Sociale zekerheidsschulden van zelfstandigen - Kwijtschelding - Minnelijke aanzuiveringregeling - Uitblijven van het nodige uitvoeringsbesluit
akkoordprocedure
zelfstandig beroep
sociale bijdrage
schuldenlast
7/3/2011 | Verzending vraag |
5/5/2011 | Antwoord |
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 5-1686
In het art. 1675/10 van het Gerechtelijk Wetboek, werd een §3bis ingevoegd bij de wet van 13 december 2005. Deze §3bis machtigt onder meer de sociale kassen om in te stemmen met een kwijtschelding van sociale zekerheidsschulden bij een minnelijke aanzuiveringregeling in het kader van een collectieve schuldenregeling.
Maar om deze bepaling uit te voeren is vereist dat de voorwaarden en de procedure waaraan de kassen moeten voldoen bij koninklijk besluit worden vastgelegd. Tot op heden werd nog geen dergelijk koninklijk besluit afgekondigd, hoewel §3bis op 1 januari 2007 in werking trad.
Door het gebrek aan een koninklijk besluit kunnen de kassen tot op heden onmogelijk instemmen met een kwijtschelding. De sociale bijdragen zijn immers van openbare orde waardoor afstand doen van de inning enkel bij wet mogelijk is.
Deze houding brengt problemen. De rechter zal gedwongen zijn over te gaan tot een gerechtelijke aanzuiveringregeling. Dat is niet in het belang van de zelfstandige, die het lastig heeft om er opnieuw bovenop te komen, maar ook niet voor de overheid, omdat in de overgrote meerderheid van de gevallen de kassen nooit de volledige schuld kunnen recupereren.
Wij zijn van oordeel dat vijf jaar na de wetswijziging eindelijk uitvoering moet gegeven worden aan deze wettelijke bepaling. Des te meer daar er al gelijkaardige regelingen bestaan voor de sociale zekerheidsbijdragen voor werknemers, alsook voor fiscale schulden.
Wanneer denkt de minister dit koninklijk besluit klaar te hebben? En welke regels zullen in het koninklijk besluit opgenomen worden om deze bepaling uit te voeren?
Door de wet van 13 december 2005 houdende bepalingen betreffende de termijnen, het verzoekschrift op tegenspraak en de procedure van collectieve schuldregeling werd een § 3bis ingevoegd in artikel 1675/10 van het Gerechtelijk Wetboek.
Daardoor worden de sociale verzekeringsfondsen voor zelfstandigen gemachtigd om in het kader van een minnelijke aanzuiveringsregeling een volledige of een gedeeltelijke kwijtschelding van schulden te aanvaarden die betrekking hebben op achterstallige sociale bijdragen (artikel 1675/10, § 3bis, tweede lid, 3° Gerechtelijk Wetboek).
Artikel 1675/10, § 3bis Gerechtelijk Wetboek. is in werking getreden op 1 januari 2007. Evenwel werd in dit artikel opdracht gegeven aan de Koning om de voorwaarden en de nadere regels te bepalen van de procedure die de sociale verzekeringsfondsen moeten volgen. Tot nog toe is geen koninklijk besluit tussengekomen ter uitvoering van artikel 1675/10, § 3bis, tweede lid, 3° Gerechtelijk Wetboek.
De uitvoering van deze bepaling stelt namelijk een aantal problemen.
Er mag ook niet uit het oog verloren worden dat, wanneer een gedeelte van de (eigenlijke) schuld inzake sociale bijdragen zou worden kwijtgescholden door een sociaal verzekeringsfonds voor zelfstandigen in het kader van een minnelijke aanzuiveringsregeling, dit zou betekenen dat de betrokkene zijn sociale rechten die voortvloeien uit deze periode zou verliezen. Dit is uiteraard niet in het voordeel van de zelfstandige.
De sociale verzekeringsfondsen voor zelfstandigen werden via een nota (P.70.2/99/10 addendum 2 van 23 oktober 2002) op de hoogte gebracht van de wijze waarop zij moeten handelen in geval van een collectieve schuldenregeling. De richtlijnen uit deze nota kunnen momenteel nog steeds worden toegepast.
Zo kan het sociaal verzekeringsfonds akkoord gaan met de minnelijke aanzuiveringsregeling wanneer de schuldbemiddelaar in zijn ontwerp voorstelt dat de hoofdsom volledig zal worden aangezuiverd mits het fonds verzaakt aan de (gerechts)kosten, de verhogingen en de (actuele en toekomstige) gerechtelijke intresten, op voorwaarde dat het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen de zelfstandige vrijstelt van de betaling van de ingekohierde verhogingen op grond van artikel 48 van het koninklijk besluit van 19 december 1967 houdende algemeen reglement in uitvoering van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen (hierna “ARS” genoemd).
In dit geval zal betrokkene trouwens rechten openen in alle sectoren van het sociaal statuut. Het sociaal verzekeringsfonds zal de ingekohierde gerechtelijke intresten die niet kunnen worden gerecupereerd als oninbaar boeken en de nog te vervallen gerechtelijke intresten niet meer inkohieren.
In dit verband kan trouwens opgemerkt worden dat er in de nabije toekomst een automatische toepassing van artikel 48 ARS (= verzaking aan de betaling van verhogingen) zal kunnen plaatsvinden in geval van een collectieve schuldenregeling waarbij de schuldeiser (met name het sociaal verzekeringsfonds) ertoe gebracht wordt om de verhogingen te moeten laten vallen.
Wanneer er in het ontwerp van minnelijke aanzuiveringsregeling wordt voorzien dat de schuldeisers slechts een gedeelte van hun schuld zullen ontvangen, dient er door het sociaal verzekeringsfonds geen uitdrukkelijk standpunt te worden ingenomen inzake dit ontwerp. In deze hypothese zal artikel 1675/10, § 4, tweede lid Gerechtelijk Wetboek worden toegepast. Bij ontstentenis van bezwaar worden de partijen geacht met de regeling in te stemmen. De betalingen in het kader van de minnelijke aanzuiveringsregeling moeten zo worden aangewend dat zoveel mogelijk kwartalen volledig worden aangezuiverd. De op het einde van de regeling nog niet aangezuiverde kwartalen worden als oninvorderbaar geboekt.