1-467/1

1-467/1

Belgische Senaat

ZITTING 1996-1997

13 NOVEMBER 1996


Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 60 van het ministerieel besluit van 26 november 1991 houdende de toepassingsregelen van de werkloosheidsreglementering

(Ingediend door de heer Vautmans)


TOELICHTING


De fruitsector en de aardbeienteelt, welke voornamelijk gesitueerd zijn in Zuid-Limburg en het Hageland (Vlaams-Brabant), hebben jaarlijks nood aan een dertigduizendtal plukkers. De sector heeft daarom een belangrijk aandeel in de tewerkstelling van seizoen- en gelegenheidsarbeiders.

De sector genoot jarenlang een kwalijke reputatie van zwartwerk en tewerkstelling van illegale vreemdelingen.

De jongste jaren werden van overheidswege initiatieven genomen om het zwartwerk tegen te gaan en hoodzakelijk werklozen in te schakelen bij de fruitpluk.

Het tewerkstellen van niet-Europese vreemdelingen is enkel nog mogelijk via contingentering.

In 1992 werd een protocol afgesloten dat de fruittelers de toelating gaf om 25 dagen per jaar extra arbeiders zonder contract of sociale-zekerheidsbijdragen in dienst te nemen tegen een minimumloon van 195 frank per uur. Als controle-instrument werd het enig sociaal document ingevoerd.

In 1994 werd het systeem bijgestuurd door de invoering van een aanwezigheidsregister per bedrijf en een plukkaart per seizoenarbeider. Wie dergelijke plukkaart bezit, mag 65 dagen per jaar seizoenarbeid verrichten. Het minimumloon werd vastgesteld op 236 frank per uur.

Ook de controles werden sterk geïntensiveerd : veelal kregen die het karakter van ware razzia's, waarbij zelfs helicopters en mitrailleurs werden ingezet.

Om de participatie van werklozen in de fruitpluk te bevorderen werd een fruitcel opgericht. Deze fruitcel is een samenwerkingsverband tussen de V.D.A.B., de stad Sint-Truiden en de fruitsector, ten einde een volledig zicht te krijgen op de arbeidsmarkt van de fruitpluk. Immers, aanvankelijk verliep de inschakeling van werklozen niet van een leien dakje. Een groot aantal werklozen kwam zich helemaal niet of zeer onregelmatig aanmelden. De weinigen die toch kwamen plukken gaven er na enkele dagen de brui aan of berokkenden schade aan het fruit. Ondertussen werd de toestand verbeterd en wordt de fruitcel uitgebreid naar twintig gemeenten.

Al deze overheidsmaatregelen hebben ­ terecht ­ de bedoeling om een groot aantal werklozen de mogelijkheid te bieden om gedurende enkele maanden per jaar een job te verwerven.

De negatieve zijde van deze maatregelen is echter dat een groot aantal traditionele plukkers werd afgeschrikt door de administratieve maatregelen en de intensieve controles om nog langer actief te zijn in de fruitpluk.

Met traditionele plukkers worden gepensioneerden, huisvrouwen, studenten en werknemers met verlof bedoeld. In 1993 vormden zij nog 67 pct. van de seizoenarbeiders, terwijl de werklozen slechts 13 pct. en de vreemdelingen 20 pct. vertegenwoordigden.

De traditionele plukkers worden door de fruittelers erg geapprecieerd omdat zij zowel kwantitatief, maar meer nog kwalitatief beantwoorden aan de noden van de sector. Vaak gaat het immers om kennissen, buren of dorpsgenoten die uit goede nabuurschap, vriendschap of solidariteit de fruittelers ter hulp komen. Wegens hun directe nabijheid, beschikken de fruittelers over de nodige flexibiliteit om in te spelen op hun behoefte aan plukkers. Immers, de sector is zeer onderhevig aan klimatologische factoren. De salariëring is voor de traditionele plukkers ­ ofschoon mooi meegenomen ­ vaak niet van doorslaggevend belang.

Dit wetsvoorstel wil specifiek de tewerkstelling van huisvrouwen, wier echtgenoot een steuntrekkend gezinshoofd is, bevorderen tijdens de fruitpluk. Vele huisvrouwen vrezen immers dat hun partner een deel van zijn uitkering zou verliezen, als ze iets bijverdienen met de fruitpluk. Gezien het seizoensgebonden karakter van de fruitpluk, is het aangewezen om de toegestane bijverdienste van personen, wier partner een uitkering ontvangt, te berekenen op jaarbasis in plaats van per maand. Deze personen worden momenteel immers benadeeld, vermits zij slechts enkele maanden per jaar iets kunnen bijverdienen en bijgevolg hun financiële verdienstn niet kunnen spreiden over het ganse jaar. Dit wetsvoorstel wil aldus een bestaande feitelijke discriminatie wegwerken.

Naar de fruitsector toe wil dit wetsvoorstel het kwantitatief én kwalitatief aanbod van fruitplukkers vergroten. Het voorstel heeft bovendien een sociale dimensie, aangezien het de facto voornamelijk betrekking zal hebben op kennissen, buren of dorpsgenoten.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2

Het 3º van artikel 60, tweede lid, van het ministerieel besluit van 26 november 1991 houdende de toepassingsregelen van de werkloosheidsreglementering bepaalt dat het netto-bedrag van het inkomen, dat wordt verworven door de partner van een uitkeringsgerechtigde, niet wordt beschouwd als een beroepsinkomen, indien het normaal gemiddeld niet meer dan 1 751 frank per maand bedraagt. Het geïndexeerde bedrag is momenteel vastgesteld op 5 860 frank per maand.

Artikel 2 voorziet in een berekening op jaarbasis voor de inkomsten van partners die tewerkgesteld zijn als seizoen- of gelegenheidsarbeider in de groenten- en fruitteelt. Concreet kunnen partners van werkloze gezinshoofden 12 × 5 860 frank = 70 320 frank als seizoenarbeid(st)er bijverdienen zonder dat dit bedrag wordt beschouwd als beroepsinkomen.

Artikel 3

Vermits de berekening van het inkomen op jaarbasis moet gebeuren, is het logisch dat deze wet van toepassing wordt vanaf het begin van dit jaar.

Valère VAUTMANS.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In artikel 60 van het ministerieel besluit van 26 november 1991 houdende de toepassingsregelen van de werkloosheidsreglementering wordt tussen het tweede en het derde lid een nieuw lid ingevoegd, luidende :

« Indien dit inkomen voortvloeit uit arbeid in loondienst van werkgevers, die ressorteren onder het Paritair Comité voor het Tuinbouwbedrijf, wordt het berekend op jaarbasis en mag het niet meer bedragen dan het in het tweede lid, 3º, bepaalde bedrag, vermenigvuldigd met 12. »

Art. 3

Deze wet heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1996.

Valère VAUTMANS.