Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 6-648

van Petra De Sutter (Ecolo-Groen) d.d. 20 mei 2015

aan de vice-eersteminister en minister van Werk, Economie en Consumenten, belast met Buitenlandse Handel

Gezondheid en veiligheid op het werk - Strategisch kader van de Europese Unie 2014-2020 - Geplafonneerde investeringen - Micro-ondernemingen - Impact op de werknemers

gezondheid op het werk
micro-onderneming

Chronologie

20/5/2015Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 18/6/2015)
2/7/2015Antwoord

Vraag nr. 6-648 d.d. 20 mei 2015 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

In het strategisch kader van de Europese Unie voor gezondheid en veiligheid op het werk 2014-2020 staat dat " het gezond houden van werknemers een rechtstreeks en meetbaar positief effect heeft op de productiviteit en bijdraagt aan de duurzaamheid van socialezekerheidsstelsels ". Investeren in een gezonde werkomgeving levert dus heel wat op, voor de werknemers én voor de maatschappij.

Om gezonde werkplekken mogelijk te maken, moeten ook micro-ondernemingen hierin kunnen investeren. Dat gaat niet vanzelf. De overheid kan ze een duwtje in de rug geven, zoals ook de Nationale Arbeidsraad (NAR) ons aanbeveelt. De meest opvallende aanbeveling is "de versterking van de toegevoegde waarde van de externe preventiediensten ".

En toch plafonneert de regering de totale investering in preventie en veiligheid op de werkplek op het huidige (en gecontesteerde) niveau van 248 miljoen euro. Dat is in tegenspraak met de strategische richting die Europees commissaris Thyssen, de sociale partners in de NAR én de regering-Michel, willen inslaan om meer te investeren in werkbare jobs om zo langer werken mogelijk te maken. Bovendien schaadt het de gezondheid van heel wat werknemers.

Dit gaat over gezondheid, werk en Europese samenwerking.

1) Heeft de minister recente gegevens over de impact van de preventiediensten op de gezondheid van de werknemers? Als de preventiediensten méér moeten doen met minder middelen, wat betekent dat dan concreet voor de gezondheid van de werknemers?

2) Heeft de minister deze gegevens ook voor micro- en kleine ondernemingen? Wat is de impact daar ? Is die nog groter en nog schadelijker voor de gezondheid?

3) Als de Europese Commissie expliciet vraagt om micro-ondernemingen te ondersteunen bij deze investeringen, waarom plafonneert de minister deze investeringen dan toch? Gaat hij hiermee niet in tegen commissaris Thyssen, van zijn eigen partij?

4) Welke bijkomende maatregelen zal de minister nemen om de micro- en kleine ondernemingen te stimuleren om een gezonde werkplek voor hun werknemers te creëren?

Antwoord ontvangen op 2 juli 2015 :

1)en 2) Over de impact van de preventiediensten op de gezondheid van de werknemers bestaan geen concrete gegevens. Ook de externe diensten hebben weinig of geen gegevens over de impact van hun acties in de onderneming. Zij weten wel in welke mate hun adviezen voor de verbetering van de arbeidsomstandigheden in aangesloten ondernemingen tot aanpassingen hebben geleid, maar dergelijke gegevens kunnen vanzelfsprekend niet direct worden gelinkt aan een resultaat in termen van de gezondheid van de werknemers. Zij verzamelen enkel input / output gegevens in hun jaarverslagen, maar dus geen « outcome » gegevens. Het behalen van hun kwaliteitsdoelstellingen wordt meestal gemonitord aan de hand van key performance indicators die eveneens gebaseerd zijn op input / output cijfers van hun processen. Het meten van de impact op de gezondheid van de werknemers zou in de eerste plaats betekenen dat men een nulmeting doet en na een bepaalde tijd een controlemeting om de veranderingen op te tekenen en deze af te toetsen aan de prestaties die door de diensten aan de werkgever werden geleverd in die periode. Bovendien zou men dat enkel op een zinvolle manier kunnen doen bij een stabiele groep werknemers.

De impact op de gezondheid van de werknemer is ook moeilijk te meten, omdat dit afhangt van verschillende actoren, namelijk de werkgever, de (externe, maar ook de interne) preventiedienst en de werknemer zelf. De werkgever moet in de eerste plaats bereid zijn, en over de nodige middelen beschikken, om preventiemaatregelen te nemen zodat het werk geen schadelijke invloed heeft op de gezondheid van de werknemer. De externe diensten moeten kwalitatief gezondheidstoezicht leveren om vroegtijdig problemen op te sporen en de juiste adviezen afleveren, op maat van de werknemer en de onderneming. De werknemer moet bereid zijn hieraan mee te werken en er daarnaast ook nog een gezonde levensstijl op nahouden. Er kan op al deze verschillende vlakken dus iets fout lopen.

In de voorgestelde regelgeving over de tarifering van de externe diensten is bovendien geen sprake van meer doen met minder middelen : het gaat alleen om een deels andere en betere aanwending van de beschikbare middelen, wat inhoudt dat er efficiënter en meer doelgericht moet worden gewerkt.

Reeds jaren is er een tekort aan onder meer arbeidsgeneesheren. De in de regelgeving voorziene bezettingsgraad wordt door praktisch geen enkele dienst meer gehaald. De indicaties voor het uitvoeren van gezondheidstoezicht werden al scherper gesteld, met als uitgangspunt dat een medisch onderzoek een toegevoegde waarde moet hebben. De afschaffing van het systematisch onderzoek voor beeldschermwerk en voor contact met voedingsstoffen, en de grotere ruimte die werd gemaakt voor spontane raadplegingen en herinschakelingsonderzoeken zijn daar alvast de uitdrukking van. Het loskoppelen van de financiering van de diensten van het aantal aan het gezondheidstoezicht onderworpen werknemers zal hier ook toe bijdragen. De aard van de risico’s is de laatste decennia voor vele sectoren eveneens veranderd, enerzijds door het verdwijnen van een aantal risico’s met een direct impact op de gezondheid (industriële activiteiten) en anderzijds door de toegenomen preventie-inspanningen in de ondernemingen. Voor kankerverwekkende stoffen wordt dan weer meer aandacht gevraagd. Andere risico’s, waaronder de psychosociale en musculoskeletale risico’s, nemen toe. Deze kunnen wel een impact hebben op de gezondheid, maar vergen een ruimere aanpak dan louter gezondheidstoezicht. Preventieadviseurs in de andere domeinen van het welzijn kunnen dus evenzeer bijdragen aan de gezondheid van de werknemer en dit dient ook gestimuleerd te worden. Voor KMO’s is het bovendien ook en vooral belangrijk dat zij weten welke prestaties, zowel op het vlak van gezondheidstoezicht als op het vlak van risicobeheersing, er juist tegenover de betaalde bijdrage staan : de voorgestelde aanpassing van de regelgeving beoogt dit dan ook vast te leggen, vooral bij de KMO’s, met de nodige aandacht voor de verschillende domeinen waarvoor de externe diensten bevoegd zijn (bijvoorbeeld ook psychosociale aspecten van het werk).

3) en 4) De bedoeling is niet om de investeringen in welzijn op het werk te plafonneren. De voorgestelde tarieven worden inderdaad gebaseerd op de huidige financiering van de externe diensten om zowel voor werkgevers als voor externe diensten geen al te grote aardverschuivingen te veroorzaken bij een wijziging van de financieringsbasis. Dit is overigens het bedrag dat werd voorgesteld als uitgangspunt in het akkoord van de sociale partners van 2 maart 2015, dit wil zeggen totaal budget van de forfaitaire minimumbijdragen van 2012, namelijk 248 398 015 euro op basis van de tewerkstellingscijfers van 31 december 2012. Voor de concrete invulling van de tarieven wacht ik de definitieve voorstellen af van de sociale partners, zoals overeengekomen.

Bovendien zal er worden voorzien in monitoring vanaf de inwerkingtreding van het nieuwe systeem om zo snel mogelijk te kunnen ingrijpen als er duidelijke onevenwichten in het systeem zouden worden vastgesteld.

Het voorgestelde tariferingssysteem verschilt ook naargelang het om grote en kleine ondernemingen (minder dan twee honderd werknemers) gaat : voor kleine werkgevers wordt een basispakket vastgelegd dat de externe dienst moet leveren in ruil voor de forfaitaire bijdrage, om op deze manier te garanderen dat zij de nodige bijstand krijgen van hun externe diensten. Voor grote werkgevers wordt daarentegen geen basispakket vastgelegd omdat zij intern beschikken over meer geschoolde preventieadviseurs : omzetting van de door hen betaalde bijdrage in preventie-eenheden garandeert enerzijds dat zij van hun externe dienst juist die prestaties kunnen vragen die zij specifiek nodig hebben, en anderzijds dat zij geen prestaties opnemen in wanverhouding tot hun aantal werknemers en hun noden en behoeften. Deze tweedeling werd voorgesteld door de sociale partners (advies Hoge Raad dd. 17 januari 2014, nr. 177) en werd ook sindsdien niet betwist in het kader van de nieuwe voorstellen in het advies van de sociale partners van 2 maart 2015.

Het gaat tenslotte ook om minimumtarieven die in concrete gevallen kunnen worden aangepast.

Naast een versterkte externe expertise tegen een voordelig tarief, is het ook van belang de zelfredzaamheid van de KMO’s te stimuleren.

De federale overheidsdienst (FOD) Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg werkt reeds tientallen jaren brochures en tools uit waardoor het voor de KMO’s gemakkelijker wordt om de risico’s voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers die verbonden zijn aan hun activiteiten in te schatten en het mogelijk te maken dat zij passende preventiemaatregelen treffen.

Enerzijds bestaan er voor verschillende sectoren en risico’s praktische brochures die het mogelijk maken dat de werkgever zelf een participatieve risicoanalyse uitvoert en prioriteiten kan bepalen voor zijn preventiebeleid. Deze brochures kunnen geraadpleegd worden op de website www.sobane.be. Daarnaast wordt sinds enkele jaren ook de OIRA-tool (Online Interactive Risk Assessment) ondersteund. Deze tool maakt het mogelijk om online een risicoanalyse uit te voeren, waarbij ook reeds onmiddellijk wordt aangegeven welke preventiemaatregelen kunnen getroffen worden. Mijn administratie werkt nauw samen met de beroepsfederaties om deze OIRA-tool aan te passen aan de noden van de verschillende sectoren. Zo bestaat er inmiddels een OIRA kappers en een OIRA hout. Deze praktische tools dragen bij aan een grotere bewustwording van het preventiebeleid. Het is mijn intentie om hierop verder te blijven inzetten.