1-426/1

1-426/1

Belgische Senaat

ZITTING 1995-1996

1 OKTOBER 1996


Wetsontwerp houdende instemming met het Tiende Protocol bij het Verdrag van 's-Gravenhage van 18 februari 1950 tussen het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden tot unificatie van accijnzen en van het waarborgrecht, ondertekend te Brussel op 2 december 1992


INHOUD


MEMORIE VAN TOELICHTNG


De accijnzen van gegiste vruchtendranken en van mousserende gegiste dranken zijn in Beneluxverband geünificeerd ingevolge de artikelen 9, 9bis en 10, van het Verdrag van 18 februari 1950 tot unificatie van accijnzen en van het waarborgrecht, gewijzigd en aangevuld bij de protocollen van 1958, 1962, 1968, 1976 en 1984. Tot op heden zijn dat de enige accijnzen die in Beneluxverband geünificeerd zijn.

Zoals blijkt uit de gemeenschappelijke memorie van toelichting bij het Tiende Protocol bij voormeld verdrag, protocol waarvan thans de Parlementaire goedkeuring wordt gevraagd, stemt het bepaalde in de artikelen 9, 9bis en 10 van het Verdrag niet overeen met Richtlijn 92/12/E.E.G. van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsprodukten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop en de Richtlijnen 92/83 en 92/84/E.E.G. van de Raad, beide van 19 oktober 1992, betreffende respectievelijk de harmonisatie van de structuur van de accijns op alcohol en alcoholhoudende dranken en de onderlinge aanpassing van de accijnstarieven op alcohol en alcoholhoudende dranken.

Bijgevolg is het wenselijk het bepaalde in de artikelen 9, 9bis en 10 op te heffen.

Het Tiende Protocol beoogt de aanpassing van het Verdrag in die zin met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 1993.

Hierna volgt de tekst van de gemeenschappelijke memorie van toelichting.

GEMEENSCHAPPELIJKE MEMORIE

van toelichting bij het Tiende Protocol tot wijziging van het Verdrag van 18 februari 1950 tot unificatie van accijnzen en van het waarborgrecht

In het kader van de inwerkingtreding van de interne markt van de Europese Gemeenschap en de afschaffing van de formaliteiten aan de intra-grenzen met ingang van 1 januari 1993 worden per die datum enkele richtlijnen van kracht op het gebied van de accijnzen. Het gaat hierbij onder meer om de Richtlijk van de Raad van de E.G. van 25 februari 1992, nr. 92/12/E.E.G. (Pb E.G. L 76) betreffende de algemene regeling voor accijnsprodukten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop en de nog vast te stellen Richtlijn van de Raad van de E.G. betreffende de harmonisatie van structuren van de accijns op alcohol en alcoholhoudende dranken.

De bepalingen met betrekking tot de gemeenschappelijke accijnzen van wijn van het Verdrag tot unificatie van accijzen en van het waarborgrecht van 18 februari 1950 stemmen niet overeen met de bepalingen van deze richtlijnen. Het gaat hierbij om de regeling voor het verkeer van accijnsgoederen in intra-Beneluxverkeer en de verrekening van de wijnaccijns tussen de Beneluxlanden, alsmede om de definities van de verschillende categorieën dranken en de tariefstructuur in de artikelen 9, 9bis en 10 van het Verdrag.

Ter toelichting zij het volgende opgemerkt.

De Richtlijn 92/12/E.E.G. van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsprodukten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop, kent als hoofdregel voor het overbrengen van accijnsgoederen onder schorsing van accijns tussen lidstaten een overbrengingsregeling tussen belastingentrepots. Daarnaast kent deze richtlijn de mogelijkheid van het onder schorsing van accijns overbrengen van accijnsgoederen van een belastingentrepot in een Lid-Staat naar zogenoemde geregistreerde bedrijven en niet-geregistreerde bedrijven in een andere Lid-Staat. Voorts voorziet de richtlijn in regels met betrekking tot de overbrenging van accijnsgoederen uit een Lid-Staat waar de accijns reeds is voldaan naar een andere Lid-Staat. Hiervoor geldt een aangifteplicht in de Lid-Staat van bestemming omdat aldaar de accijns moet worden voldaan, terwijl in de lidstaat waarin in eerste instantie de accijns is voldaan, een recht op teruggaaf van de accijns bestaat.

Het Verdrag van 1950 gaat er kort gezegd van uit dat het handelsverkeer tussen de B.L.E.U. en Nederland vice versa geschiedt zonder accijnsformaliteiten (tenzij het vervoer betreft onder accijnsverband). De in de twee gebieden geïnde accijnzen worden dan tussen de B.L.E.U. en Nederland verrekend op grond van het verbruik in elk van die gebieden.

De regeling van de Richtlijn 92/12/E.E.G. zal ook op wijn in het intra-Beneluxverkeer toepassing moeten vinden. Het handelsverkeer in goederen waarvan in een Lid-Staat de accijns al is geheven en die worden verzonden naar een andere lidstaat zal dan plaatsvinden volgens de hiervoor vermelde regels. De bepalingen inzake het verkeer van wijn van het Verdrag en de verrekening zullen derhalve vanaf 1 januari 1993 geen toepassing meer kunnen vinden.

De ontwerp-richtlijn met betrekking tot de harmonisatie van de structuren van de accijnzen van alcohol en alcoholhoudende dranken definieert onder meer de begrippen wijn, mousserende wijn en intermediaire produkten. Deze laatste categorie dranken, waartoe onder meer de likeurwijnen en aromatische wijnen behoren, valt thans in het Verdrag onder het begrip wijn. De afbakening van het begrip intermediaire produkten van het begrip wijn zou ook in het Verdrag opgenomen moeten worden.

De in de artikelen 9, 9bis en 10 van het Verdrag neergelegde tariefstructuur kent thans een aanvullende heffing naar het alcoholgehalte. De richtlijn betreffende de structuren van de accijns van alcoholhoudende dranken kent evenwel per categorie (stille wijn, mousserende wijn en intermediaire produkten) een uniform tarief, ongeacht het alcoholgehalte.

Voorts wenst Luxemburg voor de accijns op stille wijn en mousserende wijn het E.G.-minimumniveau te gaan hanteren (0 Ecu). Dit voornemen heeft ook gevolgen voor de accijns op intermediaire produkten. Hoewel ook thans Luxemburg een van Nederland en België afwijkende accijnsdruk kent, wordt het verschil hierdoor pregnanter. De facto zou de unificatie beperkt blijven tot België en Nederland.

Gelet op het voorgaande en op het feit dat een aanpassing van het Verdrag aan de E.G.-richtlijnen er alleen toe zou leiden dat uitsluitend voor België en Nederland geünificeerde tarieven voor de accijnzen op wijn en intermediaire produkten zouden blijven bestaan, hebben de regeringen van de Beneluxlanden besloten dat het niet wenselijk is de bepalingen van het Verdrag aan te passen aan de desbetreffende E.G.-richtlijnen. Besloten is de bepalingen met betrekking tot de gemeenschappelijke accijnzen van wijn in de artikelen 9, 9bis en 10 van het Verdrag te laten vervallen per 1 januari 1993 en ook voor de accijnsheffing van wijn binnen het Beneluxgebied uit te gaan van het E.G. stelsel.

Deze procedure heeft voorts het voordeel dat de parlementaire goedkeuring in de drie Beneluxlanden zich kan beperken tot het onderhavige protocol en dat de parlementaire goedkeuringen ­ voor zover nog niet geschied ­ van het achtste en negende protocol achterwege kunnen blijven.

De minister van Buitenlandse Zaken,

Erik DERYCKE.

De minister van Financiën
en Buitenlandse Handel,

Philippe MAYSTADT.


WETSONTWERP


ALBERT II,

Koning der Belgen,

Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen,
ONZE GROET.

Op de voordracht van Onze minister van Buitenlandse Zaken en van Onze minister van Financiën en Buitenlandse Handel,

HEBBEN WIJ BESLOTEN EN BESLUITEN WIJ :

Onze minister van Buitenlandse Zaken en Onze minister van Financiën en Buitenlandse Handel zijn gelast het ontwerp van wet, waarvan de tekst hierna volgt, in Onze naam aan de Wetgevende Kamers voor te leggen en bij de Senaat in te dienen :

Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77, eerste lid, 6º, van de Grondwet.

Art. 2

Het Tiende Protocol bij het Verdrag van 's-Gravenhage van 18 februari 1950 tussen het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden tot unificatie van accijnzen en van het waarborgrecht, ondertekend te Brussel op 2 december 1992, zal volkomen uitwerking hebben.

Gegeven te Brussel, 22 september 1995.

ALBERT

Van Koningswege :

De minister van Buitenlandse Zaken,

Erik DERYCKE.

De minister van Financiën
en Buitenlandse Handel,

Philippe MAYSTADT.


TIENDE PROTOCOL

tussen het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden bij het Verdrag tot unificatie van accijnzen en van het waarborgrecht, ondertekend te 's-Gravenhage op 18 februari 1950

De Regering van het Koninkrijk België,

De Regering van het Groothertogdom Luxemburg,

De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden,

Overwegende dat het wenselijk is in het Verdrag tot unificatie van accijnzen en van het waarborgrecht, ondertekend te 's-Gravenhage op 18 februari 1950, de bepalingen met betrekking tot de tarieven van de gemeenschappelijke accijnzen van wijn te laten vervallen in verband met de totstandkoming van de E.G.-richtlijn betreffende de algemene regeling voor accijnsprodukten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop (92/12/E.E.G.; Pb E.G. L 76) en met de ontwikkelingen met betrekking tot de E.G.-harmonisatie van de structuren en de tarieven van de accijns op alcohol en alcoholhoudende dranken,

Gezien het door de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad op 27 november 1992 uitgebracht advies,

Zijn het volgende overeengekomen :

Artikel 1

De artikelen 9, 9bis en 10 van het Verdrag tot unificatie van accijnzen en van het waarborgrecht, ondertekend te 's-Gravenhage op 18 februari 1950, vervallen.

Artikel 2

1. Dit Protocol zal worden geacht wezenlijk deel uit te maken van het Verdrag tot unificatie van accijnzen en van het waarborgrecht.

2. Dit Protocol dient te worden bekrachtigd. De akten van bekrachtiging zullen worden neergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Benelux Economische Unie, die de Hoge Verdragsluitende Partijen kennis geeft van de nederlegging van die akten.

3. Dit Protocol treedt in werking met ingang van de eerste dag van de maand na die waarin de datum van nederlegging van de derde akte van bekrachtiging valt. Indien dit tijdstip valt na 1 januari 1993 werkt het terug tot en met 1 januari 1993.

TEN BLIJKE WAARVAN ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, dit Protocol hebben ondertekend.

GEDAAN te Brussel op 2 december 1992,

in drie exemplaren, in de Nederlandse en de Franse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek.

Voor de Regering van het Koninkrijk België,

Willy CLAES.

Voor de Regering van het Groothertogdom Luxemburg,

J.F. POOS.

Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden,

H. van den BROEK.


VOORONTWERP VAN WET VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE


Voorontwerp van wet houdende instemming met het Tiende Protocol bij het Verdrag van 's-Gravenhage van 18 februari 1950 tussen het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden tot unificatie van accijnzen en van het waarborgrecht, ondertekend te Brussel op 2 december 1992


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77, eerste lid, 6º, van de Grondwet.

Art. 2

Het Tiende Protocol bij het Verdrag van 's-Gravenhage van 18 februari 1950 tussen het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden tot unificatie van accijnzen en van het waarborgrecht, ondertekend te Brussel op 2 december 1992, zal volkomen uitwerking hebben.


ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE


De RAAD VAN STATE, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 26 mei 1994 door de Vice-Eerste minister, minister van Buitenlandse Zaken verzocht hem van advies te dienen over een ontwerp van wet « houdende goedkeuring van het tiende Protocol bij het Verdrag van 's Gravenhage van 18 februari 1950 tussen het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden tot unificatie van accijnzen en van het waarborgrecht, ondertekend te Brussel op 2 december 1992 », heeft op 27 juni 1994 het volgend advies gegeven :

Bij het ontwerp zijn geen opmerkingen te maken.

De kamer was samengesteld uit :

De heer J.-J. STRYCKMANS, kamervoorzitter;

De heren Y. BOUCQUEY en Y. KREINS, staatsraden;

De heren J. DE GAVRE en P. GOTHOT, assessoren van de afdeling wetgeving;

Mevrouw J. GIELISSEN, griffier.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J.-J. STRYCKMANS.

Het verslag werd uitgebracht door de heer J. REGNIER, eerste auditeur.

De Griffier, De Voorzitter,
J. GIELISSEN. J.-J. STRYCKMANS.