1-321/1 | 1-321/1 |
26 APRIL 1996
De organieke wet betreffende de Raad van State heeft de laatste jaren heel wat wijzigingen ondergaan. De bedoeling hiervan was het arsenaal rechtsmiddelen uit te breiden die de burgers ter beschikking zijn gesteld om hun rechten te doen gelden ten aanzien van de overheid.
Het betreft hier onder meer de invoering van het administratief kort geding, van de mogelijkheid om voorlopige maatregelen op te leggen alsook een dwangsom in geval van niet-uitvoering van arresten.
Tegelijkertijd zijn er maatregelen genomen om de duur van de procedures te verminderen door het verkorten van de termijnen voor de uitwisseling van de memories, waarbij de niet-inachtneming van die termijnen ernstig wordt gesanctioneerd.
De vorige regering heeft zijn principiële goedkeuring verleend aan de oprichting van een werkgroep bestaande uit specialisten inzake administratief recht, die belast werd met de voorbereiding van de totale hervorming van het administratief contentieux door de oprichting van administratieve rechtbanken van eerste aanleg die met hun eenvoudige en snelle procedures tegelijkertijd de toegang tot de rechtsbedeling van de rechtszoekende en de eerbiediging van de rechten van verdediging zou waarborgen.
In haar verklaring heeft de regering bevestigd dat zij van plan is na te gaan of de oprichting van administratieve rechtbanken die bevoegd zouden zijn voor het geheel van het administratief contentieux wenselijk is.
Zij was echter van mening dat er op korte termijn naar middelen gezocht moest worden om de gerechtelijke achterstand van de Raad van State weg te werken. Dat is het doel van het voorliggende wetsontwerp.
Daar waar in het begin van de jaren 80, het aantal zaken dat bij de Raad van State binnenkwam gemiddeld duizend per jaar bedroeg, zou dit aantal tegen het einde van dat decennium verdubbelen.
Vanaf 1990-1991, kent dit aantal een sterke stijging met als gevolg dat, ook al steeg het aantal afgehandelde zaken in diezelfde periode, de gerechtelijke achterstand toenam.
De cijfers zijn als volgt :
Binnengekomen zaken Affaires entrées |
Afgehandelde zaken (1) Affaires terminées (1) |
Hangende zaken Affaires en instance |
|
1989-1990 | 1 774 | 2 180 | 5 738 |
1990-1991 | 1 895 | 1 780 | 5 853 |
1991-1992 | 3 050 | 1 915 | 6 988 |
1992-1993 | 5 363 | 2 378 | 9 973 |
1993-1994 | 6 129 | 3 330 | 12 772 |
1994-1995 | 5 574 | 4 816 | 13 532 |
Hiervoor kunnen er twee verklaringen worden gegeven.
Enerzijds, de explosieve toename van de beroepen inzake vreemdelingen en in het bijzonder die betreffende asielzoekers en anderzijds, de invoering van het administratief kort geding.
Wat de vreemdelingen betreft, zijn de cijfers als volgt :
Binnengekomen zaken Affaires entrées |
Afgehandelde zaken Affaires terminées |
Hangende zaken Affaires en instance |
|
1990-1991 | 394 | 600 | 847 |
1991-1992 | 1 138 | 496 | 1 489 |
1992-1993 | 3 173 | 1 253 | 3 409 |
1993-1994 | 4 510 | 1 677 | 6 242 |
1994-1995 (2) | 2 914 | 2 810 | 6 347 |
Anderzijds worden meer dan de helft van de arresten van de Raad van State gewezen in kort geding. Zo werden er in het gerechtelijk jaar 1993/1994, 2 674 van de 4 936 gewezen zaken, uitgesproken in kort geding.
Deze twee evoluties hebben geleid tot een vervorming van het wezen van de geschillenberechting van de Raad van State waardoor zijn rechtspraak een minder grote rol is gaan spelen als toegelaten bron van het administratief recht waaruit de rechtsleer, vroeger meer dan nu, de elementen haalde voor de principes die zij ontwikkelde.
Een versterking van de Raad van State moet het, op voorwaarde dat zij gepaard gaat met andere maatregelen, zowel wat de interne organisatie als wat de rechtspleging betreft, mogelijk maken om een halt toe te roepen aan de groei van de gerechtelijke achterstand en deze achterstand weg te werken, om de gemiddelde duur van de procedure terug te brengen van 3 jaar tot ten hoogste 18 maanden, en moet de Raad van State toelaten om meer aandacht te schenken aan die geschillen waarin de principes het belangrijkste zijn.
Ik meen dat die doelstelling bereikt moet kunnen worden met de oprichting van twee bijkomende kamers en door de uitbreiding van het personeelsbestand van het auditoraat volgens de verhouding van vijf auditeurs voor drie staatsraden, zoals reeds is bepaald in de gecoördineerde wetten.
Tegelijkertijd worden er een aantal structurele maatregelen genomen :
kamer met alleenrechtsprekende rechter voor de zaken in kort geding wat ook het voorwerp van het geschil moge zijn;
de verplichting voor de partijen om het debat aan te passen aan het arrest dat is uitgesproken in kort geding.
Daarnaast zullen er een aantal andere specifieke maatregelen worden genomen met het oog op het definitief wegwerken van de gerechtelijke achterstand :
opstellen van een vierjarenplan door de Raad van State;
installatie van een beheerder die belast is met het administratieve beheer van de Raad van State en zijn infrastructuur, waardoor de magistraten zich volledig kunnen wijden aan hun rechterlijke taken; deze beheerder zal tevens belast worden met de taak om aan de Eerste voorzitter en aan de auditeur-generaal, onder wier gezag en leiding hij staat, verslag uit te brengen over de stand van zaken met betrekking tot het vierjarenplan voor het wegwerken van de achterstand in de rechtsbedeling.
Ook met betrekking tot de afdeling wetgeving van de Raad van State worden er een aantal maatregelen genomen :
regeling van de raadpleging van de afdeling wetgeving van de Raad van State, inzonderheid wanneer de hoogdringendheid wordt ingeroepen;
het voorzien in de mogelijkheid voor de organen van de Franse Gemeenschapscommissie om, na de overheveling van een aantal bevoegdheden van de Franse Gemeenschap naar het Waalse Gewest en naar de Franse Gemeenschapscommissie met toepassing van artikel 138 van de Grondwet, de afdeling wetgeving te raadplegen;
bevestiging van de rol van het coördinatiebureau en van de afdeling wetgeving inzake de coördinatie, codificatie en vereenvoudiging van de wetgeving.
Artikel 1
Deze bepaling is voorgeschreven bij artikel 83 van de Grondwet. Luidens artikel 77, 8º, van de Grondwet zijn de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat gelijkelijk bevoegd voor de wetten op de Raad van State.
Artikelen 2 tot 5
Met toepassing van artikel 138 van de Grondwet, dat een overhevelingssysteem instelt tussen de Franse Gemeenschap enerzijds, en het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie anderzijds, werden een aantal bevoegdheden van de Franse Gemeenschap overgeheveld naar het Waalse Gewest en naar de Franse Gemeenschapscommissie. Het gaat onder meer om de infrastructuren voor lichamelijke opvoeding, sport en openluchtleven, het toerisme, de sociale promotie, de beroepsomscholing en bijscholing en het leerlingenvervoer en om een aantal bevoegdheden op het gebied van gezondheidsbeleid en bijstand aan personen.
De artikelen 2 tot 6 van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, bepalen in welke gevallen de afdeling wetgeving van de Raad van State een advies moet uitbrengen.
Geen van deze bepalingen heeft betrekking op de Franse Gemeenschapscommissie zodat de afdeling wetgeving, telkens wanneer zij een adviesaanvraag ontving die uitging van de leden van het College van de Franse Gemeenschapscommissie, zich onbevoegd verklaarde :
« Si la section de législation du Conseil d'État est compétente, en application de l'article 3, § 1er , des lois sur le Conseil d'État, coordonnées le 12 janvier 1973, pour donner son avis sur des avant-projets ou des projets émanant des membres du collège réuni de la Commission communautaire commune, en revanche, elle ne l'est pas, faute de disposition légale, pour donner un avis sur des avant-projets ou des projets émanant des membres du Collège de la Commission communautaire française, comme elle l'a déjà indiqué à plusieurs reprises, sans avoir à se prononcer, à cette occasion, sur l'étendue des compétences normatives dudit Collège ou de la Commission. Seul le législateur fédéral pourrait, s'il l'estime opportun, étendre la compétence d'avis du Conseil d'État, section de législation, à ces catégories de textes, en complétant les lois sur le Conseil d'État coordonnées le 12 janvier 1973, conformément à l'article 160 de la Constitution. » (3).
Dat is het doel van deze bepalingen, die tevens zijn aangepast aan de nieuwe terminologie die gebruikt wordt in de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen om de uitvoerende organen van de Gemeenschappen en de Gewesten aan te duiden.
Artikel 6
De rol van de Raad van State en in het bijzonder van het coördinatiebureau en de afdeling wetgeving inzake de coördinatie, codificatie en vereenvoudiging van de wetgeving wordt bevestigd en versterkt.
Daar waar de begrippen coördinatie en codificatie bekende termen zijn, geldt dat niet voor het begrip vereenvoudiging van de wetgeving.
Dit artikel strekt ertoe om, gelet op de steeds grotere complexiteit van de wetgevingen, de verschillende wetgevers de mogelijkheid te bieden de Raad van State te vragen voorstellen te doen om de rechtsnormen die voorbijgestreefd zijn of waarvan de uitvoering, de interpretatie of de toepassing ernstige moeilijkheden oplevert, op een geordende wijze aan te passen. Dit nieuwe initiatief moet gekoppeld worden aan het jaarlijkse verslag dat onlangs in de gecoördineerde wetten is ingevoegd (artikel 119), waarin de Raad van State aanbevelingen kan doen, de wetgevers kan wijzen op een hele reeks « bijschavingen » van de teksten of op andere problemen waarvoor nooit een oplossing is gevonden.
Bovendien kunnen voortaan niet alleen de federale overheden, maar ook de gewest- en gemeenschapsoverheden zich tot de Raad van State wenden.
Om ervoor te zorgen dat het indienen van de vorderingen tot op zekere hoogte gecoördineerd verloopt, worden deze via de Eerste minister of via de Voorzitters van de gemeenschaps- of gewestregeringen naar de Raad van State gezonden.
Hier wordt enkel de raadpleging van de Raad van State geregeld. Iedere overheid zal, wat haar betreft, de coördinatie-, codificatie- of vereenvoudigingsprocedure moeten vaststellen. Wat de federale overheid betreft, is deze procedure vastgesteld bij de wet van 13 juni 1961 betreffende de coördinatie en de codificatie van wetten.
Artikel 7
Zoals de Raad van State adviseert, wordt artikel 14bis van de gecoördineerde wetten aangepast aan de nieuwe nummering van de artikelen van de Grondwet.
Article 8
Bepaald wordt dat alle zaken in kort geding behandeld moeten worden door een kamer met één staatsraad. Er is dus geen grond meer om te bepalen dat, in geval van uiterst dringende noodzakelijkheid, de schorsing door de bevoegde kamer moet worden bevestigd aangezien voortaan alle zaken in kort geding behandeld worden door een alleenzetelende rechter. Die bevestiging blijft echter vereist wanneer, wegens het spoedeisend karakter, de schorsing uitgesproken is terwijl een bepaalde partij niet gehoord is kunnen worden. In dat geval moet de bevestiging geschieden binnen drie dagen voor een kamer die deze keer is samengesteld uit drie rechters, waarbij de magistraat die de voorlopige schorsing heeft bevolen niet meer kan zetelen in de kamer die uitspraak doet over de bevestiging van de schorsing.
Zo ook wordt de zaak, wanneer de auditeur-verslaggever voorstelt om een middel dat steunt op machtsafwending in aanmerking te nemen, naar een kamer met drie leden verwezen met toepassing van artikel 90, § 3, tweede lid.
Artikel 21, tweede lid, van de gecoördineerde wetten bepaalt nu reeds dat de verzoekende partij haar belang verliest als zij de termijnen die zijn vastgesteld voor het toesturen van de memorie van wederantwoord of van de aanvullende memorie niet eerbiedigt.
Er geldt ten aanzien van haar tevens een vermoeden van afstand van geding wanneer zij geen verzoek tot voortzetting van de procedure indient binnen een termijn van dertig dagen die ingaat met de kennisgeving van het verslag van de auditeur waarin de verwerping of de onontvankelijkheid van het beroep wordt voorgesteld.
De bedoeling van de ontworpen bepaling is de partijen te verplichten om, na afloop van een procedure in kort geding, na te gaan of het wenselijk is dat de procedure tot nietigverklaring wordt voortgezet.
Het arrest dat de schorsing beveelt of de vordering daartoe afwijst, kan immers aanwijzingen bevatten omtrent de vermoedelijke afloop van het geding en, al naargelang van het geval, de steller van de akte ertoe brengen om de bestreden akte in te trekken of de verzoeker om de procedure niet voort te zetten en zo een nieuwe procedure besparen.
Indien de verwerende partij of de tussenkomende partij niet reageert, behoudt de Raad van State een beoordelingsbevoegdheid die echter beperkt is tot de gevallen van overmacht of van onoverkomelijke dwaling.
Zoals de Raad van State adviseert, wordt artikel 17 van de gecoördineerde wetten aangevuld met een bepaling die de bevoegde kamer toelaat om, wanneer zij de akte of het reglement waartegen het beroep gericht is, niet vernietigt, de bevolen schorsing expliciet op te heffen of in te trekken en dit met het oog op de rechtszekerheid en de klaarheid van de rechtsverhoudingen.
Artikel 9
Net als bij de schorsing worden de dringende maatregelen bevolen door een kamer met alleenzetelende rechter tenzij deze maatregelen, in geval van uiterst dringende noodzakelijkheid, bevolen zijn zonder dat alle partijen gehoord zijn kunnen worden. In dat geval moeten die maatregelen bevestigd worden door de kamer die bevoegd is om uitspraak ten gronde te doen.
Artikel 10
De ontworpen bepaling wil de vaste rechtspraak van de Raad van State vastleggen volgens welke met de memories genoemd in artikel 21, tweede lid, van de gecoördineerde wetten zowel de memorie van wederantwoord als de aanvullende memorie worden bedoeld.
Artikel 11
De termijnen die zijn vastgesteld in artikel 21bis , § 1 (30 dagen) en § 2 (60 dagen) voor de indiening van een verzoek tot tussenkomst zijn onverenigbaar met de snelle procedure die is ingesteld bij de artikelen 93 en 94 van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State, wanneer deze laatste kennelijk onbevoegd is of wanneer het verzoek kennelijk onontvankelijk, ongegrond of gegrond is.
Het gevolg daarvan is dat, wanneer het aannemelijk is dat er een verzoek tot tussenkomst zal worden ingediend, de auditeur, ook al bevindt hij zich voor één van de gevallen genoemd in de artikelen 93 en 94 van het besluit van de Regent, die procedure niet volgt, in ieder geval niet wanneer de termijnen voor het indienen van de tussenkomst nog niet verstreken zijn.
De ontworpen tekst die door de afdeling wetgeving wordt voorgesteld, voert een versnelde procedure in maar laat tegelijkertijd toe de rechten van verdediging beter te eerbiedigen en de partijen die een belang hebben bij de beslechting van de zaak met inachtneming van bepaalde termijnen te informeren.
Artikel 12
De Raad van State hanteert vaak het begrip ruimste vernietiging bij het onderzoek van de middelen die tot een nietigverklaring kunnen leiden.
Het komt vaak voor dat, wanneer de auditeur zich met toepassing van artikel 24 van de gecoördineerde wetten beperkt tot het onderzoek van de ontvankelijkheid of van één enkel middel dat volgens hem de oplossing van het geschil mogelijk maakt, de Staatsraad-verslaggever de auditeur bij beschikking vraagt om de andere middelen te onderzoeken, waarbij hij deze rechtspraak aanvoert.
Die praktijk is in strijd met de doelstelling die de wetgever voor ogen had toen hij deze bepaling goedkeurde en welke er duidelijk in bestond om « een aantal maatregelen in te voeren die er moeten toe bijdragen de achterstand bij de Raad van State weg te werken » (Gedr. St., Senaat, 1989-1990, nr. 984-2, blz. 2).
De ontworpen bepaling verplicht de afdeling administratie om uitspraak te doen bij wege van arrest, wat inhoudt dat elk van de partijen, en in het bijzonder de verzoekende partij, zich kan uitspreken over de keuze van de auditeur.
Artikelen 13 en 14
De artikelen 27 en 29 van de gecoördineerde wetten zijn niet meer aangevuld sedert de invoering van het kort geding, de voorlopige maatregelen en de dwangsom. Derhalve diende de opsomming van de in deze bepaling genoemde artikelen aangevuld te worden met de artikelen betreffende die procedures.
Artikel 15
Er moet door de Koning een specifiek zegelrecht vastgesteld kunnen worden voor de vordering tot schorsing. Het is immers onlogisch dat de schorsing van de tenuitvoerlegging van een administratieve akte of het bevelen van voorlopige maatregelen gratis kunnen worden verkregen. De vordering tot schorsing of tot het bevelen van voorlopige maatregelen is krachtens artikel 17, § 3, derde lid, van de gecoördineerde wetten inderdaad gekoppeld aan een verzoek tot nietigverklaring, bij ontstentenis waarvan de schorsing of het bevelen van voorlopige maatregelen worden opgeheven. Vermits de vordering tot schorsing de vordering tot nietigverklaring echter kan voorafgaan, is het niet uitgesloten dat deze laatste volkomen doelloos wordt door het feit van de schorsing zelf (4).
Dergelijke situaties kunnen als gevolg van de wijzigingen die door het voorliggende ontwerp in artikel 17 van de gecoördineerde wetten worden aangebracht steeds vaker voorkomen.
De Koning ontleent aan artikel 30, tweede lid, van de gecoördineerde wetten de bevoegdheid om « de tarieven der kosten en uitgaven, alsmede de rechten van zegel en registratie... » vast te stellen. Het besluit waarbij deze bevoegdheid wordt uitgeoefend is echter het besluit dat krachtens het eerste lid van hetzelfde artikel de rechtspleging regelt die gevolgd dient te worden voor de afdeling administratie in de gevallen bedoeld in de artikelen 10, 11, 12, 13, 14, 16, en 36. De artikelen 17 en 18 komen niet in de opsomming voor en ook al bevatten deze twee bepalingen elk zelf een machtiging aan de Koning, deze betreft, in tegenstelling tot die van artikel 30, tweede lid, alleen de procedure.
De artikelen 17 en 18 worden ingevoegd in de opsomming vervat in het eerste lid, dat aldus de wettelijke basis vormt op grond waarvan de Koning de zegelrechten kan vaststellen voor het verzoekschrift tot schorsing.
Daar waar artikel 90 bepaalt dat de beroepen tot nietigverklaring behandeld moeten worden door een kamer met drie staatsraden, dient van die regel afgeweken te kunnen worden en moet de voorzitter van de Kamer waarbij de zaak aanhangig is gemaakt, zoals reeds bepaald in artikel 93 van het besluit van de Regent, aangewezen kunnen worden als alleenzetelende rechter wanneer de vorderingen kennelijk onontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond zijn.
De Regering is bovendien van plan om gebruik te maken van de mogelijkheid die haar wordt verleend bij artikel 70, § 4, van het besluit van de Regent tot regeling van de rechtspleging voor de Raad van State, om de bedragen van de zegelrechten, die niet meer aangepast werden sinds 1983, te herzien.
Artikel 16
Gezien de gangbare werkwijze waarbij bijna alle arresten worden vertaald, is nodig gebleken de thans geldende regels te wijzigen en de Koning ermee te belasten om op objectieve wijze bij wege van een wijziging van het koninklijk besluit van 12 juni 1990 te bepalen in welke gevallen de arresten worden vertaald.
Bij wijze van voorbeeld moeten de arresten betreffende de regelgevende akten van de ééntalige Gemeenschappen en Gewesten niet meer worden vertaald.
De bepalingen van dit koninklijk besluit zullen, zodra zij in werking zijn getreden, van toepassing zijn op alle arresten die nog door de Raad van State vertaald dienen te worden, met inbegrip dus van de arresten van vóór die datum.
Artikel 17
De evolutie van het personeelsbestand van de verschillende componenten van de Raad van State is als volgt :
Leden van de Raad van State Membres du Conseil d'État |
Leden van het auditorat Membres de l'auditorat |
Leden van het coördinatiebureau Membres du bureau de coordination |
Leden van de griffie Membres du greffe |
|
Vóór de wet van 6 mei 1982. Avant la loi du 6 mai 1982 | 18 | 39 | 6 | 7 |
Wet van 6 mei 1982. Loi du 6 mai 1982 | 24 | 44 | 6 | 9 |
Wet van 31 december 1983. Loi du 31 décembre 1983 | 24 | 46 | 6 | 9 |
Wet van 16 juni 1989. Loi du 16 juin 1989 | 30 | 50 | 10 | 9 |
Wet van 17 oktober 1990. Loi du 17 octobre 1990 | 30 | 50 | 10 | 12 |
Wetsontwerp. Projet de loi | 36 | 60 | 14 | 18 |
De verhoging van het aantal magistraten zoals bepaald in het ontwerp is verantwoord gezien de voortdurende stijging van het aantal beroepen, in het bijzonder de beroepen tot schorsing en tot nietigverklaring die worden ingesteld tegen de akten en reglementen van de administratieve overheden.
Daar waar in de jaren 80 het aantal beroepen per jaar ongeveer constant bleef (tussen de 1 500 en 2 000 beroepen per jaar), zou dit aantal vanaf 1991-1992 een sterke stijging kennen met als gevolg dat, ook al steeg het aantal afgehandelde zaken in diezelfde periode, de achterstand in de rechtsbedeling toenam.
De cijfers zijn als volgt :
Binnengekomen zaken Affaires entrées |
Afgehandelde zaken Affaires terminées |
Hangende zaken Affaires en instance |
|
1989-1990 | 1 774 | 2 180 | 5 738 |
1990-1991 | 1 895 | 1 780 | 5 853 |
1991-1992 | 3 050 | 1 915 | 6 988 |
1992-1993 | 5 363 | 2 378 | 9 973 |
1993-1994 | 6 129 | 3 330 | 12 772 |
1994-1995 | 5 574 | 4 816 | 13 532 |
Als ervan wordt uitgegaan dat er jaarlijks gemiddeld 4 000 zaken worden behandeld, stemt de huidige achterstand van 14 000 hangende zaken overeen met een achterstand van ongeveer drie jaar en een half.
Er dient daarenboven op gewezen te worden dat deze cijfers geen rekening houden met het dubbele onderzoek dat sinds 1991-1992 dient te worden verricht voor een groot aantal zaken waarbij er tegelijkertijd een vordering tot schorsing en een beroep tot nietigverklaring wordt ingediend. Dat geldt in het bijzonder voor de zaken betreffende de vreemdelingen waar de achterstand te wijten is aan deze tweeledige rechtspraak.
Anderzijds kan het gemiddelde aantal arresten dat door een Kamer wordt gewezen en waarmee een zaak wordt afgehandeld op 700 worden geschat.
De installatie van twee bijkomende kamers zou het dus, samen met het doorvoeren van een aantal andere maatregelen zoals de alleenzetelende rechter voor zaken in kort geding en de verplichting om na een procedure in kort geding de voortzetting van de procedure te bevestigen, mogelijk moeten maken om door het aantal arresten dat per jaar gewezen wordt op te trekken van 4 500 naar 6 000, de stijging van de achterstand in de rechtsbedeling definitief te breken en deze achterstand te beginnen weg te werken.
Het doel dat met deze maatregelen wordt beoogd is de gemiddelde duur van het onderzoek van een zaak terug te brengen van drie jaar tot minder dan achttien maanden.
De uitbreiding van de personeelsformatie van het coördinatiebureau is gewettigd gezien zijn grotere rol inzake coördinatie, codificatie en vereenvoudiging van de wetgeving.
Opdat de maatregel van een alleenzetelende staatsraad voor de zaken in kort geding zo doeltreffend mogelijk zou zijn, dient ten slotte het aantal leden van de griffie met zes eenheden te worden verhoogd : 1 griffier per nieuwe kamer en 4 griffiers die ter beschikking worden gesteld van de staatsraden die alleen zullen zetelen voor de zaken in kort geding, welke gelijkelijk zullen worden verdeeld over de twee taalrollen.
Artikelen 18 tot 23
Momenteel is het auditoraat zowel aan Nederlandstalige als aan Franstalige zijde ingedeeld in secties waartussen de auditeurs worden verdeeld : vier secties administratie en één sectie wetgeving. Iedere sectie wordt geleid door een eerste auditeur die voortaan in artikel 69 van de gecoördineerde wetten, gewijzigd bij artikel 14 van het onderhavige ontwerp, wordt aangeduid als « eerste auditeur-afdelingshoofd ».
De ontworpen bepaling regelt de wijze van benoeming van deze eerste auditeurs-afdelingshoofden, alsook van de eerste referendarissen-afdelingshoofden, één Nederlandstalige en één Franstalige, die de werkzaamheden van het coördinatiebureau moeten leiden.
Gezien de belangrijke opdracht van de auditeurs-afdelingshoofden, omkadering van de adjunct-auditeurs, leiding over de werkzaamheden van het auditoraat, samen met de auditeur-generaal, dient er een perfecte verstandhouding en samenwerking te zijn tussen deze laatste en de eerste auditeurs-afdelingshoofden. De auditeur-generaal is dan ook het best geplaatst om de kandidaten voor deze functies voor te dragen.
De Raad van State stelt tevens voor om de nieuwe graden van eerste auditeurs-afdelingshoofden en eerste referendarissen-afdelingshoofden in te voegen in artikel 73, § 1, derde lid, van de gecoördineerde wetten. Deze bepaling vereist dat de gezamenlijke magistraten van de Raad van State evenveel Franstalige als Nederlandstalige magistraten tellen.
Rekening houdend echter met de vlakke loopbaan op het auditoraat tot de graad van eerste auditeur en op het coördinatiebureau tot de graad van eerste referendaris, kan de huidige tekst niet behouden worden, wil men het thans in de wet vastgestelde evenwicht tussen de twee groepen niet verstoren. Momenteel zijn er op het coördinatiebureau immers twee Nederlandstalige eerste referendarissen en geen Franstalige. De ontworpen tekst voorziet dus in een evenwicht binnen drie groepen die de leden van de Raad van State vertegenwoordigen, met uitzondering van de eerste voorzitter en de voorzitter, de leden van het auditoraat, met uitzondering van de auditeur-generaal en de adjunct-auditeur-generaal en de leden van het coördinatiebureau.
Artikel 24
Gezien de moeilijkheden die de toepassing van artikel 79, tweede lid jaarlijkse vervanging van een derde van de leden van de afdeling wetgeving met zich mee zou brengen op het vlak van de organisatie van de afdeling wetgeving, en zelfs van de afdeling administratie, wordt het nooit toegepast. Het artikel kan dus beter worden opgeheven.
Artikelen 25 tot 27
Deze bepalingen die de artikelen 82 tot 84 van de gecoördineerde wetten wijzigen, betreffen de organisatie van de afdeling wetgeving en in het bijzonder van de procedure voor de adviesaanvraag.
Naast de mogelijkheid waarin reeds is voorzien voor de afdeling om bijzonder bevoegde personen te raadplegen over speciale vraagpunten zal het haar vrij staan om de gemachtigde ambtenaar of de in het advies aangewezen gemachtigde van de minister tijdens een zitting te horen.
Dat wijst er nog maar eens op hoe belangrijk het is om de meest bevoegde persoon aan te wijzen om de afdeling wetgeving uitleg te verstrekken omtrent de bedoeling van de steller van het ontwerp.
Deze mogelijkheid om de gemachtigde van de minister te laten deelnemen aan de werkzaamheden van de afdeling wetgeving doet niets af aan de prerogatieven van de auditeur-verslaggever.
Daar waar de regel vervat in artikel 84 van de gecoördineerde wetten krachtens welke, in spoedeisende gevallen, de overheid die deze voor de afdeling wetgeving aanhangig maakt, kan eisen dat het advies binnen een termijn van ten hoogste drie dagen wordt meegedeeld, bedoeld was als uitzondering, wordt er momenteel voortdurend gebruik van gemaakt.
Tegelijkertijd is er, bij ontstentenis van enige wettelijke basis, een gebruik ontstaan waarbij de steller van het ontwerp niet vraagt om het advies binnen de in artikel 84 voorgeschreven termijnen mee te delen, maar wel binnen een termijn die hij bepaalt : tien dagen, een maand, twee maanden of vóór een vastgestelde datum (5).
Deze praktijk had als voordeel dat binnen een zo kort mogelijke tijd een zo volledig mogelijk advies werd gegeven aangezien, in tegenstelling tot wat in artikel 84 is bepaald wanneer het advies wordt gevraagd binnen een termijn van drie dagen, de aanwezigheid van assessoren vereist is.
Deze praktijken en gebruiken hebben negatieve gevolgen, niet alleen voor de organisatie van de afdeling wetgeving, welke meestal moet zetelen met voorrang boven alle andere zaken waardoor de werkzaamheden met betrekking tot andere, eerder ingediende aanvragen onderbroken moeten worden, maar vooral voor de kwaliteit van de adviezen aangezien de Raad van State, gezien de overdreven korte termijnen waarover hij beschikt om de teksten te onderzoeken, slechts onvolledige of oppervlakkige opmerkingen kan maken, wat hij steeds vermeldt in de aanhef van zijn adviezen.
Het wetsvoorstel-Henrion (6), dat de wet van 15 oktober 1991 zou worden, en dat de overheid die de afdeling wetgeving verzoekt om binnen een termijn van drie dagen een advies uit te brengen, verplicht om de hoogdringendheid met redenen te omkleden, is een eerste poging om het gebruik van artikel 84 te beperken.
Het ontbreken van een sanctie verklaart wellicht dat de verplichting om de hoogdringendheid te motiveren niet het beoogde effect heeft gehad.
Om deze problemen te verhelpen, stelt het wetsontwerp drie soorten adviesaanvragen voorop : de aanvragen waarin er geen termijn wordt gesteld, de aanvragen waarbij om een advies binnen een termijn van ten hoogste drie dagen (7) wordt verzocht en die waarbij om een advies binnen een termijn van ten hoogste één maand wordt verzocht.
Behalve voor de spoedeisende gevallen en de aanvragen waarbij om een advies binnen een termijn van ten hoogste één maand wordt verzocht, vindt het onderzoek van de zaken plaats in volgorde van de inschrijving ervan op de rol, wat natuurlijk niet wegneemt dat de adviezen, rekening houdend met het belang of de complexiteit van bepaalde teksten, in een andere volgorde worden uitgebracht.
Wat betreft de adviesaanvragen waarbij de hoogdringendheid wordt ingeroepen, voorziet het ontwerp in twee maatregelen :
de motivering van de hoogdringendheid die het onderzoek binnen drie dagen wettigt, moet worden vermeld in de aanhef van de regelgevende akte (de wetsontwerpen en de ontwerpen van decreet of ordonnantie hebben geen aanhef);
wanneer de spoedbehandeling wordt gevraagd, heeft het advies van de afdeling wetgeving betrekking op de juridische grondslag, de bevoegdheid van de steller van de handeling alsook op de vraag of aan de voorgeschreven vormvereisten is voldaan. Wanneer de adviesaanvraag betrekking heeft op een wetsontwerp of voorstel of op amendementen op deze ontwerpen of voorstellen, moet de Raad van State ambtshalve onderzoeken of de desbetreffende tekst een aangelegenheid betreft bedoeld in de artikelen 74, 77 of 78 van de Grondwet.
Niets belet echter dat de afdeling wetgeving ook nog andere opmerkingen formuleert die zij belangrijk acht.
De eerste maatregel is wellicht de belangrijkste aangezien zij de afdeling administratie van de Raad van State toelaat om, in geval van een beroep tot nietigverklaring, na te gaan of de hoogdringendheid die in de aanhef van de regelgevende akte die voor haar wordt aangevochten, terecht werd ingeroepen zoals zij thans doet (8) wanneer de hoogdringendheid is ingeroepen om de raadpleging van de afdeling wetgeving overeenkomstig artikel 3 van de gecoördineerde wetten te ontwijken en om deze akten te sanctioneren wat betreft de aspecten die de Raad van State niet heeft kunnen onderzoeken.
Anderzijds moeten de stellers van de ontwerpen, wanneer zij artikel 84, 2º, van de gecoördineerde wetten inroepen, zich bewust zijn van de beknoptheid van de raadpleging, die in principe slechts betrekking heeft op enkele aspecten die zijn opgesomd in de wet.
De invoering van de mogelijkheid om een advies aan te vragen binnen een termijn van ten hoogste één maand ten slotte strekt ertoe een einde stellen aan het gebruik om in de adviesaanvraag de termijn vast te stellen waarbinnen de Raad van State verzocht wordt zijn advies uit te brengen. Om alle misbruik te voorkomen bepaalt het ontwerp dat deze aanvragen ingediend moeten worden op verzoek van de Ministerraad of van de gemeenschaps- of gewestregeringen en niet op het verzoek van de Ministers afzonderlijk.
Luidens artikel 83 van de gecoördineerde wetten wordt de overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse versie van de adviezen van de afdeling wetgeving, die in deze twee talen gesteld dienen te worden, nagezien door de leden van het auditoraat, onder het toezicht van het lid van de Kamer dat bewijs levert van de kennis van deze twee talen. Deze procedure wordt in de praktijk niet meer toegepast. De ontworpen tekst bepaalt dat alleen het lid van de Kamer deze controle uitvoert.
Artikelen 28 en 29
Deze bepalingen voorzien in de oprichting van twee bijkomende kamers, één Nederlandstalige en één Franstalige, die kennis moeten nemen van de zaken die betrekking hebben op vreemdelingengeschillen. Mochten, rekening houdend met de internationale omstandigheden, deze geschillen afnemen, dan kunnen deze kamers vanzelfsprekend kennis nemen van andere geschillen.
Artikel 30
Het beginsel dat de kamers van de afdeling administratie samengesteld zijn uit drie staatsraden wordt slechts gehandhaafd voor de beroepen tot nietigverklaring. In administratief kort geding worden alle zaken behandeld door een kamer met alleenzetelende rechter.
Vaak wordt de schorsing beschouwd als een zware beslissing aangezien zij het « privilège du préalable » en de onmiddellijke doeltreffendheid van de bestuurshandeling raakt.
Er mag echter niet worden vergeten dat:
1º zoals bij alle procedures voor de Raad van State, de vordering in kort geding twee keer wordt onderzocht, eerst op het niveau van het lid van het auditoraat dat belast is met het opstellen van het verslag, vervolgens op het niveau van de geadieerde kamer;
2º zoals reeds in de wet is bepaald (artikel 17, § 2, derde lid), de arresten waarbij de schorsing is bevolen, ingetrokken of gewijzigd kunnen worden op verzoek van de partijen en dit, zoals bepaald in het ontwerp, door een kamer met drie staatsraden;
3º het ontwerp ten slotte bepaalt dat wanneer de zaak belangrijk principiële kwesties aan de orde stelt, de kamervoorzitters kunnen bevelen dat zij naar een kamer met drie staatsraden wordt verwezen.
De alleenzetelende rechter voor de zaken in kort geding moet het mogelijk maken om zoveel mogelijk personeel vrij te maken dat ingezet dient te worden voor andere taken, zoals de wegwerking van de achterstand in de rechtsbedeling.
De vorderingen tot het opleggen van een dwangsom kunnen gesteld worden in het verzoekschrift tot schorsing, in het verzoekschrift tot nietigverklaring en zelfs in een nieuw verzoekschrift dat wordt ingediend nadat de Raad van State uitspraak heeft gedaan. Dat is het geval dat bedoeld wordt in artikel 36, § 1, van de gecoördineerde wetten. In de eerste twee gevallen staan de vorderingen tot het opleggen van een dwangsom in ondergeschikt verband tot de hoofdvorderingen, nl. de vorderingen tot schorsing of tot nietigverklaring. Zij worden onderzocht door een kamer die is samengesteld zoals is voorgeschreven voor het onderzoek van de hoofdvorderingen. In het derde geval wordt uitdrukkelijk bepaald dat het onderzoek dient te geschieden door een kamer met drie leden.
De bepaling die voorschrijft dat de beroepen tot nietigverklaring ingesteld tegen de administratieve beslissingen die genomen zijn met toepassing van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen behandeld moeten worden door een kamer met een alleenzetelende staatsraad, blijft behouden.
Een alleenzetelende rechter is tevens vereist wanneer er toepassing wordt gemaakt van artikel 17, § 4bis (geen verzoek tot voortzetting van de procedure na een schorsing), § 4ter (geen verzoek tot voortzetting van de procedure na de afwijzing van een vordering tot schorsing), van artikel 21, tweede lid (ontbreken van het vereiste belang), zesde lid (afstand van geding) of wanneer in het verslag van de auditeur wordt voorgesteld het beroep doelloos te verklaren (de akte werd ingetrokken, vernietigd, opgeheven of gewijzigd in de loop van het geding), kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk gegrond of kennelijk niet-gegrond te verklaren, de afstand van het geding toe te wijzen of de zaak van de rol af te voeren (het geding wordt niet hervat of er werden geen fiscale zegels aangebracht op het verzoekschrift).
Ten slotte wordt, zoals de Raad van State voorstelt, de mogelijkheid om op aanvraag van de verzoeker dan wel ambtshalve, de collegiale rechtspraak te herstellen, waarin artikel 90, derde lid, van de gecoördineerde wetten thans voorziet voor de berechting van vreemdelingengeschillen, veralgemeend tot alle gevallen waarin de kamer uitspraak doet met één lid. Er dient echter op gewezen te worden dat de kamervoorzitter geenszins gebonden is door deze aanvraag en daaraan slechts gevolg zal geven indien deze op ernstige gronden berust.
Artikel 31
Er dient te worden gewaakt over de eenheid van de rechtspraak door de twee korpsoversten van de Raad van State, nl. de eerste voorzitter en de auditeur-generaal. Deze twee magistraten hebben, overeenkomstig artikel 74, eerste lid, de eed afgelegd in handen van de Koning en dienen derhalve, als de hoogste gezagsdragers van de Raad van State, de eenheid van de rechtspraak te waarborgen, die van fundamenteel belang is voor de instelling.
Artikel 32
Deze bepaling wordt aangepast aan de nieuwe nummering van de gecoördineerde Grondwet.
Artikel 33
De auditeur-generaal moet medezeggenschap hebben bij het opstellen van de bepalingen van het reglement van orde dat niet alleen betrekking heeft op de leden van het auditoraat, maar ook op het coördinatiebureau, de griffie, en op de werking van de afdeling administratie en de afdeling wetgeving.
Artikel 34
Met het oog op het vergroten van de beheersautonomie van de Raad van State wordt er een functie van beheerder ingesteld, die, volgens het mandaatprincipe en voor een hernieuwbare periode van drie jaar zal worden opgevuld door iemand die het bewijs levert van een ruime ervaring inzake beheer.
De bedoeling is een administratief beheerder met veel ervaring toe te voegen aan de Raad van State, die zich zal bezighouden met het beheer van het administratieve personeel, van de goederen, zowel de roerende als de onroerende, alsook van de infrastructuur zoals bv. de informatica.
De aanwezigheid van een beheerder op de Raad van State moet ervoor zorgen dat de magistraten zich volledig aan hun rechterlijke taken kunnen wijden.
Indien er problemen opduiken die onder zijn beheersbevoegdheid vallen, dan dient hij deze voor te leggen aan de gezagsdragers van de Raad van State, onder wier gezag en leiding hij staat. Hij maakt hun tevens jaarlijks zijn bemerkingen over met betrekking tot de uitvoering van het plan voor de wegwerking van de achterstand in de rechtsbedeling dat werd opgesteld door de algemene vergadering van de Raad van State, alsook zijn suggesties in verband met het aanwenden van materiële middelen aan de hand waarvan het in het plan gestelde doel kan worden bereikt.
Ook al wordt de rangorde op de Raad van State, die naar de buitenwereld toe steeds werd vertegenwoordigd door de Eerste Voorzitter of de Auditeur-generaal, niet gewijzigd door de aanwezigheid van een beheerder, toch beschikt deze wat zijn opdrachten betreft over een ruime beheersautonomie.
De nadere regels voor de uitoefening van dit mandaat worden vastgesteld door de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit.
Artikel 35
Aangezien het coördinatiebureau onder het gezag en onder de leiding staat van de eerste voorzitter, kan het advies van de auditeur-generaal over de door de leden van dat bureau uitgeoefende bijbetrekkingen, zoals de Raad van State voorstelt, worden afgeschaft.
Artikel 36
Het jaarverslag moet in ieder geval een stand van zaken met betrekking tot de evolutie van de achterstand in de rechtsbedeling bevatten.
Aangezien met het jaarverslag een ander doel wordt beoogd dan met het vierjarenplan, werd geoordeeld dat het beter is deze twee verplichtingen in afzonderlijke teksten te laten staan.
Artikel 37
Het opstellen van een jaarlijks herzienbaar meerjarenplan voor de wegwerking van de achterstand in de rechtsbedeling door de Raad van State heeft tot doel om de Raad te laten meewerken aan en te responsabiliseren inzake de verwezenlijking van deze doelstelling.
Het is zijn taak om, samen met de beheerder, de talrijke materiële en financiële middelen en middelen op het vlak van personeel die hem zijn toegekend, op de meest doeltreffende wijze aan te wenden, rekening houdend met de wijzigende omstandigheden.
Bij wijze van voorbeeld zou de Raad van State moeten nagaan of het nodig is om het dubbele onderzoek door het coördinatiebureau en het auditoraat op de afdeling wetgeving, te handhaven, dan wel of het niet beter zou zijn om al het personeel waarover het auditoraat beschikt in te zetten voor de wegwerking van de achterstand in de rechtsbedeling op het niveau van de afdeling administratie.
Artikel 38
Aangezien de artikelen 2 en 3 van de wet van 13 juni 1961 betreffende de coördinatie en de codificatie van wetten overgenomen zijn in artikel 6 van het ontwerp dat een artikel 6bis invoegt in de gecoördineerde wetten, dienen zij te worden opgeheven.
Artikel 39
Om organisatorische redenen zal het wetsontwerp pas op de eerste dag van de tweede maand volgend op die gedurende welke zij in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt, in werking treden. Deze tijdspanne moet iedereen in staat stellen om zich vertrouwd te maken met de vernieuwingen die deze wet invoert.
Alle bepalingen voor de organisatie waarvan een koninklijk uitvoeringsbesluit genomen dient te worden, treden echter pas samen met deze besluiten in werking.
Dat is, Dames en Heren, de inhoud van het wetsontwerp dat de regering voorlegt aan de beraadslaging van de Wetgevende Kamers.
De Minister van Binnenlandse Zaken,
Johan VANDE LANOTTE.
Koning der Belgen,
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken :
Onze Minister van Binnenlandse Zaken is gelast in Onze naam bij de Wetgevende Kamers het ontwerp van wet in te dienen, waarvan de tekst volgt :
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Art. 2
In artikel 2, § 1, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, vervangen bij de wet van 9 augustus 1980 en gewijzigd bij de wet van 16 juni 1989, worden de woorden « of van de Verenigde Vergadering bedoeld in artikel 60 » vervangen door de woorden « , van de Franse Gemeenschapscommissie of van de Verenigde Vergadering respectievelijk bedoeld in het derde en vierde lid van artikel 60 ».
Art. 3
In artikel 3 van dezelfde gecoördineerde wetten, vervangen bij de wet van 9 augustus 1980 en gewijzigd bij de wetten van 16 juni 1989, 4 juli 1989 en 6 april 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º in § 1, eerste lid, eerste volzin, worden de woorden « de leden van de Gemeenschaps- of Gewestexecutieven en de leden van het Verenigd College bedoeld in artikel 60 » vervangen door de woorden « de leden van de gemeenschaps- of gewestregeringen, de leden van het College van de Franse Gemeenschapscommissie en de leden van het Verenigd College respectievelijk bedoeld in het derde en vierde lid van artikel 60 »;
2º in § 1, eerste lid, wordt tussen de eerste en de tweede zin de volgende zin ingevoegd:
« De adviesaanvraag vermeldt de naam van de gemachtigde of van de ambtenaar die de minister aanwijst om de afdeling wetgeving de dienstige toelichtingen te verstrekken. »;
3º in § 1, eerste lid, derde volzin, worden de woorden « aan de Executieve » vervangen door de woorden « aan de Regering, aan het College van de Franse gemeenschapscommissie »;
4º in § 1, tweede lid, wordt het woord « Executieve » vervangen door het woord « Regering »;
5º § 1 wordt aangevuld met het volgende lid :
« Wat het College van de Franse Gemeenschapscommissie betreft, dient alleen voor de besluiten die betrekking hebben op aangelegenheden die met toepassing van artikel 138 van de Grondwet zijn overgeheveld, het advies van de afdeling wetgeving te worden gevraagd. »;
6º in § 4, tweede lid, worden de woorden « aan de Regering, aan de bevoegde Executieve » vervangen door de woorden « aan de federale regering, aan de bevoegde gemeenschaps- of gewestregering, aan het College van de Franse Gemeenschapscommissie ».
Art. 4
In artikel 4, eerste lid, van dezelfde gecoördineerde wetten, vervangen bij de wet van 16 juni 1989, worden de woorden « de leden van de Gemeenschaps- of Gewestexecutieven en de leden van het Verenigd College bedoeld in artikel 60 » vervangen door de woorden « de leden van de gemeenschaps- of gewestregeringen, de leden van het College van de Franse Gemeenschapscommissie en de leden van het Verenigd College respectievelijk bedoeld in het derde en vierde lid van artikel 60 ».
Art. 5
In artikel 6 van dezelfde gecoördineerde wetten, vervangen bij de wet van 16 juni 1989, worden de woorden « de Voorzitters van de Gemeenschaps- of Gewestexecutieven en diegene die het Verenigd College, bedoeld in artikel 60 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, voorzit » vervangen door de woorden « de voorzitters van de gemeenschaps- of gewestregeringen en diegenen die het College van de Franse Gemeenschapscommissie of het Verenigd College, respectievelijk bedoeld in het derde en vierde lid van artikel 60 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, voorzitten ».
Art. 6
In titel II van dezelfde gecoördineerde wetten wordt een artikel 6bis ingevoegd, luidend als volgt:
« De Eerste Minister, de Voorzitters van de gemeenschaps- of gewestregeringen en diegene die het College van de Franse Gemeenschapscommissie voorzit alsook diegene die het Verenigd College voorzit respectievelijk bedoeld in het derde en vierde lid van artikel 60 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen, kunnen, ieder wat hem betreft, via de eerste voorzitter aan het coördinatiebureau vragen om de wetgeving die zij aanwijzen te coördineren, te codificeren of te vereenvoudigen.
Het coördinatiebureau legt zijn ontwerp voor aan de afdeling wetgeving, die het samen met haar gemotiveerd advies bezorgt aan de Eerste Minister of aan de betrokken voorzitters. »
Art. 7
In artikel 14bis , eerste lid, van dezelfde gecoördineerde wetten, ingevoegd bij de wet van 16 juni 1989, worden de woorden « de artikelen 59bis , 59ter , 107quater , 108ter en 115 van de Grondwet » vervangen door de woorden « de artikelen 39, 127, § 1, 128, § 1, 129, § 1, 130, § 1, 135, 136, eerste lid, 140, 141, 175, 176 en 177 van de Grondwet ».
Art. 8
In artikel 17 van de dezelfde gecoördineerde wetten, vervangen bij de wet van 19 juli 1991, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º § 1, tweede lid, wordt vervangen door de volgende bepaling :
« Onverminderd artikel 90, §§ 2 en 3, wordt, nadat de partijen gehoord zijn of behoorlijk opgeroepen, de schorsing bevolen bij gemotiveerd arrest van de voorzitter van de geadieerde kamer of van de staatsraad die hij daartoe aanwijst. »;
2º § 1, derde lid, wordt vervangen door de volgende bepaling :
« In geval van uiterst dringende noodzakelijkheid kan de schorsing bij voorraad worden bevolen, zonder dat de partijen, of sommige van hen, zijn gehoord. Alsdan worden in het arrest dat de voorlopige schorsing beveelt, de partijen binnen drie dagen opgeroepen om te verschijnen voor de kamer die uitspraak doet over de bevestiging van de schorsing. »;
3º in § 1, vierde lid, worden de woorden « het handhaven » vervangen door de woorden « de bevestiging »;
4º in § 3, derde lid, worden de woorden « of door de staatsraad die hij aanwijst » ingevoegd tussen de woorden « door de voorzitter van de kamer » en de woorden « die ze heeft uitgesproken »;
5º in § 4, worden de woorden « De kamer » vervangen door de woorden « De voorzitter van de kamer of de staatsraad die hij aanwijst »;
6º een § 4bis wordt ingevoegd, luidend als volgt :
« § 4bis . De afdeling administratie kan, volgens een versnelde rechtspleging vastgesteld door de Koning, de akte of het reglement nietigverklaren waarvan de schorsing gevorderd wordt, indien de verwerende partij of degene die een belang heeft bij de beslechting van het geschil binnen dertig dagen te rekenen van de kennisgeving van het arrest waarbij de schorsing bevolen wordt of de voorlopige schorsing bevestigd wordt, geen verzoek tot voortzetting van de rechtspleging heeft ingediend. »
7º een § 4ter wordt ingevoegd, luidend als volgt :
« § 4ter . Ten aanzien van de verzoekende partij geldt een vermoeden van afstand van geding wanneer de verzoekende partij, nadat de vordering tot schorsing van een akte of een reglement afgewezen is, geen verzoek tot voortzetting van de rechtspleging indient binnen een termijn van dertig dagen die ingaat met de kennisgeving van het arrest. »;
8º in § 6, tweede lid, worden de woorden « artikelen 6, 6bis en 17 van de Grondwet » vervangen door de woorden « artikelen 10, 11 en 24 van de Grondwet »;
9º een § 7 wordt ingevoegd, luidend als volgt:
« § 7. Indien de kamer die bevoegd is om uitspraak te doen over de grond van de zaak, de akte of het reglement waartegen het beroep gericht is niet vernietigt, kan ze de bevolen schorsing opheffen of intrekken. »
Art. 9
In artikel 18 van dezelfde gecoördineerde wetten, vervangen bij de wet van 19 juli 1991 en gewijzigd bij de wet van 22 december 1992, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º in het tweede lid worden de woorden « met eenparigheid van stemmen van de kamer die bevoegd is om uitspraak ten gronde te doen » vervangen door de woorden « van de voorzitter van de kamer die bevoegd is om uitspraak ten gronde te doen of van de staatsraad die hij daartoe aanwijst »;
2º het derde lid wordt vervangen door de volgende bepaling :
« In geval van uiterst dringende noodzakelijkheid kunnen voorlopige maatregelen worden bevolen, zonder dat de partijen, of sommige van hen, gehoord worden. Alsdan worden in het arrest dat de voorlopige maatregelen beveelt, de partijen binnen drie dagen opgeroepen om te verschijnen voor de kamer die uitspraak doet over de handhaving van de maatregelen die niet zouden zijn uitgevoerd. »
Art. 10
In artikel 21 van dezelfde gecoördineerde wetten, vervangen bij de wet van 17 oktober 1990, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º in het tweede lid worden de woorden « van de memories » vervangen door de woorden « van de memorie van wederantwoord of van de aanvullende memorie »;
2º in de Franse tekst van het zesde lid wordt het woord « signification » vervangen door het woord « notification ».
Art. 11
Artikel 21bis , van dezelfde gecoördineerde wetten, ingevoegd bij de wet van 17 oktober 1990, wordt aangevuld met een paragraaf 3 dat luidt als volgt :
« § 3. Wanneer het aangewezen lid van het auditoraat zonder verwijl verslag uitbrengt en voorstelt het beroep kennelijk onontvankelijk, kennelijk gegrond of ongegrond te verklaren, brengt de auditeur-generaal het beroep en het verslag ter kennis van diegenen die bij de beslechting van de zaak een belang hebben en die erin kunnen tussenkomen. Het verzoek tot tussenkomst, dat de middelen uiteenzet, wordt ingediend binnen een termijn van uiterlijk vijftien dagen na ontvangst van de kennisgeving van het beroep en het verslag.
De voorzitter van de kamer waarbij de zaak aanhangig is gemaakt of de staatsraad die hij aanwijst, roept de verzoekende partij, de verwerende partij en de tussenkomende partij op om uiterlijk de tiende dag na het verstrijken van die termijn voor hem te verschijnen. »
Art. 12
Artikel 24, tweede lid, van dezelfde gecoördineerde wetten, ingevoegd bij de wet van 17 oktober 1990, wordt aangevuld als volgt :
« In dat geval doet de afdeling administratie uitspraak bij wege van arrest over de conclusies van het verslag. »
Art. 13
In artikel 27 van dezelfde gecoördineerde wetten, worden de woorden « artikelen 11, 14 en 16 » vervangen door de woorden « artikelen 11, 14, 16, 17, 18 en 36 ».
Art. 14
In artikel 29 van dezelfde gecoördineerde wetten, worden de woorden « artikelen 10, 11, 12, 13, 14 en 16 » vervangen door de woorden « artikelen 10, 11, 12, 13, 14, 16, 17, 18 en 36 ».
Art. 15
In artikel 30 van dezelfde gecoördineerde wetten, vervangen bij de wet van 17 oktober 1990, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º het eerste lid wordt vervangen door de volgende bepaling :
« De rechtspleging welke in de bij de artikelen 11, 12, 13, 14, 16, 17, 18 en 36 bedoelde gevallen voor de afdeling administratie dient te worden gevolgd, wordt vastgesteld bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit. »;
2º het derde lid wordt aangevuld met de woorden : « zo nodig in afwijking van artikel 90 ».
Art. 16
Artikel 63, eerste lid, tweede volzin, van dezelfde gecoördineerde wetten, vervangen bij de wet van 16 juni 1989, wordt vervangen door de volgende bepaling :
« De arresten worden vertaald in de gevallen bepaald door de Koning. »
Art. 17
Artikel 69 van dezelfde gecoördineerde wetten, vervangen bij de wet van 16 juni 1989 en gewijzigd bij de wetten van 17 oktober 1990 en 19 juli 1991, wordt vervangen als volgt:
« Artikel 69. De Raad van State is samengesteld :
uit zesendertig leden, zijnde een eerste voorzitter, een voorzitter, tien kamervoorzitters en vierentwintig staatsraden;
uit het auditoraat, samengesteld uit een auditeur-generaal, een adjunct-auditeur-generaal, tien eerste auditeurs-afdelingshoofden, achtenveertig eerste auditeurs, auditeurs en adjunct-auditeurs;
uit het coördinatiebureau, samengesteld uit twee eerste referendarissen-afdelingshoofden, twaalf eerste referendarissen, referendarissen en adjunct-referendarissen;
uit de griffie, samengesteld uit een hoofdgriffier en zeventien griffiers, waarvan een griffier-informaticus. »
Art. 18
Artikel 71 van dezelfde gecoördineerde wetten, gewijzigd bij de wetten van 17 oktober 1990 en 24 maart 1994, wordt gewijzigd als volgt:
1º in § 2, eerste lid, a) , worden de woorden « van de eerste voorzitter en » geschrapt;
2º een § 3bis wordt ingevoegd, luidend als volgt :
« § 3bis . De eerste auditeurs-afdelingshoofden worden, op eensluidend advies van de auditeur-generaal, benoemd door de Koning, na te zijn gekozen uit de eerste auditeurs die hierom verzoeken. »
3º een § 3ter wordt ingevoegd, luidend als volgt :
« § 3ter . De eerste referendarissen-afdelingshoofden worden, op eensluidend advies van de eerste voorzitter, benoemd door de Koning, na te zijn gekozen uit de eerste referendarissen die hierom verzoeken. »
4º in § 4, tweede lid, worden na de woorden « adjunct-auditeur-generaal » de woorden « eerste auditeur-afdelingshoofd » ingevoegd;
5º in § 4, derde lid, worden na de woorden « tenzij hij » de woorden « eerste auditeur-afdelingshoofd of » ingevoegd.
Art. 19
Artikel 73 van dezelfde gecoördineerde wetten, gewijzigd bij de wetten van 6 mei 1982 en 17 oktober 1990, wordt gewijzigd als volgt:
1º § 1, tweede lid, wordt vervangen door het volgende lid:
« De adjunct-auditeur-generaal moet door zijn diploma het bewijs leveren dat hij het examen van doctor of licentiaat in de rechten heeft afgelegd in de andere taal, Nederlands of Frans, dan die van de auditeur-generaal. »;
2º § 1, derde lid, eerste zin, wordt vervangen door de volgende zin:
« De helft van de kamervoorzitters en de staatsraden samen, van de eerste auditeurs-afdelingshoofden, van de eerste auditeurs, van de auditeurs en adjunct-auditeurs samen, van de eerste referendarissen-afdelingshoofden, van de eerste referendarissen, van de referendarissen en adjunct-referendarissen samen, moeten door hun diploma het bewijs leveren dat zij het examen van doctor of licentiaat in de rechten in het Nederlands hebben afgelegd; de andere helft van elke groep ambtsdragers, dat zij het in het Frans hebben afgelegd. »
3º in § 2, vijfde lid, worden de woorden « , alsook de beheerder » toegevoegd tussen de woorden « leden van het administratief personeel van de Raad van State » en de woorden « kunnen dat bewijs ook leveren ».
Art. 20
In artikel 74, tweede lid, van dezelfde gecoördineerde wetten, gewijzigd bij de wet van 17 oktober 1990, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º de woorden « de eerste auditeurs-afdelingshoofden » worden ingevoegd tussen de woorden « de adjunct-auditeur-generaal » en de woorden « de eerste auditeurs »;
2º de woorden « de eerste referendarissen-afdelingshoofden » worden ingevoegd tussen de woorden « de adjunct-auditeurs » en de woorden « de eerste referendarissen ».
Art. 21
In artikel 75 van dezelfde gecoördineerde wetten, gewijzigd bij de wet van 16 juni 1989, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1º in het eerste lid worden de woorden « De door Hem aangewezen eerste auditeurs » vervangen door de woorden « De eerste auditeurs-afdelingshoofden »;
2º het derde lid wordt vervangen als volgt:
« De adjunct-auditeur oefent zijn ambt uit onder leiding van een eerste auditeur-afdelingshoofd of een door de laastgenoemde aangewezen eerste auditeur. »
Art. 22
In artikel 76 van dezelfde wetten, gewijzigd bij de wet van 17 oktober 1990, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1º in artikel 1 worden de woorden « bij wege van een arrest » ingevoegd na de woorden « de afdeling administratie »;
2º in het tweede lid worden de woorden « de eerste auditeurs-afdelingshoofden » ingevoegd na de woorden « de adjunct-auditeur-generaal ».
Art. 23
In artikel 77, § 2, van dezelfde gecoördineerde wetten, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º tussen het eerste en het tweede lid wordt het volgende lid ingevoegd:
« De eerste referendarissen-afdelingshoofden verdelen de zaken onder de leden van het coördinatiebureau en leiden hun werkzaamheden. »
2º het tweede lid wordt vervangen als volgt:
« De adjunct-referendaris oefent zijn ambt uit onder leiding van een eerste referendaris-afdelingshoofd of een door de laatstgenoemde aangewezen eerste referendaris. »
Art. 24
Artikel 79 van dezelfde gecoördineerde wetten, gewijzigd bij de wet van 6 mei 1982, wordt gewijzigd als volgt:
1º in het eerste lid worden de woorden « voor een termijn van drie jaar » geschrapt;
2º het tweede lid wordt opgeheven.
Art. 25
Artikel 82 van dezelfde gecoördineerde wetten wordt aangevuld met het volgende lid :
« Zij kan de gemachtigde ambtenaar of de gemachtigde van de minister die in de adviesaanvraag is aangewezen, horen. »
Art. 26
In artikel 83, eerste lid, van dezelfde gecoördineerde wetten, gewijzigd bij de wetten van 6 mei 1982 en 31 december 1983, worden de woorden « de leden van het auditoraat, onder het toezicht van » geschrapt.
Art. 27
Artikel 84 van dezelfde gecoördineerde wetten, gewijzigd bij de wetten van 15 oktober 1991 en 6 april 1995, wordt vervangen als volgt :
« Artikel 84. Het onderzoek van de zaken vindt plaats in de volgorde van de inschrijving ervan op de rol, uitgezonderd :
1º wanneer de Ministerraad, de gemeenschaps- of gewestregeringen, het College van de Franse Gemeenschapscommissie alsmede het Verenigd College bedoeld in het derde en vierde lid van artikel 60 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, vragen dat het advies of het voorontwerp binnen een termijn van ten hoogste één maand wordt meegedeeld;
2º wanneer, in spoedeisende gevallen die in de aanvraag met bijzondere redenen worden omkleed, de overheid die de afdeling wetgeving adieert vraagt dat het advies of het voorontwerp wordt meegedeeld binnen een termijn van ten hoogste drie dagen of binnen een termijn van ten hoogste acht dagen in het geval bedoeld in artikel 2, § 4. Alsdan wordt de motivering die in de aanvraag wordt opgegeven, overgenomen in de aanhef van de verordening.
Wanneer verzocht wordt om spoedbehandeling, mag het advies van de afdeling wetgeving, onverminderd artikel 2, § 1, tweede lid, zich bepalen tot het onderzoek van de rechtsgrond, van de bevoegdheid van de steller van de handeling alsmede van de vraag of aan de voorgeschreven vormvereisten is voldaan. »
Art. 28
Artikel 86, eerste lid, van dezelfde gecoördineerde wetten wordt vervangen door de volgende bepaling :
« De afdeling administratie is ingedeeld in negen kamers: vier Nederlandstalige kamers, vier Franstalige kamers en één tweetalige kamer, elk samengesteld uit drie leden. »
Art. 29
In artikel 87 van dezelfde gecoördineerde wetten worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º het volgende lid wordt tussen het eerste en het tweede lid ingevoegd :
« Eén Nederlandstalige kamer neemt bij voorrang kennis van de vorderingen ingediend tegen administratieve beslissingen die genomen zijn met toepassing van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. »;
2º het volgende lid wordt tussen het tweede en het derde lid ingevoegd :
« Eén Franstalige kamer neemt bij voorrang kennis van de vorderingen ingediend tegen administratieve beslissingen die genomen zijn met toepassing van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. »
Art. 30
Artikel 90 van dezelfde gecoördineerde wetten, gewijzigd bij de wet van 6 mei 1993, wordt vervangen door de volgende bepaling :
§ 1. De kamers van de afdeling administratie houden zitting met drie leden voor adviezen, annulatieberoepen en voor met toepassing van artikel 36, § 1, ingestelde vorderingen tot het opleggen van een dwangsom.
Zij houden evenwel zitting met één lid:
1º inzake annulatieberoepen ingesteld tegen administratieve beslissingen genomen met toepassing van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
2º inzake beroepen waarbij toepassing wordt gegeven aan artikel 17, §§ 4bis en 4ter , aan artikel 21, tweede en zesde lid, of wanneer in het verslag van de auditeur wordt voorgesteld het beroep doelloos, kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk gegrond of kennelijk niet-gegrond te verklaren, de afstand van het geding toe te wijzen of de zaak van de rol af te voeren.
§ 2. Buiten de gevallen bedoeld in artikel 17, § 1, derde lid, en § 2, derde lid, en in artikel 18, derde lid, houden de kamers van de afdeling administratie zitting met één lid voor vorderingen tot schorsing en tot het opleggen van voorlopige maatregelen.
§ 3. De kamervoorzitter kan, als verzoeker daarom vraagt in zijn verzoekschrift of ambtshalve, op advies van de auditeur-generaal of van het door de laatstgenoemde aangewezen lid van het auditoraat, bevelen dat een zaak wordt verwezen naar een kamer met drie leden. »
Art. 31
Artikel 92 van dezelfde gecoördineerde wetten wordt vervangen door de volgende bepaling :
« Artikel 92. Wanneer de eerste voorzitter, na het advies te hebben ingewonnen van de staatsraad, belast met het ter terechtzitting te geven verslag, oordeelt dat, om de eenheid van de rechtspraak te verzekeren, een zaak door de algemene vergadering van de afdeling administratie behandeld dient te worden, beveelt hij de verwijzing naar deze vergadering.
Wanneer de auditeur-generaal, na het advies te hebben ingewonnen van de auditeur, belast met het verslag, om dezelfde reden oordeelt dat een zaak door de algemene vergadering van de afdeling administratie behandeld dient te worden, beveelt de eerste voorzitter de verwijzing naar deze vergadering. »
Art. 32
In artikel 93, eerste lid, van dezelfde gecoördineerde wetten, vervangen bij de wet van 16 juni 1989, worden de woorden « artikelen 6, 6bis en 17 van de Grondwet » vervangen door de woorden « artikelen 10, 11 en 24 van de Grondwet ».
Art. 33
Artikel 101, eerste lid, van dezelfde gecoördineerde wetten, wordt vervangen door het volgende lid :
« Het reglement van orde wordt vastgesteld door de algemene vergadering van de Raad van State na advies van de auditeur-generaal en de adjunct-auditeur-generaal. Het wordt goedgekeurd door de Koning. »
Art. 34
In hoofdstuk VI van Titel VII van dezelfde gecoördineerde wetten wordt een artikel 102bis ingevoegd, luidende:
« Artikel 102bis . De Koning benoemt, bij een in Ministerraad overlegd besluit en op advies van de algemene vergadering van de Raad van State en van de auditeur-generaal een beheerder die belast is met het administratieve beheer van de Raad van State en zijn infrastructuur,voor een hernieuwbare periode van drie jaar.
Niemand kan benoemd worden tot beheerder indien hij:
1º niet de leeftijd van 37 jaar heeft bereikt;
2º geen houder is van een diploma dat toegang verleent tot de betrekkingen van niveau 1 in de Rijksbesturen;
3º niet het bewijs levert van ten minste 5 jaar ervaring in het domein van de te begeven functie.
De beheerder oefent zijn bevoegdheden uit onder het gezag en de leiding van de eerste voorzitter en de auditeur-generaal. Hij doet hun jaarlijks zijn bemerkingen geworden met betrekking tot de administratieve aspecten van de uitvoering van het in artikel 120 bedoelde vierjarenplan.
Onverminderd de bepalingen van deze wet zijn de bepalingen tot regeling van het administratief en geldelijk statuut van het personeel van de ministeries van toepassing op de beheerder. De wedde van de beheerder wordt vastgesteld in schaal 15/1. De beheerder moet het bewijs leveren van de kennis van de andere taal, Nederlands of Frans, dan die van zijn diploma.
Art. 35
Artikel 107, derde lid, tweede zin, van dezelfde gecoördineerde wetten, wordt vervangen door de volgende bepaling:
« Zij worden toegestaan na advies van de eerste voorzitter voor de leden van de Raad van State, van het coördinatiebureau of van de griffie, en na advies van de auditeur-generaal voor de leden van het auditoriaat. »
Art. 36
Artikel 119 van dezelfde gecoördineerde wetten, ingevoegd bij de wet van 24 maart 1994, wordt aangevuld als volgt :
« Dit verslag bevat onder meer een overzicht van de stand van de zaken die hangende zijn bij de afdeling administratie en bij de afdeling wetgeving. »
Art. 37
In dezelfde gecoördineerde wetten wordt een artikel 120 ingevoegd, luidend als volgt :
« Artikel 120. De algemene vergadering van de Raad van State formuleert in een vierjarenplan de maatregelen die, zonder dat zij afbreuk doen aan het vervullen van zijn rechtsprekende taak, kunnen bijdragen tot het wegwerken van de achterstand in de rechtsbedeling bij de Raad van State.
Zij onderzoekt elk jaar in de loop van de maand september de stand van de zaken die hangende zijn bij de afdeling administratie van de Raad van State en brengt hierover uiterlijk op 15 oktober verslag uit aan de Ministerraad.
De auditeur-generaal en de adjunct-auditeur-generaal nemen deel aan de werkzaamheden van de algemene vergadering. »
Art. 38
De artikelen 2 en 3 van de wet van 13 juni 1961 betreffende de coördinatie en de codificatie van wetten worden opgeheven.
Art. 39
Deze wet treedt in werking de eerste dag van de tweede maand volgend op die gedurende welke zij in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.
In afwijking van het eerste lid stelt de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit de datum van inwerkingtreding vast van de artikelen 8 en 16.
Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 11 april 1996.
Van Koningswege :
De minister van Binnenlandse Zaken,
Johan VANDE LANOTTE.
Voorontwerp van wet tot wijziging van de wetten op de Raad van state, gecoördineerd op 12 januari 1973
Artikel 1er
Deze wet regelt een aangelegenheid bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Art. 2
In artikel 2, § 1, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, vervangen bij de wet van 9 augustus 1980 en gewijzigd bij de wet van 16 juni 1989, worden de woorden « of van de Verenigde Vergadering bedoeld in artikel 60 » vervangen door de woorden « , van de Franse taalgroep van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad of van de Verenigde Vergadering respectievelijk bedoeld in het derde en vierde lid van artikel 60 ».
Art. 3
In artikel 3 van dezelfde gecoördineerde wetten, vervangen bij de wet van 9 augustus 1980 en gewijzigd bij de wetten van 16 juni 1989 en van 4 juli 1989, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º in § 1, eerste lid, eerste volzin, worden de woorden « de leden van de Gemeenschaps- of Gewestexecutieven en de leden van het Verenigd College bedoeld in artikel 60 » vervangen door de woorden « de leden van de gemeenschaps- of gewestregeringen, de leden van het College van de Franse Gemeenschapscommissie en de leden van het Verenigd College respectievelijk bedoeld in het derde en vierde lid van artikel 60 »;
2º in § 1, eerste lid, derde volzin, worden de woorden « aan de Executieve » vervangen door de woorden « aan de Regering, aan het College van de Franse gemeenschapscommissie »;
3º in § 1, tweede lid, wordt het woord « Executieve » vervangen door het woord « Regering »;
4º in § 4, tweede lid, worden de woorden « aan de Regering, aan de bevoegde Executieve » vervangen door de woorden « aan de federale regering, aan de bevoegde gemeenschaps- of gewestregering, aan het College van de Franse Gemeenschapscommissie ».
Art. 4
In artikel 4, eerste lid, van dezelfde gecoördineerde wetten, vervangen bij de wet van 16 juni 1989, worden de woorden « de leden van de Gemeenschaps- of Gewestexecutieven en de leden van het Verenigd College bedoeld in artikel 60 » vervangen door de woorden « de leden van de gemeenschaps- of gewestregeringen, de leden van het College van de Franse Gemeenschapscommissie en de leden van het Verenigd College respectievelijk bedoeld in het derde en vierde lid van artikel 60 ».
Art. 5
In artikel 6 van dezelfde gecoördineerde wetten, vervangen bij de wet van 16 juni 1989, worden de woorden « de Voorzitters van de Gemeenschaps- of Gewestexecutieven en diegene die het Verenigd College, bedoeld in artikel 60 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, voorzit » vervangen door de woorden « de voorzitters van de gemeenschaps- of gewestregeringen en diegenen die het College van de Franse Gemeenschapscommissie of het Verenigd College, respectievelijk bedoeld in het derde en vierde lid van artikel 60 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, voorzitten ».
Art. 6
Een artikel 6bis , luidend als volgt, wordt in dezelfde gecoördineerde wetten ingevoegd :
« De Eerste Minister, de Voorzitters van de gemeenschaps- of gewestregeringen en diegene die het College van de Franse Gemeenschapscommissie voorzit alsook diegene die het Verenigd College voorzit respectievelijk bedoeld in het derde en vierde lid van artikel 60 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen, kunnen, ieder wat hem betreft, via de eerste voorzitter aan het coördinatiebureau vragen om de wetgeving die zij aanwijzen te coördineren, te codificeren of te vereenvoudigen.
Het coördinatiebureau legt zijn ontwerp voor aan de afdeling wetgeving, die het samen met haar gemotiveerd advies overmaakt aan de Eerste Minister of aan de betrokken voorzitters. »
Art. 7
In artikel 17 van de dezelfde gecoördineerde wetten, vervangen bij de wet van 19 juli 1991, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º § 1, tweede lid, wordt vervangen door de volgende bepaling :
« Onverminderd artikel 90, §1, eerste lid, wordt, nadat de partijen gehoord zijn of behoorlijk opgeroepen, de schorsing bevolen bij gemotiveerd arrest van de voorzitter van de geadieerde kamer of van de staatsraad die hij daartoe aanwijst. »;
2º § 1, derde lid, wordt vervangen door de volgende bepaling :
« In geval van uiterst dringende noodzakelijkheid kan de partij die de schorsing vordert de Raad van State verzoeken om een uitspraak te doen met voorrang boven alle andere zaken. Als de zaak zoveel spoed eist dat de partijen of sommige van hen niet gehoord zijn kunnen worden, worden in het arrest dat de schorsing beveelt, de partijen binnen drie dagen opgeroepen om te verschijnen voor de kamer die uitspraak doet over de bevestiging van de schorsing. »;
3º een § 4bis wordt ingevoegd, luidend als volgt :
« § 4bis . De afdeling administratie vernietigt de akte of het reglement waarvan de schorsing wordt gevorderd indien de verwerende of tussenkomende partij niet binnen dertig dagen te rekenen vanaf de kennisgeving van het arrest dat de schorsing beveelt of bevestigt geen verzoek tot voortzetting van de procedure indienen. »;
4º een § 4ter wordt ingevoegd, luidend als volgt :
« § 4ter . Ten aanzien van de verzoekende partij geldt een vermoeden van afstand van geding wanneer de verzoekende partij, nadat de vordering tot schorsing van een akte of een reglement afgewezen is, geen verzoek tot voortzetting van de procedure indient binnen een termijn van dertig dagen die ingaat met de kennisgeving van het arrest. »
Art. 8
In artikel 18 van dezelfde gecoördineerde wetten, vervangen bij de wet van 19 juli 1991, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º in het tweede lid worden de woorden « met eenparigheid van stemmen van de kamer die bevoegd is om uitspraak ten gronde te doen » vervangen door de woorden « van de voorzitter van de kamer die bevoegd is om uitspraak ten gronde te doen of van de staatsraad die hij daartoe aanwijst »;
2º het derde lid wordt vervangen door de volgende bepaling :
« In geval van uiterst dringende noodzakelijkheid kan de partij die de schorsing heeft gevorderd de Raad van State verzoeken om een uitspraak te doen met voorrang boven alle andere zaken. Als de zaak zoveel spoed eist dat de partijen of sommige van hen niet gehoord zijn kunnen worden, worden in het arrest dat voorlopige maatregelen beveelt, de partijen binnen drie dagen opgeroepen om te verschijnen voor de kamer die bevoegd is om uitspraak ten gronde te doen en die uitspraak doet over de handhaving van de maatregelen die niet zouden zijn uitgevoerd. »
Art. 9
In artikel 21 van dezelfde gecoördineerde wetten, vervangen bij de wet van 17 oktober 1990, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º in het tweede lid worden de woorden « van de memories » vervangen door de woorden « van de memorie van wederantwoord of van de aanvullende memorie »;
2º in de Franse tekst van het zesde lid wordt het woord « signification » vervangen door het woord « notification ».
Art. 10
Artikel 21bis , § 1, van dezelfde gecoördineerde wetten, ingevoegd bij de wet van 17 oktober 1990, wordt aangevuld met een lid dat luidt als volgt :
« Bij de behandeling van kennelijk onontvankelijke, kennelijk ongegronde of kennelijk gegronde verzoeken geschiedt de eis tot tussenkomst ten laatste op de terechtzitting. De kamer bij wie de tussenkomst aanhangig is, doet zonder verwijl uitspraak over de ontvankelijkheid van de tussenkomst. De tussenkomende partij zet haar middelen ten gronde uiterlijk op de terechtzitting uiteen. »
Art. 11
Artikel 21, tweede lid, van dezelfde gecoördineerde wetten, aangevuld bij de wet van 17 oktober 1990, wordt aangevuld als volgt :
« In dat geval doet de afdeling administratie uitspraak bij wege van arrest. »
Art. 12
In artikel 30 van dezelfde gecoördineerde wetten, vervangen bij de wet van 17 oktober 1990, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º het eerste lid wordt vervangen door de volgende bepaling :
« De rechtspleging welke in de bij de artikelen 11, 12, 13, 14, 16, 17, 18 en 36 bedoelde gevallen voor de afdeling administratie dient te worden gevolgd, wordt vastgesteld bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit. »;
2º het derde lid wordt aangevuld met de woorden : « zo nodig in afwijking van artikel 90 ».
Art. 13
Artikel 63, eerste lid, tweede volzin, van dezelfde gecoördineerde wetten, vervangen bij de wet van 16 juni 1989, wordt vervangen door de volgende bepaling :
« De arresten worden vertaald in de gevallen bepaald door de Koning. »
Art. 14
Artikel 69 van dezelfde gecoördineerde wetten, gewijzigd bij de wetten van 6 mei 1982, 31 december 1983, 16 juni 1989 en 17 oktober 1990, wordt vervangen door de volgende bepaling :
« Artikel 69. De Raad van State is samengesteld :
uit zesendertig leden, zijnde een eerste voorzitter, een voorzitter, tien kamervoorzitters en vierentwintig staatsraden;
uit het auditoraat, samengesteld uit een auditeur-generaal, een adjunct-auditeur-generaal, tien eerste auditeurs-sectiechefs, achtenveertig eerste auditeurs, auditeurs en adjunct-auditeurs;
uit het coördinatiebureau, samengesteld uit twee eerste referendarissen-sectiechefs, twaalf eerste referendarissen, referendarissen en adjunct-referendarissen;
uit de griffie, samengesteld uit een hoofdgriffier en zeventien griffiers, waarvan een griffier-informaticus. »
Art. 15
In artikel 71 van dezelfde gecoördineerde wetten, gewijzigd bij de wetten van 6 mei 1982, 16 juni 1989 en 17 oktober 1990, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º een § 3bis wordt ingevoegd, luidend als volgt :2
« § 3bis . De eerste auditeurs-sectiechefs worden, op eensluidend advies van de auditeur-generaal, benoemd door de Koning onder de eerste auditeurs die hierom verzoeken. »
2º een § 3ter wordt ingevoegd, luidend als volgt :
« § 3ter . De eerste referendarissen-sectiechefs worden, op eensluidend advies van de eerste voorzitter, benoemd door de Koning uit de eerste referendarissen die hierom verzoeken. »
Art. 16
In artikel 74, tweede lid, van dezelfde gecoördineerde wetten, gewijzigd bij de wet van 17 oktober 1990, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º de woorden « de eerste auditeurs-sectiechefs » worden ingevoegd tussen de woorden « de adjunct-auditeur-generaal » en de woorden « de eerste auditeurs »;
2º de woorden « de eerste referendarissen-sectiechefs » worden ingevoegd tussen de woorden « de adjunct-auditeurs » en de woorden « de eerste referendarissen ».
Art. 17
In artikel 75 van dezelfde gecoördineerde wetten, gewijzigd bij de wet van 16 juni 1989, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1º in het eerste lid worden de woorden « De door Hem aangewezen eerste auditeurs » vervangen door de woorden « De eerste auditeurs-sectiechefs »;
2º in het derde lid worden de woorden « eerste auditeur » vervangen door de woorden « eerste auditeur-sectiechef ».
Art. 18
In artikel 77, § 2, van dezelfde gecoördineerde wetten, wordt het volgende lid ingevoegd tussen het eerste en het tweede lid :
« De eerste referendarissen-sectiechefs verdelen de zaken onder de leden van het coördinatiebureau en leiden hun werkzaamheden. »
Art. 19
Het tweede lid van artikel 79 van dezelfde gecoördineerde wetten, gewijzigd bij de wet van 6 mei 1982, wordt opgeheven.
Art. 20
Artikel 82 van dezelfde gecoördineerde wetten wordt aangevuld met het volgende lid :
« Zij kan tevens de gemachtigde ambtenaar of de vertegenwoordiger van de minister die in de adviesaanvraag is aangewezen, vragen om deel te nemen aan haar werkzaamheden. »
Art. 21
In artikel 83 van dezelfde gecoördineerde wetten, gewijzigd bij de wetten van 6 mei 1982 en 31 december 1983, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º in het eerste lid worden de woorden « de leden van het auditoraat, onder het toezicht van » geschrapt;
2º in het tweede lid worden de woorden « het auditoraat » vervangen door de woorden « de kamer »;
3º het artikel wordt aangevuld met het volgende lid :
« Het onderzoek van de zaken wordt aangevat in volgorde van hun inschrijving op de rol, behalve in de artikel 84 bedoelde spoedeisende gevallen en wanneer de Ministerraad, de gemeenschaps- of gewestregeringen, het College van de Franse Gemeenschapscommissie alsook het Verenigd College respectievelijk bedoeld in het derde en vierde lid van artikel 60 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, vragen dat het advies of het voorontwerp binnen een termijn van uiterlijk één maand wordt meegedeeld. »
Art. 22
In artikel 84 van dezelfde gecoördineerde wetten, gewijzigd bij de wetten van 15 oktober 1991 en 6 april 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º het tweede lid wordt aangevuld met de woorden :
« en deze redenen worden vermeld in de aanhef van de regelgevende akte »;
2º het artikel wordt aangevuld met het volgende lid :
« Wanneer de spoedbehandeling wordt gevraagd, heeft het advies van de afdeling wetgeving, onverminderd artikel 2, § 1, tweede lid, in ieder geval betrekking op de juridische grondslag, de bevoegdheid van de steller van de akte alsook op de vraag of aan de voorgeschreven vormvereisten is voldaan. »
Art. 23
Artikel 86, eerste lid, van dezelfde gecoördineerde wetten wordt vervangen door de volgende bepaling :
« De afdeling administratie is ingedeeld in zeven kamers, drie Nederlandse, drie Franse en één tweetalige. »
Art. 24
In artikel 87 van dezelfde gecoördineerde wetten worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º het volgende lid wordt tussen het eerste en het tweede lid ingevoegd :
« Eén Nederlandse kamer neemt bij voorrang kennis van de vorderingen ingediend tegen administratieve beslissingen die genomen zijn met toepassing van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. »;
2º het volgende lid wordt tussen het tweede en het derde lid ingevoegd :
« Eén Franse kamer neemt bij voorrang kennis van de vorderingen ingediend tegen administratieve beslissingen die genomen zijn met toepassing van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. »
Art. 25
Artikel 90 van dezelfde gecoördineerde wetten, gewijzigd bij de wet van 6 mei 1993, wordt vervangen door de volgende bepaling :
« Artikel 90. § 1. Buiten het geval bedoeld in artikel 17, § 1, derde lid en § 2, derde lid, zetelen de kamers van de afdeling administratie ten getale van één lid voor de vorderingen tot schorsing tenzij de voorzitter van de geadieerde kamer de zaak naar een kamer met drie leden verwijst.
Zij zetelen ten getale van drie leden, wie voorzit daaronder begrepen, voor de beroepen tot nietigverklaring en de adviezen.
§ 2. De kamers van de afdeling administratie zetelen ten getale van drie leden, wie voorzit daaronder begrepen, voor de beroepen betreffende een vordering tot het opleggen van een dwangsom die werd ingediend met toepassing van artikel 36, § 1.
§ 3. De kamers van de afdeling administratie zetelen ten getale van één lid voor de beroepen tot nietigverklaring die ingesteld worden tegen administratieve beslissingen die zijn genomen met toepassing van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
Op vraag van de verzoeker, die in het verzoekschrift of ambtshalve wordt geformuleerd, kan de voorzitter, op advies van de auditeur-generaal, bevelen dat een zaak wordt verwezen naar een kamer met drie leden.
§ 4. De kamers van de afdeling administratie zetelen ten getale van één lid voor de beroepen waarbij toepassing wordt gemaakt van artikel 17, §§ 4 bis en 4 ter, van artikel 21, tweede en zesde lid, alsook voor de beroepen die zonder voorwerp zijn, voor de zaken waarbij er geen grond tot uitspraak is, die afgevoerd zijn van de rol of in de gevallen van afstand. »
Art. 26
Artikel 92 van dezelfde gecoördineerde wetten wordt vervangen door de volgende bepaling :
« § 1. Wanneer de eerste voorzitter, na het advies te hebben ingewonnen van de staatsraad, belast met het ter terechtzitting te geven verslag, oordeelt dat, om de eenheid van de rechtspraak te verzekeren, een zaak door de algemene vergadering van de afdeling administratie behandeld dient te worden, beveelt hij de verwijzing naar deze vergadering.
§ 2. Wanneer de auditeur-generaal, na het advies te hebben ingewonnen van de auditeur, belast met het verslag, om dezelfde reden oordeelt dat een zaak door de algemene vergadering van de afdeling administratie behandeld dient te worden, beveelt hij de verwijzing naar deze vergadering. »
Art. 27
Artikel 101, eerste lid, van dezelfde gecoördineerde wetten, gewijzigd bij de wet van 28 juni 1983, wordt vervangen door het volgende lid :
« De algemene vergadering stelt het reglement van orde van de Raad van State vast op advies van de auditeur-generaal en de adjunct-auditeur generaal. Het reglement wordt goedgekeurd door de Koning. »
Art. 28
Een artikel 102bis wordt in dezelfde gecoördineerde wetten ingevoegd, luidend als volgt :
« Artikel 102bis . De Koning benoemt, bij een in Ministerraad overlegd besluit en op advies van de algemene vergadering en van de auditeur-generaal van de Raad van State een beheerder die belast is met het administratieve beheer van de Raad van State en zijn infrastructuur, voor een hernieuwbare periode van drie jaar.
Niemand kan benoemd worden tot beheerder indien hij:
1º niet de leeftijd van 37 jaar heeft bereikt;
2º geen houder is van een diploma dat toegang verleent tot de betrekkingen van niveau 1, in de Rijksbesturen;
3º niet het bewijs levert van ten minste 5 jaar ervaring in het domein van de te begeven functie.
De beheerder oefent zijn bevoegdheden uit onder het gezag van de eerste voorzitter en de administrateur-generaal.
Hij doet hun jaarlijks zijn bemerkingen geworden met betrekking tot de uitvoering van het in artikel 120 bedoelde vierjarenplan.
De Koning stelt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de regels voor de uitoefening van dit mandaat vast. »
Art. 29
Artikel 119 van dezelfde gecoördineerde wetten, ingevoegd bij de wet van 24 maart 1994, wordt aangevuld als volgt :
« Dit verslag bevat onder meer een overzicht van de stand van de zaken die hangende zijn bij de afdeling administratie. »
Art. 30
In dezelfde gecoördineerde wetten wordt een artikel 120 ingevoegd, luidend als volgt :
« Artikel 120. De algemene vergadering van de Raad van State formuleert in een vierjarenplan alle maatregelen die genomen zullen worden om de gerechtelijke achterstand van de Raad van State weg te werken.
Zij onderzoekt elk jaar in de loop van de maand september de stand van de zaken die hangende zijn bij de afdeling administratie van de Raad van State en brengt hierover uiterlijk op 15 oktober verslag uit aan de Ministerraad.
De auditeur-generaal en de adjunct-auditeur-generaal nemen deel aan de werkzaamheden van de algemene vergadering. »
Art. 31
De artikelen 2 en 3 van de wet van 13 juni 1961 betreffende de coördinatie en de codificatie van wetten worden opgeheven.
Art. 32
Deze wet treedt in werking de eerste dag van de tweede maand volgend op die gedurende welke zij in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.
In afwijking van het eerste lid stelt de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit de datum van inwerkingtreding vast van artikel 13.
De RAAD VAN STATE, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 9 januari 1996 door de minister van Binnenlandse Zaken verzocht hem van advies te dienen over een ontwerp van wet « tot wijziging van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973 », heeft op 14 februari 1996 het volgend advies gegeven :
VOORAFGAANDE OPMERKING
Overeenkomstig de artikelen 5, 7 en 14 van het koninklijk besluit van 16 november 1994 betreffende de administratieve en begrotingscontrole zijn respectievelijk vereist : de akkoordbevinding van de minister tot wiens bevoegdheid de begroting behoort, de akkoordbevinding van de minister tot wiens bevoegdheid het algemeen bestuur behoort, en het advies van de inspecteur van financiën over enkele bepalingen slechts van het ontwerp.
Het enige voorgelegde stuk is de akkoordbevinding van de minister van Begroting.
Dit advies wordt verstrekt onder voorbehoud dat de overblijvende vormvereisten vervuld worden.
BEPALEND GEDEELTE
Art. 2
Artikel 2 van de gecoördineerde wetten
1. In het ontworpen artikel 2, § 1, eerste lid, schrijve men :
« ... vervangen door de woorden », van de Franse Gemeenschapscommissie of van de Verenigde Vergadering respectievelijk bedoeld in ... »
2. In de eerste zin van de commentaar die in de memorie van toelichting gewijd wordt aan de artikelen 2 tot 5, schrijve men :
« ... en naar de Franse Gemeenschapscommissie » in plaats van « ... en naar de Gemeenschappelijke gemeenschapscommissie ».
Art. 3
Artikel 3 van de gecoördineerde wetten
1. In de inleidende zin moet worden verwezen naar alle uitdrukkelijke en nog van kracht zijnde wijzigingen aangebracht in het artikel of in de onderverdeling van het gewijzigde artikel. De inleidende zin moet derhalve als volgt worden gesteld :
« ... en gewijzigd bij de wetten van 16 juni 1989, 4 juli 1989 en 6 april 1995, ... »
2. De wijziging voorgesteld in artikel 3, 1º, van het ontwerp is in de huidige lezing te ruim : de verplichting om de Raad van State te raadplegen moet worden beperkt tot alleen de besluiten die betrekking hebben op aangelegenheden die het College van de Franse Gemeenschapscommissie kan regelen als gevolg van de overgang van bevoegdheden bewerkstelligd met toepassing van artikel 138 van de Grondwet.
3. Indien het de bedoeling van de stellers van het ontwerp is om een vaststaande praktijk te legaliseren die erin bestaat dat de steller van de adviesaanvraag een gemachtigde van de minister of een gemachtigd ambtenaar aanwijst die de inlichtingen moet verstrekken welke dienstig zijn voor de verstaanbaarheid van het ontwerp (zie art. 20 van het ontwerp), wordt voorgesteld tussen de tweede en de derde zin van artikel 3, § 1, eerste lid, van de gecoördineerde wetten de volgende zin in te voegen :
« De adviesaanvraag vermeldt de naam van de gemachtigde of van de ambtenaar die de minister aanwijst om de afdeling wetgeving de dienstige toelichtingen te verstrekken ».
Art. 6
Nieuw artikel 6bis
Teneinde iedere dubbelzinnigheid te weren, zou het beter zijn in de inleidende zin te vermelden dat artikel 6bis ingevoegd wordt in titel II van de gecoördineerde wetten. De inleidende zin moet als volgt worden gesteld :
« In titel II van dezelfde gecoördineerde wetten wordt een artikel 6bis ingevoegd, luidend als volgt : »
In het ontworpen artikel 6bis , tweede lid, schrijve men : « ... haar gemotiveerde advies bezorgt aan ... ».
Artikel 14 van de gecoördineerde wetten
Artikel 14bis , eerste lid, van de gecoördineerde wetten moet worden gewijzigd, waarbij de verwijzing naar de artikelen 59bis , 59ter , 107quater , 108ter en 115 van de Grondwet vervangen wordt door de verwijzing naar de artikelen 39, 127, § 1, 128, § 1, 129, § 1, 130, § 1, 135, 136, eerste lid, 140, 141, 175, 176 en 177 van de Grondwet.
Art. 7
Artikel 17 van de gecoördineerde wetten
1. De ontworpen paragraaf 1, derde lid, eerste zin, bevat een tautologie. Indien de verzoekende partij de uiterst dringende noodzakelijkheid aanvoert, verzoekt ze de Raad van State « uitspraak te doen met voorrang boven alle andere zaken ». Het is niet nodig zulks te herhalen in het artikel.
2. Het zou tevens verkieslijk zijn het begrip « voorlopige schorsing » te behouden als in geval van uiterst dringende noodzakelijkheid de partijen, of sommige van hen, niet konden worden gehoord.
Andere gevallen van uiterst dringende noodzakelijkheid, te weten die waarin de schorsing bevolen wordt nadat de partijen zijn gehoord, vallen onder de toepassing van paragraaf 1, tweede lid.
Het tekstvoorstel hierna geeft dat onderscheid weer :
« In geval van uiterst dringende noodzakelijkheid kan de schorsing bij voorraad worden bevolen, zonder dat de partijen, of sommige van hen, zijn gehoord.
Alsdan worden in het arrest dat de voorlopige schorsing beveelt, de partijen binnen drie dagen opgeroepen om te verschijnen vóór de kamer die uitspraak doet over de bevestiging van de schorsing ».
3. Met het oog op de eenvormigheid van terminologie moet in artikel 7 van het ontwerp een nieuw onderdeel 3º worden ingevoegd, luidende :
« 3º in paragraaf 1, vierde lid, worden de woorden « het handhaven » vervangen door de woorden « de bevestiging ».
4. In artikel 17, § 3, derde lid, van de gecoördineerde wetten moeten de woorden « door de voorztiter van de kamer » aangevuld worden met de woorden « of door de staatsraad die hij aanwijst ».
5. In artikel 17, § 4, van de gecoördineerde wetten moeten de woorden « De kamer » vervangen worden door de woorden « De voorzitter van de kamer of de staatsraad die hij aanwijst ».
6. De nieuwe paragrafen 4bis en 4ter bevatten nieuwe procedureregels, die in het licht van de voorgaande wijzigingen van de gecoördineerde wetten op de Raad van State een blijvend belang van de partijen in het geding vereisen en die bij ontstentenis van dat belang zware sancties ten aanzien van deze partijen stellen.
Paragraaf 4bis verbindt verregaande gevolgen aan de omstandigheid dat de verwerende partij of de tussenkomende partij niet reageert op een schorsingsarrest. Als een handeling of een verordening geschorst wordt, betekent zulks dat de middelen, of althans één ervan, als ernstig zijn aangezien. De absolute verplichting tot nietigverklaring, opgelegd bij het ontwerp van wet, laat de Raad van State geen enkele beoordelingsruimte meer. Zij gaat uit van de stelling dat een middel dat als ernstig wordt aangezien, ook gegrond moet worden bevonden.
Zulk een radicale verplichting doet afbreuk aan de rechtsprekende functie van de Raad van State zelf.
Teneinde die absolute regel te temperen de Raad van State moet immers op zijn minst rekening kunnen houden met het geval van overmacht of van onoverkomelijke dwaling zou het geraden zijn de ontworpen bepaling als volgt te stellen :
« 4º een paragraaf 4bis wordt ingevoegd, luidende :
« § 4bis . De afdeling administratie kan, volgens een versnelde rechtspleging vastgesteld door de Koning, de akte of het reglement nietigverklaren waarvan de schorsing gevorderd wordt, indien de verwerende partij of degene die een belang heeft bij de beslechting van het geschil (9) binnen dertig dagen te rekenen van de kennisgeving van het arrest waarbij de schorsing bevolen wordt of de voorlopige schorsing bevestigd wordt, geen verzoek tot voortzetting van de rechtspleging heeft ingediend. »
De rechtspleging moet worden omschreven in de procedureregeling, waarbij kan worden uitgegaan van het bepaalde in de artikelen 14bis en 14quater van die regeling : verslag van de auditeur binnen acht dagen, oproeping van de partijen, door de voorzitter of de door hem aangewezen staatsraad, binnen tien dagen na de indiening van het verslag.
Dezelfde rechtspleging moet worden toegepast in het geval van het ontworpen artikel 17, § 4ter , als de verzoekende partij niet vraagt dat het geding wordt voortgezet nadat de vordering tot schorsing is afgewezen.
7. Artikel 17, § 6, van de gecoördineerde wetten blijft ongewijzigd. Zulks houdt in dat de schorsing van de tenuitvoerlegging wegens machtsafwending in beginsel bevolen kan worden door een alleenrechtsprekende staatsraad. In dat geval wordt de zaak van rechtswege verwezen naar de algemene vergadering van de afdeling administratie (artikel 91).
Vanwege de ernst van zulk een middel, waarbij de administratieve overheid de haar toegewezen bevoegdheid misbruikt lijkt te hebben, gaat het niet aan dat een schorsing wegens machtsafwending wordt uitgesproken anders dan door een kamer met drie leden.
In dat geval bestaat er geen grond om artikel 91 aan te passen, doch moet in de memorie van toelichting vermeld worden dat als een auditeur voorstelt het middel tot staving van de schorsing in aanmerking te nemen, de zaak verwezen wordt naar de kamer met drie leden, overeenkomstig artikel 90, § 3, tweede lid.
8. Volgens artikel 17, § 2, derde lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State kunnen de arresten waarbij de schorsing is bevolen, op verzoek van de partijen ingetrokken of gewijzigd worden.
De strekking van deze bepaling lijkt te zijn dat een schorsing kan worden ingetrokken voordat over de grond van de zaak uitspraak is gedaan.
Algemeen wordt aangenomen dat de schorsing eindigt wanneer uitspraak wordt gedaan over de grond van de zaak en dat de schorsing automatisch eindigt als het beroep tot nietigverklaring verworpen wordt (10). Men kan zich echter uitspreken voor een uitdrukkelijke handeling, in casu een arrest, die de schorsing ongedaan maakt, zeker indien in werkelijkheid geen enkel arrest over de grond van de zaak gewezen is.
Zoals de Raad van State in het verleden reeds heeft geoordeeld, laat de impliciete intrekking, ook al vernietigt ze met terugwerking de rechtskracht van de bestreden handeling, die handeling op materieel gebied evenwel voortbestaan. Met het oog op de rechtszekerheid en de klaarheid van de rechtsverhoudingen moet aan dat formele bestaan een eind worden gemaakt (11).
Artikel 17, § 2, derde lid, belet in zijn huidige lezing niet uitdrukkelijk dat een schorsingsarrest opgeheven of ingetrokken wordt, zelfs als gevolg van een bodemarrest dat het annulatieberoep verwerpt.
Zoals uit de voorbereidende werkzaamheden blijkt, is dat artikel echter bedoeld om vóór de beslissing over de grond van de zaak een bevolen schorsing te wijzigen of in te trekken.
Er wordt eveneens voorgesteld in artikel 17 een paragraaf 7 in te voegen, luidende :
« § 7. Indien de kamer die bevoegd is om uitspraak te doen over de grond van de zaak, de akte of het reglement waartegen het beroep gericht is niet vernietigt, kan ze de bevolen schorsing opheffen on intrekken. » (12)
Art. 8
Artikel 18 van de gecoördineerde wetten
1. In de inleidende zin moeten na de woorden « vervangen bij de wet van 19 juli 1991 » de woorden « en gewijzigd bij de wet van 22 december 1992 » worden toegevoegd.
2. In de lijn van de opmerkingen gemaakt in verband met artikel 17, § 1, derde lid, wordt voor onderdeel 2º de volgende tekst voorgesteld :
« 2º het derde lid wordt vervangen door de volgende bepaling :
« In geval van uiterst dringende noodzakelijkheid kunnen voorlopige maatregelen worden bevolen, zonder dat de partijen, of sommige van hen, gehoord worden.
Alsdan worden in het arrest dat de voorlopige maatregelen beveelt, de partijen binnen drie dagen opgeroepen om te verschijnen vóór de kamer die uitspraak doet over de handhaving van de maatregelen die niet zouden zijn uitgevoerd ».
Art. 10
Artikel 21bis van de gecoördineerde wetten
Veeleer dan in artikel 21bis , § 1, een zesde lid in te voegen, zou het beter zijn dat artikel aan te vullen met een paragraaf 3, luidende :
« § 3. Wanneer het aangewezen lid van het auditoraat zonder verwijl verslag uitbrengt en voorstelt het beroep kennelijk onontvankelijk, kennelijk gegrond of ongegrond te verklaren, brengt de auditeur-generaal het beroep en het verslag ter kennis van diegenen die bij de beslechting van de zaak een belang hebben en die erin kunnen tussenkomen. Het verzoek tot tussenkomst, dat de middelen uiteenzet, wordt ingediend binnen een termijn van uiterlijk vijftien dagen na ontvangst van de kennisgeving van het beroep en het verslag.
De voorzitter van de kamer waarbij de zaak aanhangig is gemaakt of de staatsraad die hij aanwijst, roept de verzoekende partij, de verwerende partij en de tussenkomende partij op om uiterlijk de tiende dag na het verstrijken van die termijn vóór hem te verschijnen. »
De voorgestelde tekst maakt het mogelijk een betere eerbiediging van de rechten van verdediging te waarborgen en de partijen die een belang hebben bij de beslechtiging van het geschil te informeren, met inachtneming evenwel van bepaalde termijnen.
Deze tekst wordt verantwoord door de volgende overwegingen :
1. Aangezien het om een versnelde rechtspleging gaat, zal de ontvankelijkheid van het verzoek tot tussenkomst beslecht worden in het arrest zelf dat uitspraak doet over het beroep.
2. Aangezien zij die kennis van het beroep hebben gekregen terzelfder tijd het verslag van de auditeur ontvangen, kan worden geëist dat de middelen reeds worden uiteengezet in het verzoek tot tussenkomst.
3. Een termijn van vijftien dagen lijkt redelijk, daar in een schorsingsprocedure die eveneens als een versnelde rechtspleging moet worden beschouwd een termijn van vijftien dagen toegekend wordt aan wie in de schorsingsprocedure wil tussenkomen (koninklijk besluit van 5 december 1991, art. 10, tweede lid).
Art. 11
Artikel 24 van de gecoördineerde wetten
1. In de inleidende zin van de Nederlandse tekst vervange men de woorden « Artikel 21 » door de woorden « Artikel 24 ».
2. In de inleidende zin vervange men het woord « aangevuld » door het woord « ingevoegd ».
3. Voorgesteld wordt te schrijven : « ... bij wege van arrest over de conclusies van het verslag ».
Artikel 27 van de gecoördineerde wetten
Dit artikel is niet meer aangevuld sedert de invoerging van het kort geding, de voorlopige maatregelen en de dwangsom.
Bijgevolg wordt de volgende tekst voorgesteld :
« Artikel ... In artikel 27 van dezelfde gecoördineerde wetten, worden de woorden « artikelen 11, 14 en 16 vervangen door de woorden « artikelen 11, 14, 16, 17, 18 en 36 ».
Artikel 29 van de gecoördineerde wetten
Artikel 29 dient eveneens te worden aangepast :
« Artikel ... In artikel 29 van dezelfde gecoördineerde wetten, worden de woorden « artikelen 10, 11, 12, 13, 14 en 16 » vervangen door de woorden « artikelen 10, 11, 12, 13, 14, 16, 17, 18 en 36 ».
Art. 14
Artikel 69 van de gecoördineerde wetten
In de inleidende zin moet worden verwezen naar alle uitdrukkelijke en nog van kracht zijnde wijzigingen aangebracht in het artikel of in de onderverdeling van het gewijzigde artikel. De wijzigingen aangebracht door de wetten van 6 mei 1982 en 31 december 1983 zijn doelloos geworden, aangezien artikel 69 vervangen is bij de wet van 16 juni 1989. Deze bepaling is echter achteraf gewijzigd bij de wet van 19 juli 1991. Derhalve moet de inleidende zin als volgt worden gesteld :
« Artikel ... Artikel 69 van dezelfde gecoördineerde wetten, vervangen bij de wet van 16 juni 1989 en gewijzigd bij de wetten van 17 oktober 1990 en 19 juli 1991, wordt vervangen als volgt : ».
2. In de Nederlandse tekst wordt voorgesteld de titel « eerste auditeurs-sectiechefs » te vervangen door de titel « eerste auditeurs-afdelingshoofden ».
Dezelfde opmerking geldt voor de uitdrukking « eerste referendarissen-sectiechefs ».
Art. 15
Artikel 71 van de gecoördineerde wetten
1. De wijzigingen die bij de wetten van 6 mei 1982 en 16 juni 1989 zijn aangebracht zijn doelloos geworden als gevolg van de wijziging die in artikel 71 is aangebracht bij de wet van 17 oktober 1990. Deze bepaling is daarentegen nog gewijzigd bij de wet van 24 maart 1994. De inleidende zin moet bijgevolg als volgt worden geredigeerd :
« Artikel ... Artikel 71 van dezelfde gecoördineerde wetten, gewijzigd bij de wetten van 17 oktober 1990 en 24 maart 1994, wordt gewijzigd als volgt : ».
2. In de ontworpen paragrafen 3bis en 3ter schrijve men « ... benoemd door de Koning, na te zijn gekozen uit ... die hierom verzoeken ».
3. Aangezien de graad van eerste auditeur-afdelingshoofd wordt opgenomen in de hiërarchie van de graden van het auditoraat, dient deze eveneens te worden vermeld als een van de graden van magistraten die benoembaar zijn tot de ambten van auditeur-generaal en adjunct-auditeur-generaal.
Bijgevolg dient artikel 15 van het ontwerp te worden aangevuld met een 3º en een 4º, luidende :
« 3º in paragraaf 4, tweede lid, worden de woorden « adjunct-auditeur-generaal » de woorden « eerste auditeur-afdelingshoofd » ingevoegd;
4º in paragraaf 4, derde lid, worden na de woorden « tenzij hij » de woorden « eerste auditeur-afdelingshoofd of » ingevoegd ».
4. De wijze van benoeming van de eerste auditeurs-afdelingshoofden laat uitschijnen dat de Regering de leiding van het auditoraat alsmede de verantwoordelijkheid voor de loopbaan van de leden ervan lijkt op te dragen aan de auditeur-generaal. Deze structuur van het gezag binnen de Raad van State vereist, in dezelfde zin, eveneens dat artikel 71, § 2, eerste lid, benoeming tot auditeur en artikel 107, derde lid machtiging tot cumulatie voor de leden van het auditoraat worden aangepast.
Om die redenen zou men in beide gevallen het advies kunnen weglaten van de eerste voorzitter voor de leden van het auditoraat en van de auditeur-generaal voor de leden van het coördinatiebureau.
Artikel 73 van de gecoördineerde wetten
Artikel 73, § 1, dient eveneens te worden aangepast.
1º In het tweede lid dient het woord « afdelingsgriffier » te vervallen. Deze graad is afgeschaft bij de wet van 17 oktober 1990.
2º In het derde lid dienen na de woorden « van de staatsraden » de woorden « van de eerste auditeurs-afdelingshoofden, van de eerste referendarissen-afdelingshoofden » te worden ingevoegd.
Art. 16
Artikel 74 van de gecoördineerde wetten
In de bepalingen onder 1º en 2º dient het woord « sectiechefs » telkens te worden vervangen door het woord « afdelingshoofden »; deze opmerking geldt voor geheel het ontwerp.
Art. 17
Artikel 75 van de gecoördineerde wetten
De mogelijkheid zou moeten worden geopend dat de eerste auditeurs-afdelingshoofden de opleiding van de adjunct-auditeurs toevertrouwen aan de eerste auditeurs.
In dat geval schrijve men in onderdeel 2º van artikel 17 van het ontwerp :
« 2º het derde lid wordt vervangen als volgt :
« De adjunct-auditeur oefent zijn ambt uit onder leiding van een eerste auditeur-afdelingshoofd of een door de laatstgenoemde aangewezen eerste auditeur. »
Artikel 76 van de gecoördineerde wetten
1. Artikel 76, eerste lid, tweede zin, van de gecoördineerde wetten bepaalt dat de leden van het auditoraat « kunnen worden belast met de onderzoeksverrichtingen waartoe de afdeling administratie heeft besloten ».
Het zou nuttig zijn in artikel 76, eerste lid, na de woorden « de afdeling administratie » de woorden « bij wege van een arrest » in te voegen.
2. In artikel 76, tweede lid, dienen na de woorden « de adjunct-auditeur-generaal » de woorden « de eerste auditeurs-afdelingshoofden » te worden ingevoegd.
Art. 18
Artikel 77 van de gecoördineerde wetten
In paragraaf 2, tweede lid, is voor de opleiding van de adjunct-referendarissen een soortgelijke aanpassing aan te raden aangewezen als die welke is voorgesteld voor de opleiding van de adjunct-auditeurs.
Voorgesteld wordt te schrijven :
« De adjunct-referendaris oefent zijn ambt uit onder leiding van een eerste referendaris-afdelingshoofd of een door de laatstgenoemde aangewezen eerste referendaris ».
Art. 19
Artikel 79 van de gecoördineerde wetten
Artikel 79, tweede lid, van de gecoördineerde wetten bepaalt :
« Elk jaar wordt een derde van de voor de afdeling wetgeving aangewezen leden vervangen op de door de Koning bepaalde wijze. »
Bij de opheffing van deze bepaling moet artikel 19 van het ontwerp logischerwijze in artikel 79, eerste lid, de woorden « voor een termijn van drie jaar » schrappen.
Art. 20
Artikel 82 van de gecoördineerde wetten
Om rekening te houden met hetgeen thans gebruikelijk is bij de afdeling wetgeving, wordt de volgende tekst voorgesteld :
« Zij kan de gemachtigde ambtenaar of de gemachtigde van de minister die in de adviesaanvraag is aangewezen, horen. »
Art. 21
Artikel 83 van de gecoördineerde wetten
1. Onderdeel 2º van de ontworpen bepaling is in strijd met artikel 73, § 3, tweede lid, van de gecoördineerde wetten, dat het volgende bepaalt : « Twee leden van het auditoraat moeten bovendien het bewijs leveren van een grondige kennis van de Duitse taal », terwijl in dezelfde paragraaf 3, eerste lid, wordt bepaald : « Een lid van de Raad van State... (moeten) bovendien het bewijs leveren van een voldoende kennis van de Duitse taal. »
Aangezien de wet voor bepaalde leden van de Raad niet voorziet in de verplichting om het bewijs te leveren van een grondige kennis van het Duits, moet artikel 21, 2º, van het ontwerp bijgevolg vervallen.
2. Artikel 21, 3º, dat bepaalt dat het onderzoek van de zaken voor de afdeling wetgeving wordt « aangevat » in de volgorde van de inschrijving ervan op de rol, « wat natuurlijk niet wegneemt dat de adviezen (...) in een andere volgorde worden uitgebracht » (memorie van toelichting, blz. 19) vaardigt geen regel uit, maar vormt een loutere intentieverklaring. Het moet bijgevolg uit het dispositief worden weggelaten.
Art. 22
Artikel 84 van de gecoördineerde wetten
De volgende tekst wordt voorgesteld :
« Art. ... Artikel 84 van dezelfde gecoördineerde wetten, gewijzigd bij de wetten van 15 oktober 1991 en 6 april 1995, wordt vervangen als volgt :
« Art. 84. Het onderzoek van de zaken vindt plaats in de volgorde van de inschrijving ervan op de rol, uitgezonderd :
1º wanneer de ministerraad, de gemeenschaps- of gewestregeringen, het college van de Franse Gemeenschapscommissie alsmede het verenigd College bedoeld in het tweede en vierde lid van artikel 60 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen, vragen dat het advies of het voorontwerp binnen een termijn van ten hoogste één maand wordt meegedeeld;
2º wanneer, in spoedeisende gevallen die in de aanvraag met bijzondere redenen worden omkleed, de overheid die de afdeling wetgeving adieert vraagt dat het advies of het voorontwerp wordt meegedeeld binnen een termijn van ten hoogste drie dagen of binnen een termijn van ten hoogste acht dagen in het geval bedoeld in artikel 2, § 4. Alsdan wordt de motivering die in de aanvraag wordt opgegeven, overgenomen in de aanhef van de verordening.
Wanneer verzocht wordt om spoedbehandeling, mag het advies van de afdeling wetgeving, onverminderd artikel 2, § 1, tweede lid, zich bepalen tot het onderzoek van de rechtsgrond, van de bevoegdheid van de steller van de handeling alsmede van de vraag of... »
Art. 23
Artikel 86 van de gecoördineerde wetten
Het ontworpen artikel 86 verdeelt de afdeling administratie in zeven kamers, waaronder drie Nederlandstalige kamers, drie Franstalige kamers en een tweetalige kamer.
Aangezien het aantal staatsraden op 36 wordt gebracht, van wie er twaalf zitting hebben in de afdeling wetgeving (13), zouden de overige vierentwintig staatsraden die deel zullen uitmaken van de afdeling administratie (cf . artikel 89), verdeeld moeten worden over negen kamers waarvan vier Nederlandstalige, vier Franstalige en een tweetalige.
Bijgevolg zouden alle kamers bestaan uit drie staatsraden. Zowel de kamers van de afdeling wetgeving als die van de afdeling administratie houden immers zitting met drie leden (14).
Voor het eerste lid wordt de volgende tekst voorgesteld :
« Art. ... De afdeling administratie is ingedeeld in negen kamers : vier Nederlandstalige kamers, vier Franstalige kamers en een tweetalige kamer, elk samengesteld uit drie leden. »
Art. 24
Artikel 87 van de gecoördineerde wetten
1. Het is ongebruikelijk dat de wet zelf bepaalt welke materie door een kamer zal worden behandeld.
Bovendien vormen de woorden « bij voorrang », die in de twee nieuwe leden voorkomen, een discriminatie ten opzichte van de andere rechtzoekenden. Zij moeten vervallen.
2. In het eerste en tweede lid van de Franse versie is er een vergissing geslopen in de verwijzing naar het opschrift van de wet van 15 december 1980. Men schrijve « ... loi du 15 décembre 1980 sur l'accès... ».
Art. 25
Artikel 90 van de gecoördineerde wetten
Het ontworpen artikel 90 zou duidelijker zijn indien het als volgt wordt gesteld :
« § 1. De kamers van de afdeling administratie houden zitting met drie leden voor adviezen, annulatieberoepen en voor met toepassing van artikel 36, § 1, ingestelde vorderingen tot het opleggen van een dwangsom.
Zij houden evenwel zitting met één lid :
1º inzake annulatieberoepen ingesteld tegen administratieve beslissingen genomen met toepassing van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
2º inzake beroepen waarbij toepassing wordt gegeven aan artikel 17, §§ 4bis en 4ter , aan artikel 21, tweede en zesde lid of wanneer in het verslag van de auditeur wordt voorgesteld het beroep doelloos, kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk gegrond of kennelijk niet-gegrond te verklaren, de afstand van het geding toe te wijzen of de zaak van de rol af te voeren.
§ 2. Buiten de gevallen bedoeld in artikel 17, § 1, derde lid, en § 2, derde lid, en in artikel 18, derde lid, houden de kamers van de afdeling administratie zitting met één lid voor vorderingen tot schorsing en tot het opleggen van voorlopige maatregelen.
§ 3. De kamervoorzitter beveelt, als verzoeker daarom vraagt in zijn verzoekschrift of ambtshalve, op advies van de auditeur-generaal of van het door de laatstgenoemde aangewezen lid van het auditoraat, dat een zaak wordt verwezen naar een kamer met drie leden ».
Naast een redactionele verbetering brengt het tekstvoorstel bepaalde inhoudelijke wijzigingen tot stand :
In paragraaf 2 dient de verwijzing naar de voorlopige maatregelen om rekening te houden met de andere gevallen waarin de afdeling administratie een dwangsom oplegt.
Paragraaf 1, 2º, is aldus gesteld om te voorkomen dat de samenstelling van de kamer reeds verraadt welke afloop de zaak zal hebben. Het ontwerp wordt tevens aangevuld om de versnelde procedures bedoeld in de artikelen 93 en 94 van de procedureregeling ontbreken van rechtsgrond, kennelijke niet-ontvankelijkheid of niet-gegrondheid in te bouwen.
Paragraaf 3 veralgemeent de mogelijkheid voor de kamervoorzitter om op aanvraag van de verzoeker dan wel ambtshalve, de collegiale rechtspraak te herstellen. Die mogelijkheid, die door de afdeling wetgeving van de Raad van State is voorgesteld, bestaat thans in artikel 90, derde lid, van de gecoördineerde wetten, wanneer een kamer met één lid uitspraak doet met betrekking tot de wet van 15 december 1980. Om elk gevaar voor discriminatie te voorkomen, zou de mogelijkheid om de collegiale rechtspraak te herstellen moeten worden uitgebreid tot alle gevallen waarin de kamer uitspraak doet met één lid.
Art. 26
Artikel 92 van de gecoördineerde wetten
1. De indeling in paragrafen is alleen gerechtvaardigd wanneer ten minste één ervan meer dan één lid bevat. Zoniet volstaat de indeling in leden.
2. Het ontworpen artikel 92 zou beter als volgt worden geredigeerd :
« Wanneer de eerste voorzitter, na het advies te hebben ingewonnen van de staatsraad belast met het uitbrengen van het verslag op de terechtzetting, oordeelt dat een zaak, wil de eenheid van rechtspraak veilig worden gesteld, door de algemene vergadering van de afdeling administratie moet worden behandeld, beveelt hij de verwijzing naar die vergadering.
Wanneer de auditeur-generaal, na het advies te hebben ingewonnen van de auditeur belast met het verslag, om dezelfde reden oordeelt dat een zaak door de algemene vergadering van de afdeling administratie moet worden behandeld, beveelt de eerste voorzitter de verwijzing naar die vergadering ».
Art. 27
Artikel 101 van de gecoördineerde wetten
1. De bij de wet van 28 juni 1983 aangebrachte wijziging heeft alleen betrekking op het tweede lid van artikel 101. In de inleidende zin dienen de woorden « gewijzigd bij de wet van 28 december 1983 » dus te vervallen ».
2. Voor het ontworpen eerste lid wordt de volgende tekst voorgesteld :
« Het reglement van orde wordt vastgesteld door de algemene vergadering van de Raad van State na advies van de auditeur-generaal en de adjunct-auditeur-generaal. Het wordt goedgekeurd door de Koning ».
Art. 28
Artikel 102bis van de gecoördineerde wetten
1. Om elk misverstand te voorkomen zou het beter zijn in de inleidende zin te vermelden dat artikel 102bis wordt ingevoegd in Hoofdstuk VI van Titel VII van de gecoördineerde wetten. De inleidende zin dient als volgt te worden gesteld :
« In Hoofdstuk VI van Titel VII van dezelfde gecoördineerde wetten wordt een artikel 102bis ingevoegd, luidende ».
2. De ontworpen bepaling voorziet in de benoeming van een administrateur die belast wordt met het administratieve beheer en het beheer van de infrastructuur van de Raad van State. In de bepaling wordt de Koning de bevoegdheid opgedragen om die administrateur te benoemen bij een in de ministerraad overlegd koninklijk besluit. Dit prerogatief moet worden gezien in het verlengde van artikel 107, derde lid, van de Grondwet, dat bepaalt dat de Koning andere ambtenaren dan die van het algemeen bestuur benoemt « krachtens een uitdrukkelijke wetsbepaling ».
Zoals de ontworpen tekst is gesteld, mag de administrateur dus niet worden gelijkgesteld met een ambtenaar van het algemeen bestuur die benoemd zou worden door de Koning om onder de leiding en het gezag van een minister taken te vervullen die deze hem zou opdragen. Hij moet integendeel opgevat worden als een ambtenaar die, zij het dan met een beperkt mandaat, deel moet uitmaken van het administratief personeel van de Raad van State (opschrift van hoofdstuk VI van de gecoördineerde wetten) en die zijn bevoegdheden moet uitoefenen onder het gezag van de personen die de administratieve leiding van de Raad van State hebben.
Artikel 107 van de Grondwet en artikel 160 van dezelfde Grondwet, die het aan de wetgever overlaten om de algemene regels ter zake vast te stellen, bieden geen mogelijkheid om de Koning te machtigen om bij een in de ministerraad overlegd besluit de voorwaarden vast te leggen waaronder zulk een mandaat wordt uitgeoefend buiten een vooraf vastgesteld wettelijk kader.
De taken die deze administrateur toekomen moeten op zijn minst in grote lijnen worden vastgesteld in een uitdrukkelijke wetsbepaling.
Volgens die gedachtengang dienen in de wet te worden vermeld :
1º dat de administrateur van de Raad van State zijn activiteiten moet uitoefenen onder het gezag, maar tevens onder de leiding van de algemene vergadering of van de eerste voorzitter en de auditeur-generaal;
2º de voorwaarden waaronder zulk een mandaat wordt uitgeoefend;
3º de hoofdpunten van zijn rechtspositie.
3. Bovendien doet de voormelde administrateur, overeenkomstig het ontworpen artikel 102bis , vierde lid, opmerkingen geworden over de uitvoering van het vierjarenplan.
Het behoort niet tot de bevoegdheid van de wetgever om een ambtenaar die belast is met uitsluitend administratieve taken in staat te stellen zich te bemoeien met de uitoefening van de rechtsprekende taken en, inzonderheid, opmerkingen te formuleren over een door de algemene vergadering uitgewerkt plan voor het wegwerken van de achterstand in de rechtsbedeling.
Deze administrateur mag weliswaar suggesties doen in verband met het aanwenden van materiële middelen aan de hand waarvan het in het plan voor het wegwerken van de achterstand gestelde doel kan worden bereikt. Zijn opmerkingen zouden slechts aanvaardbaar zijn als zij betrekking hebben op de administratieve aspecten van dat plan.
De ontworpen tekst moet worden herzien en moet op de voormelde punten worden gewijzigd.
Artikel 107 van de gecoördineerde wetten
Aangezien het coördinatiebureau onder het gezag en onder de leiding staat van de eerste voorzitter, kan het advies van de auditeur-generaal over de door de leden van dat bureau uitgeoefende bijbetrekkingen worden afgeschaft.
De volgende tekst wordt voorgesteld :
« Art. .... In artikel 107, derde lid, worden de woorden « op advies van de eerste voorzitter en van de auditeur-generaal wanneer het gaat om leden van het auditoraat of van het coördinatiebureau » vervangen door de woorden « na advies van de eerste voorzitter voor de leden van het coördinatiebureau en na advies van de auditeur-generaal voor de leden van het auditoraat ».
Art. 29
De vraag rijst of niet uitdrukkelijk moet worden vermeld dat in het jaarverslag moet worden gerapporteerd over de voortgang van de zaken bij de afdeling wetgeving.
Het loutere vermelden van de afdeling administratie kan de indruk wekken dat de afdeling wetgeving op de tweede plaats komt ten opzichte van de geschillenberechting, terwijl de adviserende opdracht en die inzake de geschillenberechting als gelijkwaardig moeten worden beschouwd.
Art. 29 en 30
Het vierjarenplan heeft tot doel « de talrijke materiële en financiële middelen en middelen op het vlak van het personeel die (de Raad van State) zijn toegekend, op de meest doeltreffende wijze aan te wenden, rekening houdend met de veranderende omstandigheden » (memorie van toelichting, blz. 25).
Aangezien het verslag dat aan de ministerraad moet worden uitgebracht alleen kan worden beschouwd als een inlichting aan die raad, zonder dat deze tot de Raad van State aanmaningen kan richten (15), is de bepaling niet onverenigbaar met de onafhankelijkheid van de Raad van State wat zijn rechtsprekende activiteit betreft.
Gelet op de belangrijkheid van de beginselen in kwestie, moet die onafhankelijkheid evenwel uitdrukkelijk in herinnering worden gebracht in het dispositief van de tekst.
Volgens die gedachtengang is artikel 120 nutteloos als artikel 119 aangevuld wordt als volgt :
« In dit verslag worden de maatregelen vermeld die, zonder dat zij afbreuk doen aan het vervullen van de rechtsprekende taak, kunnen bijdragen tot het wegwerken van de achterstand in de rechtsbedeling binnen een termijn van vier jaar.
Het verslag wordt opgesteld in de loop van de maand september en ingediend op 15 oktober. Het wordt toegezonden aan de voorzitters van de wetgevende kamers en aan de Regering ».
Art. 32
De inwerkingtreding waarin het eerste lid voorziet, vereist terzelfder tijd een aanpassing van het koninklijk besluit van 5 december 1991 tot bepaling van de rechtspleging in kort geding voor de Raad van State alsmede van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State.
SLOTOPMERKINGEN
1. In enkele artikelen van de gecoördineerde wetten wordt verwezen naar de artikelen 6, 6bis en 17 van de Grondwet. Het zou geraden zijn die verwijzingen te vervangen door de vermelding van de artikelen 10, 11 en 24 van de gecoördineerde Grondwet.
Deze opmerking geldt voor de artikelen 17, § 6, tweede lid, en 93, eerste lid.
Ook in andere artikelen zou de verwijzing naar de oude artikelen van de Grondwet moeten worden aangepast.
2. De woorden « zetelen ten getale van een lid (of drie leden) », die worden gebruikt in de gecoördineerde wetten en in het onderhavige ontwerp, zouden beter vervangen worden door de woorden « houden zitting met één lid (of drie leden) ».
De kamer was samengesteld uit :
De heer J.-J. STRYCKMANS, kamervoorzitter;
De heren Y. BOUCQUEY en Y. KREINS, staatsraden;
De heren F. DELPEREE en J. van COMPERNOLLE, assessoren van de afdeling wetgeving;
Mevrouw J. GIELISSEN, griffier.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J.-J. STRYCKMANS.
De verslagen werden uitgebracht door de heer M. ROELANDT, auditeur-generaal en de heer C. MENDIAUX, adjunct-auditeur-generaal. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de heer X. DELGRANGE, adjunct-referendaris.
De Griffier, | De Voorzitter, |
J. GIELISSEN. | J.-J. STRYCKMANS. |
(1) Het aantal arresten dat jaarlijks wordt gewezen ligt echter beduidend hoger aangezien een bepaalde zaak het voorwerp kan zijn van verschillende arresten (schorsing, voorlopige maatregelen, vernietiging). In het gerechtelijk jaar 1993-1994 bijvoorbeeld werden er 4 936 arresten gewezen.
(2) Van 1 september 1994 tot 30 juni 1995.
(3) Advies van 29 maart 1995, Gedr. St., Vergadering Brussel van 3 april 1995, 77 (1994-1995) nr. 1.
(4) Arresten Sound and Vision, nrs. 38.018 en 38.596.
(5) Voor het gerechtelijk jaar 1994-1995 waren er op de 933 adviesaanvragen, 252 waarin geen termijn werd aangegeven, 366 waarin de hoogdringendheid werd ingeroepen zonder evenwel gebruik te maken van artikel 84, en 318 waarin een advies werd gevraagd binnen drie dagen.
(6) Voorstel van wet tot aanvulling van artikel 84 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, Gedr. St., Senaat, 1165 (1990-1991).
(7) Of binnen acht dagen wanneer de aanvraag wordt ingediend met toepassing van artikel 2, § 4.
(8) Zie bijvoorbeeld de arresten nrs. 45.177, 45.178 en 50.337.
(9) In de voorgestelde tekst worden de woorden « tussenkomende partij » vervangen door de bijzin « degene die een belang heeft bij de beslechting van het geschil ». Het kort geding en de rechtspleging tot nietigverklaring zijn immers aldus geregeld dat een tussenkomst afzonderlijk moet plaatshebben, zowel in de schorsingsprocedure als in de procedure tot nietigverklaring. Derhalve kan een belanghebbende partij tot na de schorsing wachten om in voorkomend geval tussen te komen in de procedure tot nietigverklaring.
Volgens de ontworpen redactie van paragraaf 4bis
moet degene die van een belang doet blijken, reeds in de schorsingsprocedure tussenkomen; er wordt immers gesteld dat de « tussenkomende partij » binnen dertig dagen te rekenen van de kennisgeving van het schorsingsarrest de voortzetting van de rechtspleging moet aanvragen.
(10) Zie E. Lancksweerdt, Het administratief kort geding, Kluwer 1993, blz. 20, nr. 29, en blz. 147, nr. 275.
(11) Zie bijvoorbeeld arrest De Grendel, nr. 18.049 van 18 januari 1977.
(12) Zie arrest Verhulst, nr. 54.446 van 10 juli 1995, waarin de bevolen schorsing wordt ingetrokken.
(13) Cf . artikel 79.
(14) Cf . de artikelen 81 en 90.
(15) J. Velu en R. Ergec, op cit., blz. 310. Deze auteurs steunen op de arresten Campbell en Fell van 28 juni 1984, reeks A, nr. 80, blz. 40, § 79 en Ettl van 23 april 1987, reeks A, nr. 117, blz. 18, § 39. Evenzo zegt de « Conseil constitutionnel » van Frankrijk het volgende : « il n'appartient ni au législateur ni au gouvernement de censurer les décisions des juridictions, d'adresser à celles-ci des injonctions et de se substituer à elles dans le jugement des litiges relevant de leur compétence » (Cons. const. , 22 juli 1980, Rec. , blz. 46; zie in dat verband S. Doumbe Bille, « La justice judiciaire dans la jurisprudence du Conseil d'État et du Conseil constitutionnel depuis 1958 , R.D.P. , 1986, blz. 345-394).