1-676/3 | 1-676/3 |
5 NOVEMBER 1997
Dit wetsvoorstel heeft tot doel aan de klanten van de kredietinstellingen ruimere informatie te doen bezorgen. Het voorstel is gebaseerd op een aantal overwegingen waartoe men is gekomen tijdens vroegere besprekingen over dat onderwerp. Zo heeft een vertegenwoordiger van Test Aankoop tijdens een hoorzitting uitgelegd dat de zichtrekening van duizenden, zelfs tienduizenden klanten bijna onafgebroken een debetsaldo vertoont. Uit een onderzoek bij die consumenten blijkt evenwel dat niet alleen het merendeel van hen niet weet welke rentevoet de banken toepassen op het debetsaldo van hun zichtrekening, doch dat ook de meeste loketbedienden van de kredietinstellingen dat niet weten.
Tijdens de commissievergadering van 7 mei 1997, toen de commissie de vertegenwoordigers van De Post heeft ontmoet, bedroeg de debetrentevoet 4 . Bij de meeste banken schommelt hij momenteel zelfs tussen 22 en 23,8 !
Het is dus zaak de klant op dit punt duidelijke informatie te bezorgen; alleen was het de vraag hoe men dat het best kan doen. De meest aangewezen manier lijkt erin te bestaan de jaarlijkse debetrentevoet te vermelden op het rekeningafschrift van de klant zodra dat een debetsaldo vertoont. Men dient dus die verplichting in te voeren voor de banken.
Nu die essentiële regel zo is vastgelegd, wenst de indiener nog twee andere aandachtspunten aan de Commissie voor te leggen. Het ligt daarbij in zijn bedoeling twee vormen van misbruik waarmee de bankinstellingen thans hun boekje kennelijk te buiten gaan, tegen te gaan.
In de eerste plaats is het onduldbaar dergelijke hoge debetrentevoeten toe te passen op debetsaldi. Vele mensen weten niet dat zij zonodig bij een bank een lening of een krediet kunnen opnemen tegen bijvoorbeeld 13,5 . Het gebeurt echter maar al te vaak dat de banken hun dat krediet weigeren, omdat de klanten niet over voldoende inkomsten beschikken doordat zij bestaansminimumtrekker of werkloze zijn. Alleen het debetsaldo biedt dan nog een uitweg.
Men dient dus te zorgen voor een tweevoudige bescherming van die personen door via de wet de rentevoet van 22, 23 of 24 die de banken zich in dergelijke gevallen toe-eigenen, terug te dringen.
De heer Poty dient een eerste amendement in dat bepaalt dat de debetrentevoeten voor zichtrekeningen niet meer mogen bedragen dan het maximaal jaarlijks kostenpercentage vastgesteld met toepassing van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet wanneer het gaat om kredietopeningen met een kredietkaart.
Bij debetsaldi op een zichtrekening zonder kredietkaart kunnen de banken de rentevoeten vrijelijk bepalen. In dat geval zijn die nu overmatig hoog. De indiener van het amendement stelt voor die te beperken tot 13,5 .
De auteur van het wetsvoorstel heeft daarnaast nog een tweede bedenking, namelijk over het bedrag van het toegestane debetsaldo op een zichtrekening. Dat kan tot 50 000 frank gaan.
Een aantal personen is in staat dat debetsaldo vrij spoedig aan te zuiveren. Heeft men echter te maken met personen met een zeer laag inkomen, dan is dat bijna niet mogelijk.
In theorie moet het debetsaldo worden aangezuiverd na drie maanden. In de praktijk is het echter zo dat sommige klanten 50 000 frank lenen, dat bedrag gedurende enkele dagen op hun zichtrekening laten staan, het er nadien afhalen om het aan de kredietgever terug te betalen zodat de rekening opnieuw een debetsaldo vertoont. Op die manier blijft dat debetsaldo ononderbroken bestaan, wat hun zeer veel kost.
Het ligt bijgevolg in de bedoeling van de auteur een tweede amendement in te dienen om het toegestane debetsaldo te beperken, teneinde personen met een gering inkomen te beschermen.
Een lid is het eens met de doelstelling van het voorliggende wetsvoorstel dat in eerste instantie de verplichting behelst om de debetrentevoeten op zichtrekeningen op een duidelijke wijze aan de cliënten mede te delen.
Het eerste amendement van de heer Poty heeft daarbij tot doel om deze rentevoeten te beperken. Zijn tweede bedenking betreft het maximaal bedrag van het debetsaldo : de gestelde vraag is of ook dit bedrag niet door de wet moet worden beperkt met het oog op de bescherming van de consument.
Een ander lid spreekt eveneens zijn goedkeuring uit over de doelstelling van het voorliggende wetsvoorstel, namelijk de consument beter te informeren zodat hij voldoende bewust wordt gemaakt van de risico's die hij loopt wanneer hij beschikt over een zichtrekening.
Spreker heeft wel enige bezwaren bij het eerste amendement van de heer Poty over de rentevoeten en bij zijn bedenking over de beperking van het bedrag van het debetsaldo. Deze twee voorstellen vloeien voort uit andere maatregelen waarbij aan iedereen eerst de toegang tot financiële producten wordt verleend, terwijl nu wordt voorgesteld hierin tussen te komen om de consument niet bloot te stellen aan de risico's van het houden van een zichtrekening.
Spreker is het met deze voorstellen helemaal niet eens. Men moet immers weten wat men wil. Men kan niet tegelijkertijd de kredietinstellingen verplichten om aan iedereen, ongeacht het inkomen, een rekening aan te bieden en tegelijkertijd tussenkomen om bepaalde mensen uit te sluiten van een aantal voordelen van de zichtrekening omdat zij de kosten eraan verbonden niet kunnen dragen. Dit is een duidelijk voorbeeld van reglementitis die zichzelf in stand houdt.
Spreker pleit ervoor om voldoende vrijheid te laten aan de kredietinstellingen zodat zij vrij kunnen bepalen aan wie een rekening wordt aangeboden en aan wie niet, waarbij zij zelf mogen bepalen dat aan personen die over een onvoldoende inkomen beschikken, geen rekening wordt aangeboden omdat zij alle kosten inherent aan de rekening niet kunnen betalen.
Het commissielid wijst er vervolgens op dat het argument om de aangerekende debetrente te beperken, niet juist is. Het duurdere tarief voor de debetrentevoeten heeft een fundamentele reden : een debetoverschrijding gebeurt in welbepaalde gevallen, namelijk wanneer de klant geen ander krediet kan bekomen, m.a.w. wanneer deze klant voor de bank een groot risico vormt. De klant zal dan op een spontane manier krediet opvragen door een debetoverschrijding. Het is normaal dat een groter risico tegen een hoger tarief moet vergoed worden. Stellen dat dit tegen hetzelfde tarief als het tarief van kredietopeningen waarop de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet van toepassing is, moet gebeuren, brengt de werking van de financiële markt in gevaar. Wanneer een groter risico tegen dezelfde kostprijs gedekt wordt, zal een pervers effect optreden, namelijk dat in plaats van het gebruik van debetoverschrijdingen te ontmoedigen, dit precies wordt aangemoedigd.
Daarnaast wijst spreker ook nog op de hogere kosten die verbonden zijn aan de opvolging van debetoverschrijdingen en op het element van afschrikking dat is ingebouwd.
De tweede bedenking van de indiener van het wetsvoorstel over de beperking van het debetsaldo ligt in dezelfde lijn als zijn amendement. Een beperking invoeren van het debetsaldo leidt tot een systeem waarbij op basis van het inkomen een differentiatie wordt gemaakt voor de diensten die aan een klant worden aangeboden. Ook een dergelijke maatregel is veel te verregaand. Waar zal de grens getrokken worden ? Wie zal deze grens controleren ? Welk inkomen zal als referentiepunt worden genomen ?
Al deze problemen vloeien uiteindelijk voort uit het feit dat eerst iedereen wordt verplicht een zichtrekening te openen, terwijl men nu begint te discrimineren op basis van het inkomen. De kredietinstellingen moeten vrij kunnen bepalen aan wie zij een rekening aanbieden. Indien zij aanvoelen dat een bepaalde klant niet over het inkomen beschikt om een aantal gevolgen in financiële termen ervan te dragen, dan moeten zij de beslissing kunnen nemen om geen rekening te openen voor die klant.
Een ander lid gaat ook akkoord met de doelstelling van het wetsvoorstel en verwijst daarbij naar de jongste evoluties in de banksector, en meer bepaald naar de discussie die gevoerd werd tijdens de bespreking van de wet van 10 juli 1997 betreffende de valutadatum van bankverrichtingen (verslag Hotyat, Stuk Senaat, nr. 1-312/4) en naar de praktijken die de banksector nu toepast om deze nieuwe wet te omzeilen en daarbij afwentelingsmechanismen toepast, zoals bijvoorbeeld op het vlak van de tarifering.
De klant heeft meestal geen zicht op de extreem hoge debetrentevoeten. Dit is een leemte in de wet waartegen opgetreden moet worden. Vaak worden bepaalde producten gedurende jaren gepromoot en eens iedereen deze producten gebruikt, verhogen de banken de tarifering ervan of rekenen zij bepaalde kosten op slinkse wijze aan.
Wat betreft de informatieverplichting meent spreker dat dit een minimale verplichting is die aan de banksector moet worden opgelegd. De vice-eerste minister en minister van Economie en Telecommunicatie zou een nieuw koninklijk besluit inzake informatieplicht voorbereiden. Het ware wellicht nuttig kennis te kunnen nemen van de bepalingen van dit koninklijk besluit teneinde alle elementen die de minister wenst aan te passen, te kennen. Zo kan vastgesteld worden of de wetgever geen voldoende breed kader moet scheppen om vlugger in te spelen op nieuwe evoluties in de sector.
Het is belangrijk om het hele domein in deze materie te overschouwen.
Over het eerste amendement (het bedrag van de rentevoet) stelt de spreker dat hij deels de redenering van het vorige lid volgt. Het is inderdaad aan te nemen dat voor klanten die een hoger risico betekenen, een risicopremie wordt aangerekend. Doch de debetoverschrijdingen zijn in wezen niet de grote risico's waarmee de banken geconfronteerd worden. Uiteindelijk gaat het hier meestal over bedragen tot 50 000 frank en nemen de banken op dit vlak meer dan voldoende waarborgen. Zij spelen echter onvoldoende hun maatschappelijke rol. Spreker stelt daarom een beperking van het rentetarief voor, namelijk het bedrag van de normale rentevoeten, verhoogd met één procent omdat er toch een rem moet worden ingebouwd.
Wat de beperking van het debetsaldo betreft, kan spreker helemaal niet akkoord gaan met de argumentatie van het vorige lid. Het is niet omdat aan de klanten de toegang tot bepaalde diensten wordt verleend, dat zij ook per definitie de toelating hebben tot een debetoverschrijding. Daarom kan spreker instemmen met een beperking van het debetsaldo, zelfs met een verbod voor bepaalde personen die gedurende een bepaalde periode de limiet hebben overschreden. Het is echter niet redelijk om hieruit af te leiden dat deze maatregel gekoppeld moet worden aan de toegang tot de dienstverlening. Beide elementen, de toegang tot het systeem van zichtrekeningen en de beperking van het debetsaldo, moeten gescheiden blijven.
Spreker zou wel het debat willen uitbreiden met twee andere thema's, zijnde de prijsreglementering in de banksector en eventueel de uitbreiding van de wet op de mededinging tot de banksector.
Gelet op de praktijken die nu door de banksector gehanteerd worden, kan inderdaad de vraag worden gesteld of het niet nodig is om de prijsreglementering in de sector in te voeren. In deze context verwijst spreker naar de kosten met betrekking tot de omschakeling van de informatica rond het jaar 2000 en met betrekking tot de invoering van de euro die de banken zullen aanrekenen. Spreker is er zich van bewust dat prijsreglementering altijd artificieel is en deels achter de feiten aanholt, doch gelet op de arrogantie waarmee de banksector vandaag optreedt, is prijsreglementering wellicht meer dan noodzakelijk.
Het lid stelt vervolgens ook voor te overwegen de banksector te onderwerpen aan de wet op de mededinging. Grote banken maken vaak onderling afspraken en de vrije concurrentie wordt hiermee buitenspel gezet. De modale klant die niet kapitaalkrachtig genoeg is, heeft geen enkel verweer.
Kredietinstellingen zijn geen liefdadigheidsinstellingen en moeten hun kosten kunnen recupereren. Redelijke oplossingen dringen zich hier op. Vandaag echter wordt het spel van de sterkste gespeeld en wordt er op een ongeoorloofde en ontolereerbare manier gelobbyd met gebrek aan respect voor iedereen.
Een ander lid wijst op de noodzaak om dit wetsvoorstel mede te ondertekenen. Het is duidelijk dat die bepalingen niet gericht zijn tegen de banken maar genomen worden in het belang van de consument. Het is juist dat iedereen voorbeelden kent van uiterst moeilijke sociale toestanden.
Enerzijds kan men de wens van de banken om een risicopremie in te voeren begrijpen maar anderzijds moet men zich ook in de plaats van de klant stellen die niet voldoende is geïnformeerd. Het feit dat de minister een koninklijk besluit voorbereidt, mag geen invloed hebben op het parlementair initiatief. De Belgische Vereniging van Banken heeft eveneens verklaard de voorlichting van de klanten te willen waarborgen. Het parlementair initiatief is zeer duidelijk en zou het debetsaldo kunnen beperken tot het hoogste tegoed dat maandelijks op de rekening staat.
De bank heeft het recht waarborgen te eisen maar daar het risico niet buitensporig is, zijn de bestaande praktijken ongeoorloofd. Een rente van 13,5 zou voldoende zijn. Daarenboven is het verschil met de huidige rentevoeten 10 . In welke sector is zo'n risicopremie gangbaar ? Het gaat eigenlijk vooral om een bron van inkomsten die de kredietinstellingen zich toe-eigenen op de rug van de zwakke consument. Dat is asociaal !
Men moet de mensen ook meer verantwoordelijkheidszin bijbrengen en de regeling volgens welke de debetrentevoeten op jaarbasis worden uitgedrukt, is eenvoudig, duidelijk en makkelijk.
Dit belet niet dat de minister een ruimere visie op die problematiek kan ontwikkelen en andere algemenere maatregelen kan nemen.
Een commissielid vindt het basisvoorstel uitstekend. Daarenboven is die maatregel ook uitstekend op het gebied van de concurrentie tussen de banken aangezien de klant makkelijk de tarieven die door de verschillende banken worden gehanteerd, zal kunnen vergelijken.
Spreker acht de twee andere voorstellen van de indiener dan ook overbodig. Het risico van klanten met een debetsaldo is immers groot en verantwoordt de rentevoeten die door de banken worden gehanteerd. Het is vooral belangrijk te weten dat de follow-up van de dossiers van klanten met een debetsaldo veel geld kost. Wanneer de klant hierover beter geïnformeerd wordt, zal een groot deel van de problemen al opgelost zijn.
In verband met de beperking van het debetsaldo is spreker van mening dat die maatregel in strijd is met het recht van eenieder om een bankrekening te kunnen gebruiken. Dat betekent ook dat eenieder daar de verantwoordelijkheid moet voor dragen.
Hij is dus geen voorstander van het eerste amendement dat door de heer Poty werd ingediend en kan ook zijn redenering met betrekking tot de beperking van het debetsaldo niet onderschrijven.
De indiener van het voorstel antwoordt dat de opening van een bankrekening inderdaad verantwoordelijkheidszin en verplichtingen impliceert. Doch dit mag de banken geen vrijbrief geven om wat dan ook te doen en te overdrijven bij het bepalen van sommige tarieven. Indien de wetgever niet zou optreden om die overdrijving binnen de perken te houden, zouden de banken blijven doen wat zij graag doen en misbruik maken van de toestand.
De commissie heeft deelgenomen aan een informatievergadering bij de Belgische Vereniging van Banken. Het commissielid lijkt hun argumentatie te hebben overgenomen met betrekking tot het eerste amendement, namelijk dat de banken zich moeten wapenen tegen het risico dat zij lopen. Maar meer dan 10 aanrekenen om een risico te dekken, lijkt toch wel buitensporig.
De bankiers voerden een ander argument aan waarvan zij hebben ingezien dat het onaanvaardbaar was en volgens hetwelk het aanrekenen van een debetrente van 24 op de rekeningen met een debetsaldo ertoe strekt de klant te ontmoedigen. Was dit zo, dan zouden alleen mensen die te kampen hebben met een ernstig probleem nog rood staan, omdat ze met andere woorden niet anders kunnen.
Het kan een oplossing zijn de debetrente 1 te laten uitstijgen boven de normale rentevoet voor een kredietopening van 13,5 ten einde het verschil met die normale rentevoet en het kleine bijkomende risico voor de banken duidelijk te maken.
Toch meent spreker dat de banken dit kleine risico probleemloos kunnen opvangen. Het zijn immers privé-ondernemingen. Indien morgen elke privé-onderneming haar winst gegarandeerd wil zien, zullen er in dit land geen ondernemingen meer zijn die bereid zijn een risico te lopen en zullen de banken Staatsbedrijven worden.
De tweede bedenking in verband met de beperking van het debetsaldo verdient nader onderzoek. Men moet misschien de idee laten rijpen en een andere formule zoeken.
Een ander lid is van oordeel dat deze onderwerpen pragmatisch benaderd moeten worden en de vraag moet worden gesteld of de beoogde doelstelling wel wordt bereikt met de voorgestelde maatregelen.
Het verschil tussen de rentevoeten bij debetoverschrijdingen en de rentevoeten voor kredietopeningen waarop de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet van toepassing is, is niet alleen het gevolg van het grotere risico, maar ook van de hogere kosten bij debetoverschrijdingen. Voor kredietopeningen die vallen onder de wet van 12 juni 1991 wordt eerst een dossier aangelegd alvorens het krediet wordt beslist, terwijl er bij debetoverschrijding helemaal geen voorafgaand dossier is. Echter, als een rekening eenmaal in de rode cijfers belandt, wordt deze uit de normale behandelingsprocedure gelicht en op een andere wijze gevolgd, met heel wat kosten tot gevolg. Deze kosten worden deels vertaald in de hogere rentetarieven. De wetgever kan nu pogen dit mechanisme te onderdrukken, doch het resultaat zal zijn dat deze kosten op een andere manier worden verhaald, waardoor andere rekeninghouders, die niet debet staan en wier rekening steeds of veelal een positief saldo vertoont, zullen worden gepenaliseerd.
Er mag niet uit het oog worden verloren dat de nieuwe regelgeving niet zal gelden voor een specifieke groep van mensen, maar wel voor de hele sector. Wanneer debetoverschrijdingen gemakkelijker gemaakt worden, wordt het een aantrekkelijke vorm van krediet voor iedereen en niet alleen diegenen met een laag inkomen. Het systeem kan misbruikt worden, met alle gevolgen van dien en de wetgever zal weeral moeten ingrijpen om correcties aan te brengen.
Spreker kan dan ook volledig instemmen met de eerste doelstelling van het wetsvoorstel, zijnde de verruiming van de informatieplicht, maar niet met de twee voorgestelde uitbreidingen. Trouwens, het zou spreker niet verbazen dat eens de debetrentevoeten op jaarbasis worden uitgedrukt, er wellicht een spontane neerwaartse beweging zal optreden uit public relations-overwegingen. Hierdoor zal het probleem van de hoge rentevoeten voor een groot deel vanzelf worden opgelost.
Een commissaris wenst te reageren op het betoog van de voorgaande spreker.
Het argument dat de hogere debetrentevoeten niet alleen het gevolg zijn van het groter risico maar ook van de grotere kosten voor debetoverschrijdingen zal wellicht deels gefundeerd zijn, doch dit argument van hogere kosten wordt op ieder moment en in alle omstandigheden door de banksector aangehaald.
Door het uitbouwen van het bestaande systeem van toegankelijkheid tot zichtrekeningen, heeft de banksector ook een aantal nieuwe kansen gekregen. Immers, via het kanaal van de zichtrekeningen trekt de bank ook interessante klanten aan die gebruik maken van de andere producten die de bank aanbiedt, waardoor zij inkomsten verwerft. Spreker benadrukt dat de Belgische banken effectief over een bredere waaier van dienstverlening beschikken dan de banken in de ons omringende landen. Dit zal een voordeel zijn voor de Belgische banken wanneer Europese burgers vanaf het jaar 1999 door de eenheidsmarkt gemakkelijker een rekening in België kunnen openen.
Ten slotte, wat betreft de beperking van de debetrentevoeten, spreekt het lid zijn twijfels uit over de spontane neerwaartse beweging die op gang zou komen eens de debetrentevoeten op jaarbasis worden gepubliceerd. Dit zou misschien het geval zijn indien de gewone concurrentieregels zouden spelen, doch er is geen vrije mededinging in de banksector. De grootbanken zijn verenigd binnen de Belgische Vereniging van Banken en nemen geen enkel standpunt in zonder dat de « club » eerst het « fiat » heeft gegeven.
De vertegenwoordiger van de minister stelt voor de tekst van het koninklijk besluit dat wordt voorbereid mee te delen aan de commissieleden. Die tekst bevindt zich thans bij de Raad van State en de minister hoopt dat hij eind dit jaar in werking kan treden.
In verband met de informatie over het debetsaldo op de zichtrekening mag men niet uit het oog verliezen dat er een wet op het consumentenkrediet bestaat die bijzonder duidelijke bepalingen bevat over de informatie die moet worden verstrekt over de debetrente die door de kredietinstellingen wordt aangerekend. Die wet bepaalt dat de consument moet worden geïnformeerd over elke wijziging van het tarief.
Het zou dus zeker nuttig zijn dit wetsvoorstel en de amendementen erop in overeenstemming te brengen met die bestaande wetgeving. Het zou wellicht niet overbodig zijn dat de minister een nota ter informatie indient, zoals dat ook gebeurd is voor het probleem van de moratoire intresten bij kredietverlening, ten einde de wisselwerking met de bestaande wetgeving voor iedereen duidelijk te maken.
Men mag dus niet uit het oog verliezen dat de bepalingen van de wet op het consumentenkrediet in beginsel van toepassing zijn op de debetsaldi van de zichtrekeningen. Wanneer aan bepaalde voorwaarden is voldaan, vormen die debetsaldi evenwel een uitzondering. Artikel 3, § 1, 4º, van de wet bepaalt dat de wet niet van toepassing is op « de kredietopeningen terugbetaalbaar binnen een termijn van ten hoogste drie maanden ». Dit betekent dat ten laatste om de drie maanden de rekening moet worden aangezuiverd. Gebeurt dat niet, dan vervalt de uitzondering en hebben we te maken met een overeenkomst waarop de bovengenoemde van toepassing is. Bovendien moet die kredietopening betrekking hebben op bedragen die lager zijn dan 50 000 frank. Er moet gelijktijdig aan beide voorwaarden zijn voldaan.
Het is duidelijk dat de banken voor een groot probleem staan indien na drie maanden de rekening niet wordt aangezuiverd. Het ministerie van Economische Zaken voert sedert vele jaren besprekingen met de banken om dit probleem van de « niet-toegestane kredietoverschrijdingen », te regelen.
Wanneer men de wetsbepalingen letterlijk toepast, heeft men te maken met een kredietovereenkomst die onder de toepassing van de wet op het consumentenkrediet valt, met alle gevolgen vandien. Dit betekent dat er een kredietovereenkomst nodig is waarvoor vooraf de Nationale Bank moet worden geraadpleegd en waarbij alle bepalingen van de wet op het consumentenkrediet van toepassing zijn.
In verband met het eerste amendement zij opgemerkt dat uit inlichtingen ingewonnen bij de administratie blijkt dat recent voor debetsaldi op zichtrekeningen die niet niet onder de wet op het consumentenkrediet vallen, hetzelfde tarief werd toegepast als voor de kredietovereenkomsten die wel tot het toepassingsgebied van de wet behoren. Het is dus met enige verbazing dat men vaststelt dat zo plots een onderscheid gemaakt wordt tussen de aangerekende rentevoeten.
Hoe wordt dit verantwoord ? Men heeft beweerd dat het beheer van die rekeningen omslachtiger was doch dat moet nog bewezen worden. Voor de debetsaldi waarop de wet op het consumentenkrediet niet van toepassing is, kan de bank naast de rente aanrekenen wat zij wil. Thans moet immers voor alles betaald worden (de geldopnemingen, de omslagen, de briefwisseling, de kaart, enz.). De bank is dus totaal vrij bij het bepalen van de rente en van de prijs voor het beheer van de rekening, wat niet het geval is voor een kredietovereenkomst waarop de wet op het consumentenkrediet van toepassing is. Dan is alles in het maximaal jaarlijks kostenpercentage begrepen. Het zou nuttig zijn aanvullende informatie te vragen aan de banken om na te gaan of die hoge rentevoeten gerechtvaardigd zijn.
Een commissielid besluit uit de woorden van de vertegenwoordiger van de minister dat de coördinatie met de bestaande wetgeving geen problemen doet rijzen indien men zich beperkt tot de inhoud van het basisvoorstel. Hij stelt voor onverwijld te stemmen over het voorstel als dusdanig. Daarvoor is geen bijkomende informatie vereist.
De indiener van het voorstel verklaart dat de inhoud van zijn amendement en zijn tweede suggestie, na rijp beraad, zouden kunnen worden opgenomen in een ander wetsvoorstel.
Artikel 1
Dit artikel geeft geen aanleiding tot vragen en wordt eenparig aangenomen door de 8 aanwezige leden.
Artikel 2
Een lid merkt op dat het voor de hand ligt dat ook De Post binnen het toepassingsgebied van dit wetsvoorstel valt.
De vertegenwoordiger van de minister kan geen stellig antwoord geven op de vraag of De Post beschouwd kan worden als een kredietinstelling.
Een ander commissielid verwijst naar de wet van 10 juli 1997 betreffende de valutadatum van bankverrichtingen (Belgisch Staatsblad van 8 augustus 1997). In artikel 2 van deze wet wordt ook bepaald dat de wet van toepassing is op alle kredietinstellingen. Ook de Bank van De Post is hier geviseerd.
De vertegenwoordiger van de minister antwoordt dat niet de Bank van De Post zichtrekeningen aanbiedt. De zichtrekening wordt aangeboden door De Post. De Bank van De Post is een andere rechtspersoon, die onder meer de Generale Bank als partner heeft. De Bank van De Post biedt tegenwoordig moderne financiële producten aan, maar geen zichtrekeningen.
Een commissielid wijst op een beslissing die enkele maanden geleden werd genomen waarbij alle financiële verrichtingen, ook de zichtrekeningen, van De Post overgeheveld zouden worden naar de Bank van De Post. Dit is misschien in praktijk nog niet uitgevoerd, doch zal eerstdaags wel het geval zijn. Vanaf dat ogenblik kan er geen betwisting meer zijn want dan worden de zichtrekeningen van De Post beheerd door een kredietinstelling die volledig onderworpen is aan dit wetsvoorstel. Het is bijgevolg niet nodig om een amendement in te dienen voor een tijdelijke situatie.
De Commissie beslist dat de bedoeling in ieder geval klaar en duidelijk is : de bepalingen van deze wet zijn ook van toepassing op De Post. Alle instellingen die zichtrekeningen beheren, worden door deze wet beoogd.
De vertegenwoordiger van de minister meent dat het toepassingsgebied van de wet duidelijk bepaald moet worden. Hij veronderstelt dat het de bedoeling is bescherming te bieden aan de particulier die rekeninghouder is, de consument, en niet aan de ondernemingen.
Een commissielid stipt aan dat bedrijven doorgaans deze formule niet zullen gebruiken als financieringsmechanisme. Zij gebruiken hiertoe kredietopeningen. Ingeval zij echter wel een beroep zouden doen op debetoverschrijdingen, dan moeten ook zij volledig geïnformeerd worden. Vooral voor kleine bedrijven is het even belangrijk als voor particulieren dat zij over de kosten van debetoverschrijdingen geïnformeerd worden.
Artikel 2 wordt eenparig aangenomen door de 8 aanwezige leden.
Artikel 3
Gelet op de discussie tijdens de algemene bespreking over het amendement nr. 1 van de heer Poty c.s., wordt dit amendement door de auteurs ingetrokken.
Artikel 3 wordt eenparig aangenomen door de 8 aanwezige leden
Artikel 4
Een commissielid wenst een taalkundige verbetering aan te brengen. Het eerste lid van dit artikel stipuleert dat telkens wanneer een rekening een debetsaldo vertoont, de kredietinstelling door middel van een rekeningafschrift de rekeninghouder binnen drie dagen moet informatie verstrekken over het bedrag van de debetrente. Moet dit woord « bedrag » niet vervangen worden door het woord « tarief » van de debetrente ? In de Franse tekst van het eerste lid wordt gesproken over « le montant du taux d'intérêt ». Het bedrag van het tarief is toch in wezen het tarief. Indien er iets anders zou bedoeld zijn, zou er toch « le montant des intérêts » worden vermeld.
Een ander lid pleit voor het behoud van het woord « bedrag ». Spreker legt uit dat artikel 3 van het wetsvoorstel handelt over de debetrentevoeten op jaarbasis (het tarief), terwijl artikel 4 voorziet dat de klant duidelijk geïnformeerd moet worden over hoeveel debetintresten het hier gaat (het bedrag).
Een lid verklaart dat het de bedoeling is de cliënt in te lichten over de rentevoet. Op dit ogenblik geven de banken het tarief op dagbasis, hetgeen niet tot de cliënt doordringt. Het is dus wel degelijk het jaartarief dat aan de cliënt medegedeeld moet worden en het moet regelmatig worden medegedeeld. Artikel 4 heeft betrekking op de regelmaat waarmee de informatie gegeven moet worden.
Ook een volgende spreker onderstreept dat de bedoeling van artikel 3 is dat de debetrentevoeten op jaarbasis worden uitgedrukt en de bedoeling van artikel 4 is dan dat de klant, ingeval van debetoverschrijding, regelmatig wordt geïnformeerd over deze debetrentevoet. Het is dus niet voldoende dat de debetrentevoet één keer per jaar wordt medegedeeld, maar wel dat de klant, wier rekening een debetsaldo vertoont, telkens wanneer hij een rekeningafschrift ontvangt, erop wordt gewezen wat het tarief van de debetrentevoet is.
Een lid is het er toch niet volledig mee eens en meent dat, gezien uit het oogpunt van de bescherming van de verbruiker, de klant beter over het bedrag van zijn debetrente wordt geïnformeeerd dan over het tarief.
Een ander lid stelt voor om beide op te nemen in artikel 4. Zo wordt de consument niet alleen over het bedrag van de debetrente maar ook over het toegepaste tarief geïnformeerd.
Een commissielid ziet hierin een probleem omdat het bedrag van de debetrente toch elke dag verandert. Het heeft geen zin om een bepaald bedrag op een rekeningafschrift te vermelden, want dit wijzigt elke dag.
De heren Moens c.s. dienen amendement nr. 3 in dat ertoe strekt in het eerste lid van artikel 4 het woord « bedrag » te vervangen door het woord « tarief ».
De heren Hotyat en Poty dienen amendement nr. 4 in dat ertoe strekt het eerste lid van dit artikel te vervangen als volgt : « Telkens wanneer een rekening een debetsaldo vertoont, moet de kredietinstelling, door middel van een rekeningafschrift, de rekeninghouder binnen drie dagen op de hoogte brengen van de toegepaste debetrente. » In deze tekst wordt het woord « bedrag » immers ook weggelaten. Dit amendement drukt ook beter het beoogde doel uit, namelijk dat de informatie regelmatig wordt gegeven.
Een commissielid is van mening dat de verplichting om binnen drie dagen informatie te verstrekken over het tarief van de debetrente veel kosten zal meebrengen. In vele banken worden rekeningafschriften maar één keer in de maand gegeven. Door deze bepaling worden de banken verplicht om binnen drie dagen na elke eerste debetoverschrijding een bijkomend rekeningafschrift te sturen.
Een ander lid ziet niet wat het probleem is. Dat een rekening een debetsaldo vertoont, is noodzakelijkerwijze het gevolg van een bankverrichting, hetgeen betekent dat er reeds een dagafschrift ter beschikking wordt gesteld. De klanten moeten hun verantwoordelijkheid maar opnemen om de dagafschriften te gaan afhalen. De verzending kan geschieden door het afschrift ter beschikking te stellen op de bank.
Een volgende spreker vraagt zich af of het wel praktisch uitvoerbaar is om te stellen dat de kredietinstelling de rekeninghouder binnen drie dagen moet informeren over het tarief telkens wanneer een rekening een debetsaldo vertoont.
Volgens een commissielid is dat niet moeilijk : de kredietinstellingen kennen toch het tarief dat zij hanteren.
De vorige spreker wijst vervolgens op de hoge portkosten die het gevolg zullen zijn. Is het niet beter te voorzien dat de kredietinstellingen het tarief op de rekeningafschriften kunnen vermelden en dan, bijvoorbeeld eens per maand, verplicht zijn om het tarief met de post op te sturen. Op die manier worden ook de mensen bereikt die eerder slordig zijn en niet regelmatig hun afschriften afhalen bij de bank. De verplichting opleggen om in alle gevallen onmiddellijk per brief de debetrentevoet te laten kennen, zal miljoenen brieven tot gevolg hebben.
Een lid stelt dat artikel 4 niet de verplichting oplegt om dit afschrift op te sturen, wel om het te drukken en te verstrekken.
Een ander lid meent dat in dat geval het voorstel zijn doel grotendeels zal missen. Klanten die regelmatig debet staan en wier rekening nooit een positief saldo bereikt zijn uitgerekend precies die categorie van mensen waarvan de afschriften op de bank blijven liggen. Zo worden zij dus nooit geïnformeerd over het tarief van de debetrentevoet.
Wat betreft het tweede lid van artikel 4, stelt een commissielid voor om de woorden « minstens eenmaal om de dertig dagen worden verstrekt » te vervangen door de woorden « worden verstrekt telkens wanneer de klant een rekeningafschrift krijgt ».
Een ander lid verklaart dat telkens wanneer een cliënt een dagafschrift ontvangt dat een debetsaldo vertoont, deze negatieve rentevoet verschijnt en dat is interessant en belangrijk. Toch moet men opletten. Indien een rekeninghouder debet staat en gedurende drie maanden geen enkele verrichting meer doet, wordt hij niet meer ingelicht over het debetsaldo van zijn rekening of over het toegepaste rentetarief. Het voorstel wil ook dit feit ondervangen.
Een lid verwijst naar de automatische afhaling van de dagafschriften. Telkens wanneer de klant een dagafschrift moet halen, krijgt hij de informatie. Toch moet men effectief bepalen dat de bank minstens eenmaal per maand de informatie uit eigen beweging moet verzenden, zodat de informatie de klant bereikt.
De heer Charlier dient amendement nr. 2 in, dat tot doel heeft de woorden « worden verstrekt telkens wanneer de klant een rekeninguittreksel krijgt en » toe te voegen na de woorden « moet deze informatie ». Dit amendement zorgt ervoor dat telkens wanneer de klant een dagafschrift gaat ophalen, de debetrentevoet automatisch zal verschijnen.
Het gestelde probleem wordt hier opgevangen. Het is duidelijk dat als er geen rekeningafschrift komt binnen dertig dagen, de bank wel informatie moet geven over het tarief van de debetrente.
De vertegenwoordiger van de minister vraagt zich af waarom het voorstel een termijn van dertig dagen bepaalt en niet van een maand.
Een lid verklaart dat een termijn van dertig dagen minder interpretatieproblemen doet rijzen. Voor een termijn van een maand kan men zich afvragen of het om een kalendermaand dan wel om x dagen later gaat.
Een ander lid preciseert ten slotte dat de tweede paragraaf van dit artikel in feite na de derde maand van debetoverschrijding niet meer van toepassing zal zijn, want dan valt de debetoverschrijding automatisch onder het systeem van het consumentenkrediet.
De amendementen nrs. 2, 3 en 4 worden eenparig aangenomen door de 8 aanwezige leden.
Artikel 4, aldus geamendeerd, wordt aangenomen met dezelfde eenparigheid.
Artikel 5
De heer Moens c.s. dienen het amendement nr. 5 in dat tot doel heeft aan het slot van artikel 5 het volgende toe te voegen : « sinds de inwerkingtreding van deze wet ».
In artikel 5 wordt een sanctie voorzien, namelijk de terugbetaling van de intresten die geïnd zijn zonder naleving van de voorwaarde van informatie. Het is echter niet duidelijk of dit ook geldt voor lopende dossiers. Moeten de geïnde intresten voor lopende dossiers ook terugbetaald worden of niet ? Om alle twijfel weg te nemen wordt voorgesteld dat alleen de rente moet worden terugbetaald die op de betrokken rekening is geïnd sinds de inwerkingtreding van de wet.
De heren Hotyat en Poty dienen amendement nr. 6 in dat ertoe strekt het woord « rente » te vervangen door « debetrente ». Men moet immers de wetgevingstechnische logica eerbiedigen.
De amdementen nr. 5 en 6 worden eenparig aangenomen door de 8 aanwezige leden.
Artikel 5, aldus geamendeerd, wordt met dezelfde eenparigheid aangenomen.
Artikel 6
Dit artikel geeft geen aanleiding tot verdere vragen en wordt eenparig aangenomen door de 8 aanwezige leden.
Het geamendeerde wetsvoorstel wordt in zijn geheel eenparig aangenomen door de 8 aanwezige leden.
Vertrouwen wordt geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.
De Rapporteur,
Robert HOTYAT. |
De Voorzitter,
Francy VAN DER WILDT. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
Deze wet is van toepassing op alle zichtrekeningen geopend bij een kredietinstelling op het Belgische grondgebied.
Art. 3
De debetrentevoeten die op die zichtrekeningen worden toegepast, moeten altijd minstens op jaarbasis worden uitgedrukt.
Art. 4
Telkens wanneer een rekening een debetsaldo vertoont, moet de kredietinstelling, door middel van een rekeningafschrift, de rekeninghouder binnen drie dagen op de hoogte brengen van de toegepaste debetrente.
Als de rekening gedurende verschillende maanden een debetsaldo vertoont, moet deze informatie worden verstrekt telkens wanneer de klant een rekeningafschrift krijgt en minstens eenmaal om de dertig dagen.
Art. 5
Kredietinstellingen die deze bepalingen niet naleven, moeten de debetrente terugbetalen die op de betrokken rekeningen is geïnd sinds de inwerkingtreding van deze wet.
Art. 6
Deze wet treedt in werking op de eerste dag van de vierde maand die volgt op haar bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.