1-50 | 1-50 |
Sénat de Belgique |
Belgische Senaat |
Annales des réunions publiques de commission |
Handelingen van de openbare commissievergaderingen |
COMMISSION DES AFFAIRES ÉTRANGÈRES |
COMMISSIE VOOR DE BUITENLANDSE AANGELEGENHEDEN |
SÉANCE DU MARDI 15 OCTOBRE 1996 |
VERGADERING VAN DINSDAG 15 OKTOBER 1996 |
De Voorzitter. Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Vautmans aan de staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking over « de nieuwe reglementering rond niet-gouvernementele organisaties ».
Het woord is aan de heer Vautmans.
De heer Vautmans (VLD). Mevrouw de Voorzitter, op 20 oktober 1995 gaf de staatssecretaris zijn administratie de opdracht één enkele globale reglementering op de medefinanciering van niet-gouvernementele organisaties uit te werken. Momenteel wordt de subsidiëring geregeld via vier, grotendeels aparte, stelsels : educatie, NGO-coöperanten, projecten en beurzen. De staatssecretaris gaf deze opdracht, zonder te wachten op de evaluatie van de werking van de vier koninklijke besluiten van 1991. Is het niet nuttiger eerst te evalueren en dan te verbeteren ?
De opdracht zal worden toevertrouwd aan twee onafhankelijke instanties : een Nederlandstalige en een Franstalige, te kiezen uit een short list van tweemaal vijf kandidaten, meestal individuele consultants. Door wie en op basis van welke criteria werd deze lijst samengesteld ? Hebben deze personen voldoende professionele kennis en ervaring en zijn zij in staat om in alle objectiviteit al de inhoudelijke en juridische aspecten van het globale labyrint te beheersen ?
Volgens mijn informatie zou het contract aan ACE-Europe en SONECOM toegewezen zijn zonder gunstig advies van de inspectie van Financiën. Blijkbaar waren zij ook niet de laagste bieders.
Het gaat hier om een opdracht van vier miljoen om een nieuw koninklijk besluit te maken ter vervanging van deze die door voormalig staatssecretaris André Geens werden opgesteld. Als mijn informatie juist is, waren die consultants blijkbaar niet voldoende bekwaam, want zij hebben de opmaak van dat koninklijk besluit doorgespeeld aan een advocatenkantoor. Nu schijnt dit advocatenkantoor op zijn beurt contact op te nemen met de NGO's, zodanig dat het in feite deze laatste zijn die het koninklijk besluit opmaken dat hun werking in de toekomst zal regelen.
In dat verband wens ik toch een aantal vragen te stellen aan de staatssecretaris.
Hoever staat het nu met de geplande hervormingen ? Lopen de contracten volgens schema ? Komen de hervormingen tegemoet aan de vooropgestelde doeleinden ? Welke zijn tot nu toe de krachtlijnen van de hervorming ?
Kan de staatssecretaris mij concreet schetsen welke mogelijkheden een VZW heeft om erkend te worden als NGO en op welke financieringsbronnen er een beroep kan worden gedaan ? Op grond van wat en aan wie zal de programmafinanciering uiteindelijk worden toegekend ? Kunnen NGO's participeren in meerdere programma's ? Moeten de programma's meerdere soorten activiteiten integreren ? Op grond van welke criteria zullen ook individuele NGO's nog een beroep kunnen doen op medefinanciering ? Welke instantie is hiervoor verantwoordelijk ? Welk onderscheid is er voor de NGO's tussen een programma-akkoord en indirecte subsidiëring ?
Kan er een beroep worden gedaan op niet-federale fondsen ? Zo ja, volgens welke criteria en volgens welke procedure moet dit dan gebeuren ?
Wat denken de huidige NGO's over het tot nu toe door de minister gevoerde beleid ?
Welke overgangsmaatregelen werden er uitgewerkt in afwachting van het nieuwe koninklijk besluit ? Tegen wanneer mag dit uiteindelijk worden verwacht ?
De staatssecretaris heeft ondertussen zijn bedoelingen ontvouwd om ook de missionarissen in Centraal-Afrika toelagen te verstrekken. Dat werpt voor mij de vraag op naar objectieve juridische criteria voor de subsidiëring van niet-erkende niet-gouvernementele instellingen. Het gaat ten slotte om de aanwending van de gelden van de Belgische belastingplichtige en niet van privé-giften.
Niet als voorzitter, maar als lid van deze commissie, herinner ik de minister aan zijn verzoek om hier zijn beleidsnota inzake ontwikkelingssamenwerking te bespreken. Hiervoor werd de datum van 24 september vastgelegd. Twee dagen vóór de vergadering zou plaatsvinden, werd ze echter weer afgeblazen. Korte tijd later vernam ik tot mijn grote onthutsing dat de staatssecretaris wel een persconferentie gaf over zijn beleidsnota, nog vóór de leden van de commissie voor de Buitenlandse Aangelegenheden deze in handen hadden gekregen. Op 9 oktober schreef de staatssecretaris mij bovendien een brief, waaruit ik hier het volgende wil citeren : « Door een zekere desinteresse van de politieke milieus voor deze sector is ontwikkelingssamenwerking geëvolueerd tot een verzameling van betrokken partijen en belangengroepen met elk hun eigen verworven rechten en inerties en zonder voldoende gemeenschappelijke strategie. Het is dus tijd om kleur te bekennen en om te gaan werken voor een nieuwe ontwikkelingssamenwerking. » Ik wil hier vandaag vernemen waarom de staatssecretaris meent dat er in de politieke milieus desinteresse bestaat voor al wat onder zijn bevoegdheid valt.
De Voorzitter. Het woord is aan staatssecretaris Moreels.
De heer Moreels, staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking, toegevoegd aan de Eerste minister. Mevrouw de Voorzitter, reeds in juli 1995 heb ik de NGO-federaties op de hoogte gebracht van mijn voornemen om de bestaande koninklijke besluiten te reduceren tot één kaderbesluit, waarin de samenwerking tussen de overheid en de NGO's zal worden geregeld. Sindsdien heeft er regelmatig overleg plaatsgevonden tussen de federaties en mijzelf of mijn medewerkers, ofwel op mijn verzoek, ofwel op dat van hen.
In oktober 1995 heb ik via een beperkte offerte-aanvraag opdracht gegeven om twee onafhankelijke bureau's in te schakelen om een ontwerp van koninklijk besluit uit te schrijven. Deze bureau's werden geselecteerd op basis van hun vertrouwdheid met het NGO-milieu. Zij hebben mij eind augustus hun eindverslag bezorgd. Over deze « sneuveltekst » bestaan er nogal wat meningsverschillen, maar vast staat dat hij het resultaat is van vele consultaties zowel van mijn administratie als van de NGO-federaties. In dat eindverslag hebben de twee bureau's overigens een uitgebreid overzicht opgenomen van alle contacten en overlegvergaderingen die zij hebben gehad. De beweringen van sommige NGO's dat er geen overleg heeft plaatsgevonden kan ik dus tegenspreken. Een opdracht werd aan een advocatenkantoor uitbesteed omdat de bureau's ook een juridisch advies wilden inwinnen om na te gaan of het ontwerp van koninklijk besluit dat zij aan mij voorstelden, wel conform onze juridische normen was.
Wat is de stand van zaken vandaag ? Einde augustus heb ik de NGO-federaties en mijn administratie het eindverslag van de twee bureaus bezorgd en hen gevraagd mij vóór einde september hun opmerkingen te laten geworden. Ik ben nu in het bezit van alle opmerkingen, voorstellen en aanbevelingen zowel van Nederlandstalige als van Franstalige kant. Op 22 oktober in de namiddag, aangezien ik in de voormiddag in de Senaat aanwezig moet zijn heb ik een overleg georganiseerd met de NGO-federaties en met mijn administratie om van gedachten te wisselen over de belangrijkste knelpunten.
Op basis van deze gegevens en van het resultaat van het overleg zal ik een ontwerp-koninklijk besluit uitwerken dat ik aan de Ministerraad ter goedkeuring zal voorleggen. Dit koninklijk besluit zal, zoals ik vroeger al heb gezegd, maar van toepassing zijn vanaf 1 januari 1998 om de NGO's de tijd te laten de overgangsperiode op een goede en serene manier te overbruggen.
Tot nu toe heb ik mij op geen enkele wijze uitgesproken over de voorstellen van de twee bureaus. Ik zal dit doen nadat ik kennis heb genomen van de belangrijkste opmerkingen van mijn administratie en van de NGO-federaties en na het overleg van 22 oktober. Al de brieven die mij worden gestuurd, worden stuk voor stuk bestudeerd. Ik kan bijgevolg nu nog geen antwoord geven op concrete vragen in verband met de voorstellen van de twee bureaus. Dit neemt niet weg dat ik hier graag informatie verstrek over de belangrijkste krachtlijnen die mijns inziens ten grondslag moeten liggen aan de relatie tussen de overheid en de NGO's. Het zijn meteen de referentietermen van de beperkte offerte-aanvraag die ik vorig jaar heb gedaan.
Met respect voor de goede zaken die de koninklijke besluiten van 1991 bevatten en teneinde tegemoet te komen aan de vraag van de NGO's en van mijn administratie tot nog meer vereenvoudiging van de procedures hebben wij deze taak reeds zo vroeg aangevat.
Een eerste grote krachtlijn is dat wij opteren voor een inhoudelijke relatie met de NGO's in plaats van een administratief-financiële. De NGO's beschouwen de overheid vandaag soms te veel als een kassa waar ze terecht kunnen voor hun projecten. De administratie doet een uitgebreid ex-ante-onderzoek dat al vlug anderhalf tot twee jaar in beslag kan nemen. Op dit vlak ga ik akkoord met de vraag van senator Mahoux waarop ik straks zal antwoorden. Uiteindelijk wordt dit project aan de bevoegde minister ter goedkeuring voorgelegd. De ervaring heeft evenwel geleerd dat deze ex-ante-onderzoeken geen waarborg bieden voor de kwaliteit van een project.
Mijn administratie besteedt alle tijd aan administratief vooronderzoek jaarlijks gaat het om honderden nieuwe dossiers , aan het nagaan of een dossier compleet is, aan het uitbetalen van de tussentijdse schijven, enzovoort. Het is mijn uitdrukkelijke wens om met de NGO's tot een nieuwe relatie te komen die gebaseerd is op een inhoudelijke dialoog met respect voor hun eigenheid. In die dialoog kunnen we gezamenlijk de krijtlijnen van de financiering van de NGO's vastleggen. De NGO's worden aldus uitgenodigd om hun inhoudelijke doelstellingen en strategieën te verduidelijken terwijl ook de overheid haar inzichten met betrekking tot ontwikkelingssamenwerking aan bod kan laten komen.
Een tweede krachtijn behelst de ex-post-evaluatie en controle. Ik ben bereid met de NGO's scheep te gaan op basis van wat ik het « voorwaardelijk vertrouwen » zou noemen eenmaal de resultaten van die dialoog zijn vastgelegd in een raamovereenkomst. De NGO's zullen de mogelijkheid krijgen om zonder veel voorafgaandelijk onderzoek hun acties uit te werken binnen de krijtlijnen van deze raamovereenkomst. Dit voorwaardelijk vertrouwen heeft natuurlijk een keerzijde, namelijk een evaluatie en controle. Evaluatie en controle vormen één van de grote lijnen in de herstructurering van mijn administratie. Waar zij nu niets anders doet dan dossiers bestuderen zal mijn administratie zich in de toekomst meer moeten concentreren op de inhoudelijke dialoog met de NGO's en op de inhoudelijke evaluatie en financiële controle. Dit is een minimumvereiste voor de herwaardering van mijn administratie.
Een derde krachtlijn is de responsabilisering van de NGO's. Niet de overheid, maar de NGO's zelf moeten de verantwoordelijkheid dragen voor hun acties. Nu lijkt het erop dat de NGO's, door een ministeriële handtekening, hun verantwoordelijkheid overdragen aan de overheid.
Een vierde krachtlijn is de bevordering van de kwaliteit van het NGO-werk. Een inhoudelijke relatie tussen overheid en NGO's moet ook bijdragen tot een verbetering van de kwaliteit van het NGO-werk. Ik ben mij ervan bewust dat de kwaliteit moeilijk te vatten is in kwantitatieve criteria. Het omzetcijfer van een NGO en het aantal personeelsleden kunnen weliswaar een aanwijzing zijn voor professionaliteit, maar ik ga niet uit van het principe; hoe groter een NGO is, hoe professioneler ze is.
De vijfde krachtlijn is het stimuleren van de samenwerking tussen de NGO's. Zonder te veralgemenen en aangezien een aantal hier onder ons uit dat milieu komen, kunnen we hierover objectief oordelen stel ik vast dat heel wat NGO's overtuigd zijn van hun eigen gelijk en vasthouden aan hun verworven rechten. De jongste maanden en dagen heb ik hiervan in de media enkele staaltjes gezien. Het gaat hier niet om een verplichting, wel om een politieke richtlijn om de NGO's ertoe aan te zetten om meer samen te werken. Dit kan alleen maar bijdragen tot kwaliteitsverbetering omdat de NGO's zich aldus moeten openstellen voor externe bevraging.
De zesde krachtlijn is respect voor de diversiteit van het NGO-werk. Ons land kent gelukkig een grote verscheidenheid aan NGO's en organisaties die zich inzetten voor een meer rechtvaardige Noord-Zuidverhouding. Ik meen dat dit één van de grote rijkdommen is zowel van het noorden als van het zuiden van ons land. Wij mogen die diversiteit niet opofferen. Dit was overigens ook een van de referentietermen bij het verlenen van de opdracht van de twee studiebureaus. Dit voornemen staat in schril contrast met de reactie van de woordvoerders van sommige NGO-federaties. Zij wilden bij de publieke opinie de indruk wekken dat ik de kleine NGO's wil doen verdwijnen. Dit is totaal onjuist. Ik wil immers een systeem ontwerpen waarin bepaalde VZW's kunnen worden opgenomen in de cofinanciering, op voorwaarde dat zij voldoen aan een aantal vooropgestelde criteria en zij zich inschrijven in grotere projecten.
Ik ben zelf stichtend voorzitter van een VZW en voorzitter van een NGO geweest. Het uitreiken van attesten voor fiscale aftrekbaarheid leidt ertoe dat NGO's voortdurend groeien en de VZW's gedoemd zijn klein te blijven. Ik ben het ermee eens dat een NGO moet voldoen aan een aantal criteria vooraleer zij wordt erkend, maar wij moeten de nodige waardering opbrengen voor de privé-initiatieven die leiden tot de oprichting van een VZW. Ik geef toe dat het niet eenvoudig is dit legistiek te regelen. Wij zullen alleszins ons uiterste best doen. Dit zal blijken uit het ontwerp van koninklijk besluit dat ik aan de Ministerraad zal voorleggen.
Gedurende meer dan een jaar heb ik overleg gepleegd met de NGO-sector ten einde de relaties tussen de overheid en de NGO's te herdefiniëren. De NGO-sector was zeer nauw betrokken bij iedere fase van de totstandkoming van het nieuwe koninklijk besluit. Ik kan uiteraard niemand beletten te reageren. Aangezien ik alle NGO's en ook de indirecte actoren heb samengeroepen om het plan toe te lichten, wil ik hen verzoeken te wachten tot 22 oktober aanstaande om te trachten de meest soepele structuur uit te bouwen voor de krachtlijnen die reeds sedert vorig jaar bekend zijn. Vanmorgen heeft er nog een vergadering plaatsgevonden. De sneuveltekst die werd rondgedeeld, is niet door mij opgesteld. Ik heb tijd nodig om die tekst te assimileren. Ik zal mij pas tot de Ministerraad en tot het Parlement wenden wanneer ik aanvoel dat de hervorming kan plaatsvinden. Er zullen dan vergaderingen worden belegd, waarbij niet noodzakelijkerwijze altijd iedereen zal worden betrokken. Deze vergaderingen moeten uitmonden in een besluit. Tegen het einde van het jaar wil ik het ontwerp van koninklijk besluit immers aan de Ministerraad voorleggen.
Ik betreur dat men mij verwijt dat ik mijn initiatieven niet aan deze commissie zou hebben voorgelegd. Ik werd hier immers altijd bijzonder openhartig ontvangen en ik had meermaals de gelegenheid om mijn plannen toe te lichten. Er is op federaal niveau echter een commissie ad hoc opgericht om de problemen van de dienst nu het departement Ontwikkelingssamenwerking te bestuderen. Een aantal leden van de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen zijn overigens lid van die parlementaire opvolgingscommissie. Ik beschouw het als niet meer dan normaal dat ik mijn plan eerst toelicht in die bijzondere commissie. Ik heb de leden van de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen overigens dezelfde dag mijn toekomstplan toegestuurd en er werd overeengekomen dat ik dit plan hier op 22 oktober zal toelichten.
Het Parlement zal dus volgende week dinsdag om 10 uur als eerste op de hoogte worden gebracht van het toekomstplan en ik zal daar graag een debat met het Parlement aangaan.
Mijn voorgangers zullen zeker bevestigen dat ontwikkelingssamenwerking nooit hoog op de politieke agenda heeft gestaan. Het is inderdaad jammer dat het Parlement een begroting van 20 miljard op een drafje goedkeurt. Ik wil niets liever dan dat de Kamer meer aandacht besteedt aan de begroting van Ontwikkelingssamenwerking en aan internationale samenwerking en hoop dan ook dat de leden van de Kamer zullen voorstellen om de ontwikkelingssamenwerking voortaan hoger op de politieke agenda te plaatsen.
De Voorzitter. Het woord is aan de heer Vautmans.
De heer Vautmans (VLD). Mevrouw de Voorzitter, ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoord. Hij verklaart het toekomstplan te willen bespreken met het federale Parlement, namelijk met de bevoegde opvolgingscommissie. Dat is evenwel een commissie van de Kamer. Onze Senaatscommissie zal er dus niet bij worden betrokken.
Ik heb het bewuste document ontvangen nadat ik de beleidslijnen ervan in de krant al had gelezen. Het zij zo. Ik wil hierover geen incident uitlokken.
Als ik het antwoord van de staatssecretaris goed heb begrepen, verdedigt hij een systeem waarin NGO's deel mogen uitmaken van coöperatieve vennootschappen, die op hun beurt andere NGO's controleren.
Zal de staatssecretaris dit bevestigen ?
De Voorzitter. Het woord is aan staatssecretaris Moreels.
De heer Moreels, staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking, toegevoegd aan de Eerste minister. Mevrouw de Voorzitter, een dergelijk systeem moet zeker en vast worden gereglementeerd, maar ter zake kan ik al verwijzen naar het koninklijk besluit dat in dit verband werd goedgekeurd in 1991.
Na de « zaak-Artsen zonder grenzen » heb ik alle NGO-federaties een enquête-brief gestuurd, met het doel na te gaan of ze verbonden zijn aan een coöperatieve vennootschap. Uit de antwoorden blijkt dat dat voor een veertiental het geval is.
Ik ben de mening toegedaan dat de middelen die worden geïnvesteerd in een niet-gouvernementele organisatie, die per definitie niet winstgevend is, meer mogen opbrengen in zover ze opnieuw worden geïnvesteerd in projecten met een sociaal oogmerk.
Ik verwijs ter zake ook naar het decreet dat sinds 1 juli van toepassing is op verenigingen met sociaal oogmerk. Onder impuls van bepaalde Waalse instellingen werd een systeem uitgebouwd waarbij een sociale doelstelling kan worden gecombineerd met winst maken en waarin eventueel werknemers kunnen participeren. Hierbij moeten dan natuurlijk wel de winsten prioritair opnieuw worden geïnvesteerd in bijvoorbeeld tewerkstellings- of sociale projecten die in de statuten van de betrokken VZW beschreven staan. Dit zal via een ministerieel besluit worden geregeld. Dit besluit zal de criteria vastleggen waaraan de band van een VZW of een NGO met een coöperatieve vennootschap moet voldoen. De NGO's of VZW's die zich niet aan deze criteria houden, zullen worden bestraft.
(Mme Mayence-Goossens demande la parole.)
M. Mahoux (PS). Madame la Présidente, je rappelle à certains collègues apparemment désireux d'interroger M. le secrétaire d'État que le Règlement du Sénat ne permet pas de le faire après que la réponse à la demande d'explications a été donnée à son auteur.
La parole peut être attribuée à d'autres intervenants s'ils sont inscrits et à condition qu'ils interviennent après le développement de la demande d'explications.
Mme la Présidente. Mais le ministre accepte de répondre aux questions...
M. Mahoux (PS). Certes, madame la Présidente, mais je me permets d'insister pour que soit respecté le Règlement.
Mme Mayence-Goossens (PRL-FDF.) Madame la Présidente, si M. Mahoux est malheureux en raison de cette question de forme, je propose que vous lui donniez la parole pour développer sa demande d'explications. J'interrogerai le ministre juste après. Cela ne me pose aucun problème.
De Voorzitter. Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
M. Vautmans, président,
reprend la présidence de l'assemblée