1-243/3 | 1-243/3 |
6 FEBRUARI 1996
Dit ontwerp van wet heeft tot doel het koninklijk besluit van 22 december 1994 tot wijziging van titel III van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven te bekrachtigen, overeenkomstig de bepalingen van artikel 122, § 3, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven.
Krachtens artikel 122, § 3, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, zou het koninklijk besluit van 22 december 1994 opgeheven worden indien het niet bij wet wordt bekrachtigd binnen het jaar na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad ; deze bekendmaking had plaats op 10 februari 1995.
Het koninklijk besluit van 22 december 1994 heeft de principes in Belgisch recht omgezet welke zijn vastgelegd in richtlijn 91/263/E.E.G. van de Raad van 29 april 1991 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende eindapparatuur voor telecommunicatie en de onderlinge erkenning van de conformiteit van de apparatuur, gewijzigd bij richtlijn 93/68/E.E.G. van de Raad van 22 juli 1993, en bij richtlijn 93/97/E.E.G. van de Raad van 29 oktober 1993 ter aanvulling van richtlijn 91/263/E.E.G. voor wat satellietgrondstationapparatuur betreft enerzijds, en anderzijds in richtlijn 94/46/E.G. van de Commissie van 13 oktober 1994 tot wijziging van richtlijn 88/301/E.E.G. en richtlijn 90/388/E.E.G. met name met betrekking tot satellietcommunicatie.
Artikel 1 van het koninklijk besluit van 22 december 1994 heeft de definitie gewijzigd van de term « eindapparaat », vervat in artikel 68, 7º, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, ten einde deze te laten overeenstemmen met de definitie die in richtlijn 91/263/E.E.G. wordt gegeven.
De artikelen 2 en 3 van het koninklijk besluit van 22 december 1994 hebben respectievelijk de artikelen 88 en 92 van de wet van 21 maart 1991 gewijzigd, ten einde het gebruik van satellietverbindingen toe te staan, hetzij om niet-gereserveerde telecommunicatiediensten te presteren (art. 88), hetzij voor eigen gebruik (art. 92).
Artikel 4 van het koninklijk besluit van 22 december 1994 heeft eveneens artikel 94, § 1, van de wet van 21 maart 1991 gewijzigd om in de Belgische wetgeving het beginsel in te voeren volgens hetwelk een eindapparaat waarvoor een goedkeuring is verkregen in een land van de Europese Unie op grond van een gemeenschappelijk technisch voorschrift of geharmoniseerde norm, in België in de handel mag worden gebracht zonder dat het in België de goedkeuringsprocedure moet ondergaan.
Artikel 5 van het koninklijk besluit van 22 december 1994 heeft artikel 96 van de wet gewijzigd om rekening te houden met een nieuwe categorie van apparatuur die door dezelfde richtlijn is gecreëerd, te weten uitrusting die kan worden aangesloten op de openbare telecommunicatie-infrastructuur, maar niet voor dit doel is bestemd.
Een lid tilt zwaar aan de zeer laattijdige indiening van dit wetsontwerp. Op deze manier wordt een ernstig debat over de telecommunicatiesector in het Parlement onmogelijk gemaakt. Dit lijkt de spreker een bewuste politiek van deze Regering. De laatste tendens is dat volmachtwetten niet langer moeten worden bekrachtigd noch in de tijd zijn beperkt.
Volgens de interveniënt maakt de Regering van deze tactiek ook gebruik om voor dit wetsontwerp de adviezen van de Raad van State te negeren. Spreker meent verder dat de minister op die manier ook poogt de Europese vrijmaking zo lang mogelijk tegen te gaan. Hij vreest dat dit de telecommunicatiebedrijven in ons land alleen maar slechter op de Europese concurrentie zal voorbereiden.
De fractie van de spreker heeft dan ook grondige bezwaren tegen het wetsontwerp. De oppositie heeft bijgevolg een amendement ingediend dat ertoe strekt door het doen vervallen van artikel 2 de bekrachtiging van het koninklijk besluit van 22 december 1994 te vermijden (zie document Senaat nr. 1-243/2).
Een ander commissielid geeft toe dat de Regering lang heeft gewacht om de bekrachtiging van het koninklijk besluit van 24 december 1994 aan het Parlement voor te leggen. Hij stelt echter vast dat niemand deze zaak aan de orde heeft gebracht, dat tijdens de bespreking in de Kamer praktisch geen opmerkingen werden geformuleerd en dat bij de stemming niemand tegen heeft gestemd.
Een volgende spreker is van oordeel dat dit wetsontwerp deel uitmaakt van de sage van Belgacom. Om te beginnen, was er anticipatie op de privatisering van Belgacom door de tussenkomst van de Federale Investeringsmaatschappij. Voorts was er de operatie « tabula rasa », waarbij alle bestuurders werden ontslagen en ten slotte is sinds de wet houdende fiscale, financiële en diverse bepalingen van december 1995 de bekrachtiging door het Parlement van de regeringsbeslissingen niet langer vereist. De Regering beslist bijgevolg voortaan souverein over alles wat telecommunicatie aangaat.
De Vice-Eerste minister en minister van Economie en Telecommunicatie neemt de volledige politieke verantwoordelijkheid voor het laattijdig indienen van het wetsontwerp op zich. Hij ontkent evenwel dat deze laattijdigheid deel uitmaakt van enige bewuste politiek. Hij verklaart de vertraging enerzijds door het op de markt brengen van het tweede G.S.M.-net en anderzijds door de strategische consolidatie van Belgacom. Beide operaties waren gigantisch en hebben van zijn administratie in 1995 veel inspanningen gevraagd.
In verband met de kritiek op de volmachten aan de Regering, meent de minister, hoewel hij het voorliggend ontwerp niet onbelangrijk acht, dat het onderwerp apparatuur om signalen van satellieten te ontvangen te technisch is opdat deze commissie zich met de details ervan zou kunnen inlaten. Daarenboven laat de Europese richtlijn die in het Belgisch recht wordt omgezet, ons land geen enkele manoeuvreerruimte wat de technische karakteristieken betreft. De Vice-Eerste minister ziet dan ook echt niet in waarin de politieke problematiek schuilt.
Wat de 25 miljard inkomsten voor de Regering in 1994 via de verkoop van Belgacom-aandelen aan de Federale Investeringsmaatschappij betreft, verklaart de minister dat de Regering, aangezien de procedure op gang was gebracht, oordeelde dat zij zich kon veroorloven om zich dat soort voorschot te laten betalen. Trouwens, uiteindelijk heeft deze verkoop van 49,9 pct. van de Belgacom-aandelen de Staat meer dan 70 miljard opgebracht.
Verder meent de Vice-Eerste minister dat de operatie « tabula rasa » indertijd noodzakelijk was. Het « geheim » koninklijk besluit dat 1 pct. van het kapitaal van Belgacom aan een zestal leden van het directiecomité wou toekennen, was gebaseerd op het uitoefenen van warrants en niet op een gratis toekenning.
Toen de Regering kennis had van de prijsvork waartussen de offertes van de drie potentiële overnemers van 49,9 pct. van de Belgacom-aandelen zich situeerden, heeft zij aan de bieders opdracht gegeven om in een nieuw bod rekening te houden met de verplichtingen tegenover het personeel in ruil voor de intrekking van het bewuste koninklijk besluit. Met de uiteindelijke overnemers wordt een nieuwe formule onderhandeld om het management te interesseren in het resultaat van Belgacom.
Ten slotte verklaart de Vice-Eerste minister dat bedoeld koninklijk besluit niet werd gepubliceerd omdat het specifiek om het management van Belgacom ging en geen besluit met een algemene draagwijdte was. In België is het niet gebruikelijk om de voorwaarden waarmee het management zelfs van een overheidsbedrijf wordt aangetrokken, publiek te maken.
Alleen de artikelen waarop een amendement is ingediend, worden besproken.
Artikel 2
De heren Hatry en Bock dienen een amendement in [Gedr. St. Senaat, nr. 1-243/2 (1995-1996)], dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen.
De hoofdindiener geeft lezing van de verantwoording bij het amendement.
Het amendement wordt verworpen met 5 tegen 4 stemmen.
Een lid vestigt de aandacht van de commissie op het feit dat in het tweede lid van artikel 4, § 1, van het koninklijk besluit van 22 december 1994, dat voorliggend wetsontwerp wil bekrachtigen en dat werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 10 februari 1995 (blz. 3028 tot 3033), de Nederlandse en de Franse tekst niet met elkaar overeenstemmen.
Daar waar in de Nederlandse tekst alle apparatuur die op de openbare telecommunicatie-infrastructuur kan worden aangesloten, maar niet voor dit doel is bestemd, bij de minister moet worden aangegeven, dient die volgens de Franse tekst bij het (Belgisch) Instituut (voor postdiensten en telecommunicatie) te worden aangegeven.
Spreker meent dat indien de commissie voorliggend wetsontwerp goedkeurt, zij twee tegenstrijdige bepalingen bekrachtigt. Hij vraagt zich af of de gelegenheid niet te baat moet worden genomen om een uniforme tekst op te stellen.
De minister verklaart dat de Franse tekst correct is. Hij voegt hieraan toe dat indien hij een aangifte zoals bedoeld bij artikel 4, § 1, 2e lid, van het koninklijk besluit zou ontvangen, hij die onmiddellijk aan het Instituut zou overmaken. Voorts is het zo dat in de praktijk de toepassing van de bestaande tekst sinds 1 jaar niet tot het minste probleem aanleiding heeft gegeven.
De Vice-Eerste minister erkent evenwel dat het hier om een materiële vergissing gaat.
De commissie neemt akte van de verklaring van de minister dat de Franse tekst juist is. Zij sluit zich hierbij aan.
Het geheel van het wetsontwerp is aangenomen met 5 tegen 4 stemmen.
Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor een mondeling verslag in openbare vergadering.
De Rapporteur,
Luc COENE. |
De Voorzitter,
Paul HATRY. |