1-138/1

1-138/1

Belgische Senaat

ZITTING 1995-1996

25 OKTOBER 1995


Wetsvoorstel ter bevordering van de tewerkstelling in de horecasector

(Ingediend door de heer Weyts)


TOELICHTING


Dit voorstel van wet komt tegemoet aan de problemen waarmee de horecasector, als gevolg van de als te hoog ervaren loonkosten, in toenemende mate heeft af te rekenen.

Meer en meer neemt men zijn toevlucht tot het zwartwerk om aan de onhoudbare parafiscale druk te ontsnappen. Dit zwartwerk loopt, volgens schattingen, op tot 50 pct., sommigen gewagen zelfs van 70 pct., van de omzet in de sector.

Om aan deze ongezonde situatie een einde te maken, stel ik voor de werkgevers onder bepaalde voorwaarden vrij te stellen van patronale bijdragen voor de werknemers die zij in dienst nemen.

Het uiteindelijke doel is te komen tot een sanering van de sector, met een normale exploitatie en nieuwe kansen voor de werkgelegenheid. Ik meen dat dit wetsvoorstel op een vernieuwende manier en met een redelijke kans op succes, de strijd tegen het zwartwerk aanbindt.

Johan WEYTS.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Deze wet is van toepassing op de werkgevers onderworpen aan de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en die onder de bevoegdheid van het paritair comité nr. 302 ressorteren, namelijk die een commerciële activiteit uitoefenen in de horecasector (hotels, restaurants, cafés).

Art. 3

De werkgevers bedoeld in artikel 2 worden voor de indienstneming, voltijds of deeltijds, voor bepaalde of voor onbepaalde duur, van werkzoekenden geheel vrijgesteld van de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid bedoeld in de artikelen 38, § 3, 1º tot 7º en 9º, en § 3bis van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers.

De Koning bepaalt, bij een in ministerraad overlegd besluit, de categorieën van werkzoekenden die in aanmerking komen voor de toekenning van de in het vorige lid bedoelde vrijstelling. De vrijstelling geldt voor een periode van drie jaar.

Art. 4

Van de toepassing van deze wet zijn uitgesloten, de werkgevers die bij het verstrijken van het kwartaal waarvoor zij de toepassing ervan inroepen, schuldenaar zijn van de instellingen belast met de inning en de invordering van de sociale-zekerheidsbijdragen.

Indien de betrokken werkgevers voor de aanzuivering van hun schuld uitstel van betaling hebben gekregen en de termijnen strikt hebben nageleefd, kan het beheerscomité van de instellingen belast met de inning en de invordering van de sociale-zekerheidsbijdragen, afwijkingen toestaan.

Art. 5

Om de voordelen van deze wet te genieten moet de werkgever in zijn driemaandelijkse aangifte aan de instelling belast met de inning en de invordering van de sociale-zekerheidsbijdragen, de juiste identiteit vermelden van de werknemer voor wie hij de werkgeversbijdragen vermindert en bewijzen dat de werknemer voldoet aan de voorwaarden die zijn gesteld voor de toepassing van de bepalingen van deze wet.

De Koning bepaalt de nadere regelen en voorwaarden die moeten worden vervuld om de voordelen van deze wet te kunnen genieten, inzonderheid met betrekking tot de in het vorige lid vermelde formaliteiten en bewijsstukken.

Art. 6

De vermindering van de bijdragen die wordt toegekend in het kader van deze wet mag niet worden gecumuleerd met andere maatregelen die een vermindering van de sociale-zekerheidsbijdragen toestaan.

Art. 7

De Koning bepaalt de dag waarop deze wet in werking treedt en uiterlijk op 1 januari 1996.

Johan WEYTS.