de btw op de winstmarge en tweedehandsdieren
BTW
paardachtige
huisdier
interpretatie van het recht
tweedehandsgoederen
handelsmarge
26/6/2012 | Verzending vraag |
28/4/2014 | Einde zittingsperiode |
Herkwalificatie van : vraag om uitleg 5-2344
Mijn schriftelijke vraag gaat over het toepassingsgebied van artikel 58, § 4, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde (WBTW) en het koninklijk besluit nr. 53 van 23 december 1994.
Dat artikel voorziet in een btw-heffing op de winstmarge voor gebruikte goederen. Het systeem bepaalt onder meer dat de door de belastingplichtige wederverkoper gerealiseerde winstmarge de belastinggrondslag vormt.
In het koninklijk besluit nr. 53 wordt het toepassingsgebied van artikel 58 vastgelegd. Het omschrijft als gebruikte goederen “de lichamelijke roerende goederen die ... opnieuw kunnen worden gebruikt”, met uitsluiting van bepaalde persoonlijke goederen.
Een paard dat onder de definitie van die regel valt, wordt beschouwd als een gebruikt goed in de zin van artikel 58 WBTW en het koninklijk besluit.
In de circulaires 1 en 2 van 1995 worden bijzondere voorwaarden opgesomd (zoals de aankoop bij een vorige eigenaar die geen btw heeft kunnen aftrekken of recupereren bij zijn eigen aankoop, de doorverkoop door een handelaar in dergelijke goederen, de aankoop van dergelijke goederen binnen de Europese Unie...)
Vallen niet onder de definitie van gebruikte goederen en zijn bijgevolg uitgesloten: slachtpaarden, veulens die onmiddellijk na de geboorte worden verkocht, paarden die worden verkocht vooraleer ze voor hun oorspronkelijke bestemming (wedstrijden, hobby...) zijn gebruikt.
Het bewijs dat het in hoofde van de leverancier van de belastingplichtige-wederverkoper om een gebruikt paard gaat, kan worden geleverd aan de hand van overeenstemmende documenten.
Er bestaat dus geen twijfel over dat paarden als gebruikte goederen kunnen worden beschouwd en dat ze dus in aanmerking komen voor de btw op de winstmarge, uiteraard indien de voorwaarden zijn vervuld.
Ook het Europees Hof van Justitie (EHJ) geeft reeds sinds 2004 aan artikel 26bis van de zesde btw-richtlijn (richtlijn van de raad 77/388) (arrest C-320/02) de interpretatie dat levende dieren als gebruikte goederen in de zin van de zesde richtlijn kunnen worden beschouwd. Het Hof verduidelijkt dat een van een particulier (niet zijnde de fokker) gekocht dier, dat na training voor een specifiek gebruik wordt doorverkocht, als een gebruikt goed kan worden aangemerkt.
Moet bij de bepaling van het toepassingsgebied van artikel 58, § 4, WBTW en van het koninklijk besluit nr. 53 rekening worden gehouden met de interpretatie van het Hof?
Kunnen artikel 58, § 4, WBTW en het koninklijk besluit nr. 53 worden toegepast op de verkoop van alle dieren, voor zover de voorwaarden worden nageleefd?
Katten en honden kunnen naargelang van hun ras voor een specifiek gebruik bestemd zijn: gezelschap, jacht, bewaking, hulp voor slechtziende personen...Is het mogelijk dat de btw op de winstmarge ook op de verkoop van die dieren van toepassing is?