Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-7267

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 22 november 2012

aan de vice-eersteminister en minister van Pensioenen

Ouderen - Inkomensgarantie - Lage pensioenen - Rijksdienst voor pensioenen - Inhaaloperatie

bejaarde
minimumbestaansinkomen
armoede
sociaal achtergestelde groep
officiële statistiek

Chronologie

22/11/2012Verzending vraag
10/1/2013Antwoord

Vraag nr. 5-7267 d.d. 22 november 2012 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Volgens de organisatie Welzijnszorg leeft één op de vijf ouderen in armoede. Dit zou meer zijn als de inkomensgarantie voor ouderen (IGO) niet zou bestaan. De IGO is een minimuminkomen waarbij, na een inkomens- en vermogenstoets, de laagste pensioenen worden aangevuld. Dankzij de inspanningen van de afgelopen jaren is dit bedrag opgetrokken tot de Europese armoedegrens.

Het recht hierop wordt voor mensen die 65 worden of die vervroegd op pensioen gaan sinds 2010 automatisch onderzocht door de Rijksdienst voor pensioenen (RVP). Wie al langer op pensioen is kan zelf een aanvraag indienen, maar dan moet men natuurlijk wel op de hoogte zijn van het IGO. De RVP doet zelf een inhaaloperatie, maar door het groot aantal dossiers zal dit nog een tijd duren.

Vandaag hebben 460 000 65-plussers een inkomen onder de armoedegrens. Daarvan doen ongeveer 100 000 een beroep op de IGO. Er zijn dus nog 360 000 potentiële rechthebbenden.

Hierover de volgende vragen:

1) Hoeveel dossiers behandelt de RVP maandelijks en/of jaarlijks met betrekking tot de inhaaloperatie om ouderen automatisch de IGO toe te kennen? Hoeveel dossiers moet zij in totaal nog behandelen? Indien deze twee elementen constant blijven, hoe lang zal het nog duren vooraleer men de achterstand heeft ingehaald?

2) Hoe verloopt deze inhaaloperatie? Klopt het dat de dossiers chronologisch worden afgehandeld, waarbij diegenen die het recentst op pensioen zijn gegaan eerst worden behandeld? Vindt de minister dit een goede en logische manier? Zou het niet rechtvaardiger en zinvoller zijn diegenen met de laagste inkomens eerst te behandelen? Kan dit niet via kruising van databanken ?

3) Hoeveel voltijds equivalenten zijn er momenteel met deze inhaaloperatie bezig ? Beoordeelt de minister dit aantal als voldoende? Zo neen, overweegt hij het aantal te verhogen? Plant hij nog andere initiatieven om dit proces te versnellen, zo ja welke?

4) Hoeveel 65-plussers hebben sinds 2010 per kwartaal zelf om een onderzoek verzocht? Hoe duidt de minister deze cijfers? Is hij van mening dat 65-plussers voldoende op de hoogte zijn van het bestaan van de IGO? Zo neen, plant hij een initiatief om ouderen beter bekend te maken met hun rechten?

5) Beschikt de begroting pensioenen over voldoende middelen om de IGO toe te kennen aan iedereen die hier actueel en potentieel recht op heeft?

Antwoord ontvangen op 10 januari 2013 :

In antwoord op zijn vragen heb ik de eer om het geachte lid het volgende mee te delen:

De Rijksdienst voor pensioenen onderzoekt al altijd ambtshalve het recht op inkomensgarantie voor ouderen (IGO) (en vroeger het gewaarborgd inkomen voor bejaarden) indien bij het onderzoek van een aanvraag om pensioen betrokkene aan de leeftijdsvoorwaarden voldoet om recht op IGO te openen.

Wie een vervroegd pensioen opneemt (dus op heden voor de leeftijd van 65 jaar), kan, op dat ogenblik, geen recht op IGO doen gelden.

De Rijksdienst voor pensioenen onderzoekt sinds oktober 2010 op de leeftijd van 65 jaar automatisch de rechten op inkomensgarantie voor ouderen van de gepensioneerden die een vervroegd pensioen hebben opgenomen en voor wie het IGO niet werd onderzocht. Op de leeftijd waarop het IGO ten vroegste had kunnen toegekend worden (62, 63, 64, 65 naargelang de ingangsdatum), wordt nagegaan of zij aan de voorwaarden voldoen.

Dit gebeurt door de combinatie van een aantal selectiecriteria zoals de verjaardag, de hoogte van de eigen pensioenrechten en pensioenrechten echtgenote, het feit of er al een onderzoek IGO heeft plaatsgevonden waarbij betrokkene verzaakt heeft aan het onderzoek of zijn medewerking heeft geweigerd aan het onderzoek naar de bestaansmiddelen.

De Rijksdienst heeft geopteerd om te starten met de meest recentst gepensioneerden. Hoe recenter, hoe beter de beschikbare financiële informatie is. Starten met de “kleinste inkomens”, zoals het geacht lid voorstelt is niet mogelijk. De Rijksdienst kent de inkomens niet en er bestaat geen databank in België waarin het bezit (roerend of onroerend) of andere inkomens van de inwoners kan geraadpleegd worden.

Eind 2012 werden er al ongeveer 9 000 dossiers behandeld, geschat wordt dat er nog ongeveer 13 000 moeten onderzocht worden.

In ongeveer 16 % van deze selectie kent de Rijksdienst bovenop het pensioen nog een IGO supplement toe.

De inhaaloperatie vordert traag maar gestaag. De Rijksdienst is echter niet bij machte om bijkomende inspanningen te leveren, dit door het toenemend aantal pensioendossiers, de verschillende ambtshalve onderzoeken en de wijzigende reglementering. Ik wijs u er op dat het IGO-onderzoek zeer tijdrovend is en menselijke tussenkomst vereist. Het is moeilijk te zeggen hoeveel voltijdse equivalenten aan deze inhaaloperatie werken. De dossiers worden immers verdeeld onder alle dossierbeheerders. Gelet op de budgettaire context kunnen er geen bijkomende dossierbeheerders aangeworven worden.

De Rijksdienst voor pensioenen werkt bij de inhaaloperatie via een dubbel kanaal: enerzijds is er de maandelijkse terugwerking zoals hoger aangehaald, anderzijds zijn er de aanvragen die, onder andere door actieve opsporing van verschillende sociale diensten, gebeuren. Bij de opstart van de inhaaloperatie werd trouwens door de toenmalige minister van pensioenen een brief gericht aan mutualiteiten, Openbare Centra voor maatschappelijk welzijn (OCMW’s) en vakbonden om hen in te lichten en hun medewerking te vragen bij het opsporen van eventuele gerechtigden.