaf wanneer de termijn van één maand moet worden gerekend.
Het lijkt evident dat de sluiting van een faillissement wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad , waarnaar de curator kan verwijzen, ook wat betreft de beëindiging van zijn opdracht.
Gelet op artikel 45 dient tenslotte bepaald hoe de curators dienen te handelen met betrekking tot de archieven, stukken en administratieve bescheiden van de gefailleerde.
Een probleem stelt zich in functie van de toepassing van artikel 80. De praktijk leert immers dat de veroordeling van de gefailleerde, op vervolging van de procureur des Konings, jarenlang in beslag neemt. Vertraging in de strafvervolging die trouwens reeds aanleiding was tot verlenging van de verjaringstermijnen.
Veelal was het faillissement voor sluiting vatbaar, en de beoogde versnelling van de vereffeningsprocedure draagt daartoe bij , vooraleer de strafrechtbank zich over de bedoelde vervolging heeft kunnen uitspreken.
Het kan niet de bedoeling zijn dat de sluiting van faillissementen wordt vertraagd of uitgesteld, omdat de rechter zich moet uitspreken over de verschoonbaarheid, en omdat hij daarbij zou dienen te wachten op de resultaten van de strafvervolging.
Art. 80bis
Een artikel 80bis (nieuw) invoegen, luidende :
« Art. 80bis. § 1. In de termijn tussen de oproeping en tot daags voor de zitting waarop de rechtbank, overeenkomstig artikel 71 zich dient uit te spreken over de sluiting van het faillissement, of, in de termijn tussen de oproeping tot de vergadering tot daags voor de vergadering van de schuldeisers, overeenkomstig artikel 77, kan de gefailleerde natuurlijke persoon, bij gemotiveerd verzoekschrift, neer te leggen ter griffie, de rechtbank vragen om verschoonbaar te worden verklaard.
§ 2. In voorkomend geval, bepaalt de rechtbank in het sluitingsvonnis, met inachtname van een termijn van één maand, dag en uur waarop het debat over de verschoonbaarheid zal worden gehouden. Indien, overeenkomstig artikel 71bis, het faillissement wordt ingetrokken, stelt de rechtbank vast dat het verzoek om verschoonbaar te worden verklaard, zonder voorwerp is geworden. Indien de gefailleerde de verschoonbaarheid niet heeft gevraagd, stelt de rechtbank zulks vast in het sluitingsvonnis en verklaart de gefailleerde niet-verschoonbaar.
§ 3. De rechtbank kan beslissen dat het vonnis waarbij de sluiting van het faillissement wordt bevolen, bij uittreksel wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Het vonnis moet bekendgemaakt worden wanneer de rechtbank de gefailleerde verschoonbaar verklaart.
§ 4. Op de zitting, als in § 2 bepaald, hoort de rechtbank de rechter-commissaris, de procureur, de curator, de schuldeisers die een schuldvordering hadden aangegeven in het faillissement en ter zitting verschijnen, alsmede de gefailleerde, zonder bijkomende oproeping. Het vonnis is niet vatbaar voor verzet of voor derdenverzet.
§ 5. De procureur des Konings, de curator, de tussengekomen schuldeisers en de gefailleerde kunnen hoger beroep aantekenen tegen het vonnis dat in toepassing van § 3 wordt geveld, binnen de maand te rekenen vanaf de uitspraak.
§ 6. De griffier van het hof van beroep geeft de griffier van de rechtbank van koophandel, die het vonnis had uitgesproken waartegen beroep is aangetekend, onmiddellijk kennis van het beschikkend gedeelte van het tussengekomen arrest dat uitspraak doet inzake de verschoonbaarheid.
§ 7. De griffier van het Hof van Cassatie verwittigt eveneens de griffier van de rechtbank van koophandel van het door het Hof van Cassatie gegeven arrest met betrekking tot de voorzieningen inzake de verschoonbaarheid.
§ 8. Overeenkomstig artikel 71, 7º, wordt door de griffier van de rechtbank van koophandel onderaan op de te houden tabel melding gemaakt van ieder vonnis of ieder arrest dat, en met betrekking tot de verschoonbaarheid van een gefailleerde, wordt geveld, of, van iedere voorziening die daartegen wordt ingesteld.
Op verzoek van iedere belanghebbende kan de griffier van deze vermeldingen kopij afleveren ter attestatie, mits betaling van de griffierechten. »
Verantwoording
In artikel 80 is het bezwaarlijk aanvaardbaar te stellen dat de rechtbank zich, kennisnemend van het advies van de verschoonbaarheid van de gefailleerde door de schuldeisers (artikel 79 van het wetsontwerp) en vervolgens op verslag van de rechter-commissaris (de curator wordt klaarblijkelijk niet gehoord) zich over de verschoonbaarheid uitspreekt, zonder de gefailleerde zelf daarover te horen. Zulks moet zonder meer beschouwd worden als een ernstige schending van de rechten van de verdediging.
Het lijkt minstens aanvaardbaar dat de gefailleerde, die het voordeel van artikel 80 wenst te genieten, zelf het initiatief neemt. In de gevallen waarin hij zulks niet doet, dient hij zondermeer als niet-verschoonbaar beschouwd te worden.
De beslissing over de verschoonbaarheid of niet-verschoonbaarheid dient dringend te worden genomen. De schuldeisers moeten immers weten of zij al dan niet gerechtigd zijn terug in de uitoefening van hun afzonderlijke rechtsvorderingen te treden tegen diens persoon en diens goederen.
Vermeden moet worden dat er onduidelijkheid of onzekerheid kan bestaan bij de schuldeisers nopens de al dan niet verschoonbaarheid van de gefailleerde, mogelijk mede ten gevolge van opeenvolgende publicaties in het Belgisch Staatsblad . Indien de gefailleerde aldus heeft gevraagd om verschoonbaar te worden verklaard, zullen de schuldeisers daarvan kennis nemen door de publicatie van het sluitingsvonnis, als bedoeld in artikel 80, vermits in dat sluitingsvonnis dag en uur is bepaald waarop het debat over de verschoonbaarheid zal worden gehouden.
De schuldeisers weten derhalve dat de gefailleerde mogelijk nog verschoonbaar zal worden verklaard.
Indien echter de gefailleerde bedoeld verzoek niet heeft gedaan, dan zal reeds uit de publicatie van het sluitingsvonnis blijken dat de gefailleerde niet-verschoonbaar werd verklaard.
De neerlegging van het verzoekschrift, uiterlijk daags voor de zitting, respectievelijk de vergadering, laat de rechtbank toe in haar sluitingsvonnis rekening te houden met het neergelegde verzoek, respectievelijk de vergadering om het advies te vragen van de schuldeisers over de verschoonbaarheid.
De rechten van de verdediging zijn geëerbiedigd overeenkomstig §§ 2 en 3. Nieuwe oproeping van de gefailleerde is niet nodig : hij wordt terecht verondersteld de datum van de behandeling van zijn zaak te kennen, op grond van het sluitingsvonnis.
De schuldeisers krijgen kennis van het sluitingsvonnis waarin, als voorzien, datum en uur van het debat over de verschoonbaarheid wordt vermeld. Zij kunnen dus op die zitting tussenkomen wanneer zij menen zich in ieder geval tegen de verschoonbaarheid van de gefailleerde te moeten verzetten.
Ook om die reden bepaalt § 2 dat het debat ten vroegste zal worden gehouden één maand na het sluitingsvonnis. De schuldeisers hebben dus de nodige tijd om zich te voorzien in verdere procedure, indien gewenst, en er is geen reden om hen aldus later nog de gelegenheid te geven om derdenverzet aan te tekenen tegen het tussen te komen vonnis inzake de verschoonbaarheid. De gelegenheid om tussen te komen werd hen immers aldus voldoende gegeven.
Overigens kunnen zij zich, in de loop van die maand, ook nog wenden tot de curator om van hem te vernemen welke houding hij zal aannemen tijdens het debat.
Voorzien wordt verder dat de griffier van de rechtbank van koophandel op de hoogte wordt gehouden van de verdere procedures, zowel inzake hoger beroep, als inzake mogelijk cassatieverhaal. Dit laat hem inderdaad toe de tabel, bedoeld in artikel 71, 7º, van het wetsontwerp, aan te vullen, en het is, op basis van deze tabelgegevens, dat hij de gepaste attesten kan verstrekken aan éénieder die daaraan behoefte zou hebben. Inbegrepen uiteraard de gefailleerde zelf.
Art. 90
Dit artikel aanvullen met het volgende lid :
« De hernieuwde tewerkstelling onder gezag van de curators vormt een schuld van de boedel. »
Verantwoording
Het wetsontwerp creëert een belangrijke onduidelijkheid in de mate dat de beëindiging van dienstbetrekkingen, na de faillietverklaring, toch aanleiding zou geven tot de opname van de daaraan verbonden vergoedingen als bevoorrechte schuldvordering.
Men moet dus veronderstellen dat werknemers, die door de curator niet onmiddellijk worden ontslagen, maar nog enkele maanden zouden blijven werken, hun loon en vergoedingen, uit deze maanden voortvloeien, zouden zien opnemen in het bevoorrecht passief.
Het worden dus geen kosten van de boedel, maar kosten in de boedel.
Kosten van de boedel nochtans overstijgen alle andere voorrechten. Kosten in de boedel blijven ondergeschikt aan de rangorde van de wet op de voorrechten en hypotheken.
In het ene geval kunnen gelden voorhanden zijn, die in het tweede geval niet meer voorhanden zijn.
Tenzij de wetgever bedoelde dat de beëindiging van de dienstbetrekking, na faillissement, niet inhield dat de werknemer nog arbeidsprestaties heeft verricht onder gezag van de curator.
In voorkomend geval zou de tekst dienen aangevuld.
Art. 92
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
a) Men mag aannemen dat de lijst én de schuldeisers én de roerende goederen betreft waarop zij voorhouden een voorrecht te hebben.
b) In werkelijkheid had dit reeds kunnen vermeld worden in het proces-verbaal van verificatie, aangevuld met een lijst van de laattijdige schuldvorderingen waarin voorrechten zouden worden voorgehouden.
c) Bedoeld worden waarschijnlijk de schuldeisers die een bijzonder voorrecht laten gelden, en niet de schuldeisers met een algemeen voorrecht op de roerende goederen.
d) Wat wordt bedoeld met « betaling met de eerst inkomende gelden » ? Het bijzonder voorrecht geeft slechts aanleiding tot uitbetaling met de opbrengst van het welbepaalde goed waarop een voorrecht rust.
e) Voorhouden dat « wanneer het voorrecht betwist wordt de rechtbank beslist » is meer dan bevreemdend. Wanneer de vordering, eventueel omwille van het voorgehouden voorrecht door de curator niet wordt aanvaard... dan wordt ze betwist... en de betwiste vorderingen worden inderdaad door de rechtbank behandeld.
Het enige relevante van dit artikel is derhalve de productie van een lijst... Die informatie blijkt uit de lijst van de aanvaarde en betwiste schuldvorderingen en het dubbel gebruik is onnuttig.
Art. 118
Dit artikel vervangen als volgt :
« Art. 118. In artikel 631 van het Gerechtelijk Wetboek worden het eerste en tweede lid vervangen door de volgende paragraaf :
« § 1. De rechtbank van koophandel, bevoegd om de faillissementsverklaring uit te spreken, is die welke gelegen is in het rechtsgebied waarbinnen de koopman de laatste twaalf maanden en één dag voor het aanhangig maken van de zaak, gedurende de grootste tijdspanne zijn woonplaats had, of, indien het een rechtspersoon betreft, zijn zetel.
De dagvaarding in faillissement vermeldt chronologisch de data van inschrijving van de woonplaats van de koopman, of, indien het een rechtspersoon betreft, van de zetel, over de laatste twaalf maanden en één dag.
Wanneer de gefailleerde geen bekende woonplaats in België of in het buitenland heeft, dan is de bevoegde rechtbank die van het rechtsgebied waarbinnen de koopman zijn voornaamste handelsvestiging, of, indien het een rechtspersoon betreft, haar bedrijfszetel heeft. »
Verantwoording
Het is kenschetsend dat malefide handelaars hun woonplaats, of de zetel van hun vennootschap verplaatsen buiten het arrondissement, pogend aldus te ontsnappen aan de bevoegdheid ratione loci van de dienst handelsonderzoeken, of, aan de bevoegdheid ratione loci van de procureur des Konings die een onderzoek heeft aangevat.
Nog meer voorkomend is de vaststelling dat malefide handelaars hun toevlucht nemen tot vereffeningen, meestal gepaard gaande met de naamsverandering, waarbij de vennootschapszetel naar één, of opeenvolgende meerdere andere arrondissementen wordt verplaatst.
Vb. : De vennootschappen Alfa, Beta, Gamma en Delta, die onderling gerelateerd zijn, worden in vereffening gesteld, waarbij de benamingen worden gewijzigd in Zulu, Yankie, Omega en Micron. De zetel van de vennootschap Zulu wordt verplaatst naar Hasselt, deze van de vennootschap Yankie naar Turnhout, deze van de vennootschap Omega naar Gent en deze van de vennootschap Micron naar Mechelen. Na realisatie van de activa worden de vennootschappen in faillissement gesteld. Ieder van deze faillissementen kent de bevoegdheid van een andere rechtbank, van een andere procureur des Konings, en ieder faillissement kent een andere curator. De samenhang, waaruit meer precies het malefide karakter kan worden afgeleid, wordt aldus versluierd.
De uitsluitende bevoegdheid ratione loci van de rechtbank van het rechtsgebied waar de woonplaats of de zetel gevestigd is op de dag van de aangifte of van het instellen van de vordering zou tevens veronderstellen dat het openbaar minister, in zijn nieuwe bevoegdheid het dossier telkens zou moeten overmaken naar een ander arrondissement. Dit heeft eveneens tot gevolg dat die rechtbank, die over alle gegevens met betrekking tot de praktijken van de koopman beschikt, onbevoegd wordt door wijziging van woonplaats of zetel buiten het arrondissement.
Minstens zou derhalve dienen weerhouden te worden de bevoegdheid van de rechtbank overeenkomstig artikel 631 van het Gerechtelijk Wetboek « de rechtbank van de woonplaats, of de zetel, op het ogenblik van de staking van betaling », of beter « op het ogenblik van het optreden van de betalingsmoeilijkheden ».
Dit veronderstelt nochtans dat de rechtbank, waarbij de zaak aanhangig wordt gemaakt, ook bij aangifte van de gefailleerde, op dat ogenblik kennis heeft van het ogenblik van de staking van betaling of, van het ogenblik van het optreden van de betalingsmoeilijkheden.
Een rationele oplossing bestaat erin de rechtbank ratione loci bevoegd te verklaren waar de koopman, gedurende de laatste twaalf maanden en één dag vóór het aanhangig maken van de zaak gedurende de grootste tijdspanne zijn woonplaats of zetel heeft gehad. Daarom dient gesteld te worden dat de dagvaarding in faillissement opgave dient te doen van de woonplaatsen of zetels waar de koopman gevestigd was gedurende de laatste twaalf maanden en één dag met vermelding van de inschrijvingsdata (Burgerlijke Stand of Handelsregister).
Art. 118bis
Een artikel 118bis (nieuw) invoegen, luidende :
« Art. 118bis. In artikel 631 van het Gerechtelijk Wetboek wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende :
« § 2. Wanneer de rechtbank, bij wie aangifte van faillissement werd gedaan, haar bevoegdheid niet kan gronden op de akte en neergelegde bescheiden, vraagt zij aan de procureur des Konings onmiddellijk en bij hoogdringendheid de gewenste informatie in te winnen. Verklaart zij zich ratione loci onbevoegd, dan wijst zij in hetzelfde vonnis de bevoegde rechtbank aan. De griffier geeft de schuldenaar kennis van het vonnis per gerechtsbrief, houdende de uitnodiging zich terug in het bezit te stellen van de neergelegde bescheiden en, zich te wenden tot de bevoegde rechtbank. Tevens geeft de griffier kennis van het uitgesproken vonnis aan de procureur des Konings van het rechtsgebied van de alsdan aangeduide bevoegde rechtbank. »
Verantwoording
Ook bij de aangifte van schuldvordering dient de rechtbank haar bevoegdheid te onderzoeken en mogelijk is zij ratione loci onbevoegd zoals vooropgesteld overeenkomstig artikel 118. Een regeling dient daarom voorzien voor het geval waarin de rechtbank zich ratione loci onbevoegd verklaart bij de aangifte van schuldvordering.
In voorkomend geval, en kennisnemend van het bij de aangifte gevoegd attest van woonst of een attest van handelsregister duidt zij, in het vonnis waarin ze zich onbevoegd verklaart, de vermoedelijk bevoegde rechtbank aan.
Mogelijk echter ontbreekt het dienstig attest, omdat de koopman zich niet heeft laten inschrijven, of, omdat de rechtspersoon niet is ingeschreven. Informatie dient alsdan dringend aangevuld met informatie van de procureur des Konings met opdracht aan de gerechtelijke politie.
Evenzo dient de schuldenaar, die aangifte van faillissement trachtte te doen, ervan verwittigd te worden dat de rechtbank zich onbevoegd heeft verklaard en het faillissement niet heeft uitgesproken. Hij dient uitgenodigd de neergelegde stukken opnieuw in ontvangst te nemen met het oog op de neerlegging bij de bevoegde rechtbank.
Opdat één en ander effectief zou worden opgevolgd, lijkt het nodig dat de griffier ook kennis geeft aan de procureur des Konings van het rechtsgebied waarin de bevoegde rechtbank van koophandel is gelegen. Het zal de procureur des Konings van dit rechtsgebied toelaten onmiddellijk het faillissement te vorderen wanneer zou blijken dat de gefailleerde geen nieuwe aangifte doet.
Art. 91
Dit artikel doen vervallen.
Art. 103
Dit artikel doen vervallen.
Art. 141bis
Onder hoofdstuk V Wijzigingen van verschillende aard, een artikel 141bis (nieuw) invoegen, dat luidt als volgt :
« Art. 141bis Artikel 20, 5º, van de Hypotheekwet van 16 december 1851 wordt vervangen als volgt :
« De prijs van niet betaalde roerende goederen, indien zij zich nog in het bezit van de schuldenaar bevinden, onverschillig of hij ze met of zonder tijdsbepaling gekocht heeft.
Indien de verkoop zonder tijdsbepaling gedaan is, kan de verkoper de verkochte voorwerpen zelfs terugvorderen zolang zij zich in het bezit van de koper bevinden, en de wederverkoop ervan beletten, op voorwaarde dat de terugvordering geschiedt binnen acht dagen na de levering en de voorwerpen zich nog in dezelfde staat bevinden als ten tijde van de levering.
Het verval van het recht op terugvordering brengt tevens ten aanzien van de overige schuldeisers het verval van de rechtsvordering tot ontbinding met zich.
Niettemin blijft het recht op terugvordering en het voorrecht bestaan, ongeacht of de verkoop al dan niet onder tijdsbepaling is gedaan, voor zover de goederen zijn verkocht met een beding dat de eigendomsoverdracht opschort tot de volledige betaling van de prijs, zij zich nog geheel of gedeeltelijk in natura bij de schuldenaar bevinden en voor zover er binnen acht dagen na de levering een door de verkoper eensluidend verklaard afschrift van de al dan niet aanvaarde factuur of van elke andere akte waaruit de verkoop blijkt en waarin dit beding is opgenomen, wordt neergelegd op de griffie van de rechtbank van koophandel van het arrondissement waarin de schuldenaar zijn woonplaats of bij gebreke hiervan zijn verblijfplaats heeft. Dezelfde voorwaarden zijn van overeenkomstige toepassing op het recht van terugvordering van goederen die in financieringshuur, in bewaring of in consignatie zijn gegeven. De griffier stelt op dit afschrift een akte van neerlegging. De afschriften worden in een boekdeel verzameld en hiervan wordt een dagelijks bij te houden index op steekkaarten aangelegd, volgens de namen van de kopers. De griffier is ertoe gehouden aan allen die erom verzoeken en vooraf de identiteit van de koper opgeven, inzage te verlenen van dit afschrift. De levering wordt bewezen door de boeken van de verkoper, behoudens tegenbewijs.
Wanneer de goederen onroerend zijn geworden door incorporatie, vervalt het recht van terugvordering, doch het voorrecht blijft bestaan gedurende vijf jaren te rekenen vanaf de levering, alsmede, indien de schuldenaar failliet wordt verklaard voordat de vijf jaar zijn verstreken, tot na de vereffening van het faillissement. Het kan verlengd worden door een hernieuwde neerlegging overeenkomstig het vierde lid met vermelding van het nog verschuldigde saldo.
Wanneer de goederen niet meer in natura aanwezig zijn bij de schuldenaar, wordt het recht van terugvordering vervangen door een pandrecht op de prijs waarvoor de goederen zijn verkocht, in zover deze niet is betaald, noch in waardepapier is voldaan, noch in rekening-courant tussen de gefailleerde en de koper is verrekend. Artikel 1690, lid 2 tot en met lid 4 van het Burgerlijk Wetboek is van overeenkomstige toepassing op dit pandrecht. »
Verantwoording
Het ontwerp wil in zijn huidige vorm, onder beperkende voorwaarden, de tegenstelbaarheid van clausules van eigendomsvoorbehoud invoeren.
In plaats van zulks in de faillissementswet te voorzien, is het verkieslijk artikel 20, 5º, van de Hypotheekwet aan te passen.
Vooreerst zou het ontwerp in zijn huidige vorm een bijkomend regime voor roerende goederen invoeren, naast het gewoon voorrecht van de niet-betaalde verkoper, het voorrecht op machines, toestellen, gereedschappen en ander bedrijfsmaterieel, gebruikt in nijverheids-, handels- of ambachtsondernemingen, de financieringshuur, enz.
Het verdient aanbeveling één regime te voorzien.
Vervolgens wordt deze materie voor een deel in artikel 20, 5º, van de Hypotheekwet behandeld.
Daarom verdient het aanbeveling deze materie in één artikel te behandelen en niet op verschillende plaatsen. Aldus wordt een uniform regime ingevoerd voor alle roerende goederen die zich in het bezit van een schuldenaar bevinden. Dit vermijdt een nodeloze complexiteit en de mogelijkheid van tegengestelde interpretaties van verschillende artikels.
De bij huidig amendement voorgestelde regeling voorziet een veralgemening van de tegenstelbaarheid van het eigendomsvoorbehoud, doch stelt daartegenover een bepaalde publiciteit die moet worden gevolgd en dit ter bescherming van de rechten van derden.
Dit is te beschouwen als een middenweg : de tegenstelbaarheid van eigendomsvoorbehoud biedt alvast de mogelijkheid « kettingfaillissementen » te verhinderen en ons recht beter op dat van onze buurlanden af te stemmen.
Luc COENE. |
Art. 82
In het eerste lid van de Franse tekst de woorden « qui ont produit leur créance à la faillite » doen vervallen.
Verantwoording
Dit amendement heft de discordantie tussen de Franse en Nederlandse tekst van het eerste lid op.
Met deze wordt aangesloten bij het amendement nr. 126 (Parl. besch., Kamer, 1995-1996, 330/12), aangenomen in de Kamer van volksvertegenwoordigers (cf. Verslag Vandeurzen, (Parl. besch., Kamer, 1995-1996, 329/17, blz. 153), welke per vergissing enkel in de Nederlandse tekst werd opgenomen.
Art. 8
Het vierde lid vervangen als volgt :
« De aangewezen voorlopig bewindvoerder moet ofwel advocaat zijn en vertrouwd met bedrijfsvoering of boekhouding, ofwel bedrijfsrevisor of accountant; bovendien dient hij garanties inzake onafhankelijkheid en onpartijdigheid te bieden. »
Verantwoording
Het vierde lid van artikel 8 is onduidelijk geformuleerd. De voorgestelde formulering is nauwkeuriger door duidelijk op te sommen wie als voorlopig bewindvoerder aangewezen kan worden.
Art. 8
Het vijfde lid vervangen als volgt :
« De beschikking tot ontneming van het beheer blijft slechts gevolg hebben indien binnen acht dagen na de uitspraak een vordering tot faillietverklaring wordt ingesteld, ofwel door de eisende partij, ofwel door de voorlopige bewindvoerders ingeval de voorzitter van ambtswege heeft beschikt. »
Verantwoording
Correctere formulering.
Art. 50
Het tweede lid aanvullen met de volgende volzin :
«Bij weigering moet de rechter-commissaris zijn beslissing motiveren in een beschikking. »
Verantwoording
Dit amendement beschermt de gefailleerde tegen iedere vorm van willekeur vanwege de rechter-commissaris. Betwist de gefailleerde de beslissing van de rechter-commissaris, dan kan hij daartegen nog altijd in beroep gaan bij de rechtbank van koophandel (cf. het ontworpen artikel 37).
Art. 73
Het eerste lid aanvullen met de woorden :
« overeenkomstig de artikelen 79, tweede en derde lid, 80 en 81 van deze wet. »
Verantwoording
Dit amendement wil de leesbaarheid van de tekst bevorderen.
Art. 120
De eerste volzin van het tweede lid van het voorgestelde artikel 1193ter vervangen als volgt :
« Hierbij voegen zij een getuigschrift van de hypotheekbewaarder, opgesteld na de faillietverklaring, met vermelding van de bestaande inschrijvingen en alle overschrijvingen van een bevel of een beslag betreffende de te verkopen onroerende goederen, alsook een schattingsverslag indien de rechtbank daarom vraagt. »
Verantwoording
Ook al dient een schattingsverslag om de waarde van een onroerend goed te ramen de regel te worden, toch is het niet nodig dat stelselmatig te eisen omdat zo'n schatting in bepaalde gevallen nodeloze kosten meebrengt. Men dient de rechtbank daarover volstrekt vrij te laten.
Joëlle MILQUET. |
Art. 91
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Indien men de werking van artikel 20, 5º, van de hypotheekwet van 16 december 1851 uitschakelt voor het geval van faillissement, voert men een ongelijkheid in die niet meer te verantwoorden valt. De principiële erkenning van de tegenstelbaarheid van het beding van eigendomsvoorbehoud in artikel 103 van het ontwerp van faillissementswet behelst immers in feite dezelfde economische situatie. In beide gevallen is de verkoper niet (volledig) betaald. Aangezien de Hypotheekwet niet voorziet in de neutralisering van dit voorrecht, wijzigt men met de bepaling, zoals ze voorkomt in artikel 91 van het ontwerp, bovendien grondig het regime van de voorrechten, juist wanneer het voorrecht nodig is.
De onderliggende economische situatie is de aangroei van de massa door de levering van de zaak; terwijl men de gewone verkoper het voorrecht van artikel 20, 5º, hypotheekwet ontneemt, gunt men anderen, die zich objectief in een gelijkwaardige situatie bevinden, wél nog dit voordeel. De impliciete bevordering van het beding van eigendomsvoorbehoud, op het ogenblik dat het voorrecht van de niet-betaalde verkoper onwerkzaam wordt gemaakt, betekent een totale omvorming van het regime zoals voorzien in de hypotheekwet, wat niet de bedoeling kan zijn van deze wet.
De voorgestelde regeling is derhalve discriminerend daar een onderscheid wordt gemaakt dat niet op pertinente motieven steunt.
Art. 103
De eerste zin van het tweede lid aanvullen als volgt : « en dit geschrift vaste datum heeft op het door de rechtbank bepaalde tijdstip van staking van betaling. »
Verantwoording
Geopteerd wordt voor het invoeren van een vorm van publiciteit om de tegenwerpbaarheid van het beding van eigendomsvoorbehoud te verzekeren. Het Belgisch recht hanteert in de regel het publiciteitsbeginsel en dit zowel voor onroerende als voor roerende goederen. Het regime van de artikelen 2279-2280 van het Burgerlijk Wetboek zou volledig uitgehold worden mocht een onderhandse akte volstaan om het beding van eigendomsvoorbehoud in geval van faillissement volledige rechtskracht te geven.
Daarenboven bestaat het risico van ernstige misbruiken ten nadele van de schuldeisers.