Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis - Taalkaders - Gebrek aan evenwicht tussen Franstaligen en Nederlandstaligen - Maatregelen
museum
Vaste Commissie voor Taaltoezicht
federale wetenschappelijke en culturele instellingen
taalgebruik
9/10/2009 | Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 13/11/2009) |
16/11/2009 | Antwoord |
Uit het jaarverslag van de Vaste Commissie voor taaltoezicht voor het jaar 2008 blijkt dat zich ernstige en systematische scheeftrekkingen voordoen in de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis.
Wat de directiebetrekkingen betreft, zijn er aanzienlijke evenwichtsverstoringen op de eerste trap van de hiėrarchie (1 Franstalige - 0 Nederlandstaligen; 0 Franstaligen twt. - 0 Nederlandstaligen twt.), net als op de 2e trap van de hiėrarchie (3 Franstaligen - 2 Nederlandstaligen; 1 Franstalige twt. - 0 Nederlandstaligen twt.). Bij de directiefuncties zijn er dus 4 Franstaligen en 1 tweetalige van de Franse taalrol, tegenover slechts 2 Nederlandstaligen.
Wat de lagere trappen betreft, met verhouding van 50 % Franstaligen tot 50 % Nederlandstaligen, zijn er belangrijke evenwichtsverstoringen op de derde trap (68 Franstaligen - 57 Nederlandstaligen, zegge een verhouding van 54,4 % Franstaligen tot 45,6 % Nederlandstaligen) en op de vierde trap (42 Franstaligen - 24 Nederlandstaligen, zegge een verhouding van 63,63 % Franstaligen tot 36,37 % Nederlandstaligen). Er is tevens een evenwichtsverstoring op de vijfde trap van de hiėrarchie (71 Franstaligen - 62 Nederlandstaligen, zegge een verhouding van 53,38% Franstaligen tot 46,62% Nederlandstaligen). Al deze scheeftrekkingen zijn dus in het nadeel van de Vlamingen. Op de lagere trappen zijn 19 jobs voor Nederlandstaligen ten onrechte toegewezen aan Franstaligen.
1. Zijn deze scheeftrekkingen intussen rechtgezet?
2. Welke maatregelen heeft de geachte minister reeds genomen om soortgelijke evenwichtsverstoringen te voorkomen?
3. Hoe verklaart zij dat al deze scheeftrekkingen in het nadeel van de Nederlandstaligen zijn? Wijst dit niet op institutionele discriminatie?
Alle personeelsleden van de federale wetenschappelijke instellingen vallen onder de taalkaders, met inbegrip van de contractuele welke met eigen middelen worden aangeworven. De huidige verschillen vloeien voort uit de volgende feiten :
- wat betreft trap 1 : enkel de betrekkingen van Algemeen Directeur bezet zijn; voor de andere betrekkingen van de in deze trap van de hiërarchie gerangschikte graden, inzonderheid de betrekkingen van operationeel directeur, zijn de titularissen nog niet benoemd; echter worden de betrekkingen van de afgeschafte functies (afgeschaft door het koninklijk besluit van 25 februari 2008 tot vaststelling van het statuut van het wetenschappelijk personeel van de federale wetenschappelijke instellingen) nog meegerekend.
- wat betreft trap 2 : deze betrekkingen voor het grootste deel worden bezet door de titularissen van de afgeschafte functies van departements- en afdelingshoofd (afgeschaft bij het koninklijk besluit van 25 februari 2008); wat betreft de betrekkingen van de in trappen II en III van de hiërarchie gerangschikte graden zal de wanverhouding kunnen worden rechtgezet naarmate benoemingen/ bevorderingen in de klassen SW3 en SW4 van de nieuwe wetenschappelijke loopbaan zullen mogelijk zijn na de natuurlijke afvloeiingen van de titularissen.
- wat betreft de tweetalige kaders (op de trappen I et II) : thans zijn slechts zelden kandidaten die zich nog aandienden met het attest van taalkennis dat toegang gaf tot de betrekkingen van de tweetalige kaders; de huidige bezetting vloeit essentieel voort uit de bezetting welke voorzien was voor de leidinggevende functies van afdelingshoofd, departementshoofd en instellingshoofd; deze functies zijn afgeschaft door het koninklijk besluit van 25 februari 2008.
De correctie van de verschillen kan slechts worden gerealiseerd gespreid over meerdere jaren : - enerzijds omdat de budgettaire middelen slechts beperkte mogelijkheden bieden voor remediëring via bijkomende wervingen; anderzijds omdat het niet wenselijk is om over te gaan tot opzegging van lopende contracten.
In die omstandigheden is een permanente waakzaamheid geboden bij elke personeelsbeweging (natuurlijke afvloeiingen, wervingen, bevorderingen, …) waarbij telkens de situatie betreffende het effectief op elke trap van de hiërarchie moet worden gescreend om de vastgestelde verschillen weg te werken, zonder de kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek en van de publieke dienstverlening in het gedrang te brengen.
Voor de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis volgt hierna de huidige situatie (op 1 oktober 2009) wat betreft de betrekkingen van de graden ingedeeld inde verschillende trappen van de hiërarchie :
Trap |
F |
N |
FN |
NF |
%F |
%N |
% FN |
% NF |
1 |
1 |
0 |
0 |
0 |
100 |
0 |
0 |
0 |
2 |
3 |
2 |
1 |
0 |
50 |
33,33 |
16,67 |
0 |
3 |
67 |
64 |
|
|
51,15 |
48,85 |
|
|
4 |
43 |
22 |
|
|
66,15 |
33,85 |
|
|
5 |
69 |
64 |
|
|
51,88 |
78,12 |
|
|
Uit de vergelijking met de cijfers van 2008 en 2009 blijkt duidelijk dat de gedane inspanningen om te komen tot een meer evenwichtige verdeling, tot een merkbaar resultaat hebben geleid wat betreft de trappen 3 en 5.
Het is belangrijk te onderstrepen dat de Federale Wetenschappelijke Instellingen Staatsdiensten met afzonderlijk beheer zijn zonder rechtspersoonlijkheid die deel uitmaken van het belangrijker geheel van de Programmatorische Overheidsdienst (POD) Wetenschapsbeleid. Bovendien is de toestand nogal verschillend per instelling. De cijfers die hier gepresenteerd worden mogen dan ook niet apart worden beschouwd en geïnterpreteerd. De wetten op het taalgebruik in bestuurszaken bepalen dat moet gestreefd worden naar taalevenwicht, zowel bij de werving als bij de verbintenissen in de federale wetenschappelijke instellingen en het beleid terzake volgt duidelijk deze doelstelling in de mate van het mogelijke, in het bijzonder via de personeelsplannen. Hoewel dit voor het statutair personeel weinig problemen stelt, worden de instelling voor het personeel aangeworven met een arbeidscontract van bepaalde duur geconfronteerd met de realiteit op de arbeidsmarkt, met het feit dat ze enkel mensen in dienst mogen nemen die voorgesteld worden door de gewestelijke diensten voor arbeidsbemiddeling of door een weinig aangepast aanbod. Wanneer het aantal kandidaten van een bepaalde taalrol ontoereikend is, staan de directeurs-generaal voor het dilemma van niet aanwerven - wat de continuïteit in de werking van de openbare wetenschappelijke dienst ernstig in het gedrang kan brengen - of het tijdelijk aanwerven van ambtenaren van een andere taalrol. Alles werd echter in het werk gesteld om zich in te schrijven in voornoemde beleidslijn, die met de huidige conjunctuur slechts op middellange termijn zal worden gehaald.