Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 7-1624

van Julien Uyttendaele (PS) d.d. 11 mei 2022

aan de vice-eersteminister en minister van Justitie en Noordzee

Facultatief protocol van 18 december 2002 bij het verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing - Ratificatie - Stand van zaken - Uitvoering - Overleg met de deelstaten

wrede en onterende behandeling
strafstelsel
foltering
ratificatie van een overeenkomst
strafgevangenis
bemiddelaar
Centrale Toezichtsraad voor het Gevangeniswezen
overeenkomstprotocol

Chronologie

11/5/2022Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 9/6/2022)
16/6/2022Antwoord

Vraag nr. 7-1624 d.d. 11 mei 2022 : (Vraag gesteld in het Frans)

In 2005 ondertekende België het Facultatief protocol van 18 december 2002 bij het verdrag van 10 december 1984 tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (OPCAT). De wet houdende instemming met het OPCAT werd in België op 19 juli 2018 aangenomen (wet houdende instemming met het facultatieve protocol bij het Verdrag van de Verenigde Naties tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen, aangenomen te New York op 18 december 2002). Voor zover wij weten is die wet echter niet gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Bijgevolg is er, meer dan 17 jaar na de ondertekening van het OPCAT door België, nog geen ratificatieakte.

Dat betekent dat eenieder die in België van zijn vrijheid wordt beroofd op dit moment onvoldoende beschermd wordt tegen het gevaar van foltering of onmenselijke of vernederende behandelingen in plaatsen van vrijheidsberoving. Er moet een nationaal preventiemechanisme (NPM) worden ingevoerd waardoor de Belgische Staat OPCAT kan ratificeren en een onafhankelijke en onpartijdige externe controle van alle plaatsen van vrijheidsberoving kan verzekeren.

Ons land is nochtans al meermaals voor zijn verantwoordelijkheid geplaatst, in het bijzonder door de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties (VN), aan wie onze overheden al verschillende keren beloofd hebben dat protocol, dat essentieel is vanuit het oogpunt van de bescherming van de menselijke waardigheid, te ratificeren.

Omdat de Senaat krachtens artikel 77 van de Grondwet inzake fundamentele rechten zowel grondwettelijke als wettelijke bevoegdheden heeft, en omdat de eerbiediging van die rechten een transversale bevoegdheid is, is het volkomen gerechtvaardigd deze vraag in de Senaat in te dienen.

Ook al kunnen we begrijpen dat deze procedure tijd vergt, aangezien de constitutieve bestanddelen van dat nationaal preventiemechanisme moeten worden bepaald en aangezien dat mechanisme bevoegdheid zal hebben over alle plaatsen van vrijheidsberoving, zowel de plaatsen onder de bevoegdheid van de federale overheid als die onder de bevoegdheid van de deelstaten, en zowel publieke als privaat beheerde instellingen, willen we er bij de minister opnieuw op aandringen om dringend een dergelijk mechanisme tot stand te brengen, in het bijzonder rekening houdend met de situatie in onze gevangenissen.

Tijdens een gedachtewisseling op 8 februari 2021 tussen de afgevaardigden van uw administratie en de leden van de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden van de Senaat, meldden eerstgenoemden ons dat er een analyse was uitgevoerd en dat voor de controle van de plaatsen van vrijheidsberoving de voorkeur gaat naar het aanwijzen van een orgaan onder de al bestaande instellingen, dat nieuwe bevoegdheden zou krijgen.

Twee mogelijkheden werden daarna onderzocht: de eerste bestond erin de Centrale Toezichtsraad voor het gevangeniswezen te laten evolueren naar een interfederaal orgaan dat alle bevoegdheden die onder OPCAT vallen, zou opnemen. De tweede hypothese zou erin bestaan gezamenlijk parlementaire bemiddelaars aan te wijzen – hetzij de Federale Ombudsman, de Vlaamse Ombudsman, de ombudsvrouw van de Duitstalige Gemeenschap, de ombudsman van het Waals Gewest en van de Franse Gemeenschap en de pas aangestelde Brusselse ombudsman – zodat ieder van hen, voor zijn of haar bevoegdheidsniveau, de bevoegdheden uitoefent van het nationaal preventiemechanisme.

We hebben vernomen dat in oktober 2020 het advies werd gevraagd van alle betrokken actoren – de besturen van de plaatsen van vrijheidsberoving, de bestaande controleorganen en de niet-gouvernementele organisaties (ngo's). Aan welke oplossing geven zij de voorkeur?

Wat is de stand van zaken? Voor welke oplossing hebt u gekozen?

Werd er al contact opgenomen met de deelstaten, die eveneens bevoegd zijn? Wordt er een samenwerkingsakkoord voorbereid?

Wanneer zullen we in staat zijn om de ratificatieakte van de VN in te dienen en onze internationale engagementen na te komen?

Antwoord ontvangen op 16 juni 2022 :

In het najaar van 2020 vond er inderdaad een raadpleging plaats met de betrokken stakeholders, zowel van het federale als van het deelstatelijke niveau.

Dit resulteerde in het voorjaar van 2021 in een lijst met aanbevelingen, die eerder algemeen zijn van aard en geen voorkeur geven aan één bepaalde piste. Tijdens deze werkgroepen werd erop gewezen dat er, naast de twee oorspronkelijke modellen (namelijk het interfederaliseren van de Centrale Toezichtsraad voor het gevangeniswezen of de collegiale aanwijzing van de parlementaire ombudsdiensten), ook andere mogelijkheden bestaan, zoals bijvoorbeeld het toekomstige Nationaal Instituut voor de rechten van de mens aanwijzen als Nationaal Preventiemechanisme (NPM) (zijnde het resultaat van een interfederalisering van het Federale Mensenrechteninstituut).

In het najaar van 2021 hebben we de verschillende instellingen verzocht om het door hen voorgestane model gedetailleerd toe te lichten. De Centrale Toezichtsraad voor het gevangeniswezen, de Federale ombudsman en het Federale Instituut voor de rechten van de mens stelden hierbij elk hun preferentiële model voor.

Uit de hierop volgende analyse van de administratie blijkt evenwel dat geen enkel van deze modellen volledig voldoet aan alle criteria die vereist zijn voor het Nationaal Preventiemechanisme. Er zullen dus sowieso wijzigingen moeten worden aangebracht aan de door de verschillende instellingen naar voor gebrachte modellen. Bovendien zal het uiteindelijke model zowel door het federale niveau als door alle deelstaten moeten goedgekeurd worden, en zal het in die zin dus ook voldoende gedragen moeten worden door alle partijen die het samenwerkingsakkoord zullen ondertekenen. Gelet op onze staatstructuur en de politieke realiteit, zijn de voorgestelde modellen in dit opzicht niet allemaal even geschikt. Veel zal dus afhangen van de gesprekken met de deelentiteiten en eventuele andere evoluties in dit dossier. Wij blijven alleszins de absolute noodzaak om een NPM op te richten, bepleiten en op een open wijze hierover onderhandelen.

Er werden ook meerdere vergaderingen georganiseerd met de federale kabinetten waarin de verschillende modellen werden besproken. Nu is er een nieuwe fase opgestart, waarin er bilaterale gesprekken met de deelstaten worden georganiseerd.

Zodra er overeenstemming kan gevonden worden over de vorm die het NPM zal aannemen, zal het samenwerkingsakkoord ontwikkeld worden.

Eens de constitutieve bestanddelen van het nationale preventiemechanisme zijn bepaald, kan de akte van bekrachtiging worden neergelegd.

Hoewel de uitkomst van de politieke onderhandelingen moeilijk te voorspellen is, is het alleszins mijn doelstelling om voor het einde van de legislatuur een akkoord te bereiken over deze constitutieve bestanddelen, zodat de ratificatieprocedure nadien onverwijld kan worden aangevat.