Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 3-7911

van Jan Steverlynck (CD&V) d.d. 18 april 2007

aan de minister van Middenstand en Landbouw

Zelfstandige activiteiten - Gelijkstelling met bijberoep - Einde - Gevolgen.

Chronologie

18/4/2007Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 21/5/2007)

Vraag nr. 3-7911 d.d. 18 april 2007 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

In het jaarverslag 2006 van de Federale ombudsman (pagina 60-61) wordt gewezen op een ongewild effect als gevolg van "de opeenvolgende toepassing van twee artikels van éénzelfde koninklijk besluit".

De ombudsman geeft hier het voorbeeld van een student die geniet van de gelijkstelling met bijberoep (artikel 37 van het koninklijk besluit van 19/12/1967 houdende algemeen reglement in uitvoering van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967, houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen), maar zijn studies beëindigt op 30 juni. Hij kan normaliter nog de hele zomervakantie als student beschouwd worden, maar vermits hij op 1 september aan de slag gaat als werknemer, terwijl hij zijn zelfstandige activiteit aanhoudt (voortaan als bijberoep), verliest hij wél voor het derde kwartaal de gelijkstelling met bijberoep.

Dat komt omdat artikel 37, §1, van het koninklijk besluit van 19/12/1967 voorziet dat wanneer niet meer voldaan is aan de voorwaarden om te genieten van artikel 37, de gelijkstelling niet meer toegekend wordt met ingang van het kwartaal waarin niet meer voldaan is aan de voorwaarden. Anderzijds voorziet artikel 39 van datzelfde koninklijk besluit dat wanneer iemand overgaat van hoofdberoep naar bijberoep deze nieuwe toestand uitwerking heeft vanaf het kalenderkwartaal volgend op dat waarin de nieuwe toestand aanvangt.

In het geciteerde geval heeft de opeenvolgende toepassing van de artikelen 37 en 39 van het koninklijk besluit van 19/12/1967 aldus tot gevolg dat betrokkene de gelijkstelling met bijberoep verliest vanaf 1 juli en dat hij vanwege zijn tewerkstelling als werknemer (vanaf 1 september) slechts als zelfstandige in bijberoep beschouwd wordt vanaf 1 oktober. Van 1 juli tot 1 oktober wordt hij aldus beschouwd als zelfstandige in hoofdberoep en is hij de daaraan verbonden bijdrage verschuldigd, ook al gaat het om een minieme bezigheid die nauwelijks inkomsten oplevert.

Dit ongewild gevolg zou kunnen vermeden worden, bijvoorbeeld door in artikel 37 van het koninklijk besluit te stipuleren dat het niet langer voldoen aan de voorwaarden om te genieten van de toepassing van artikel 37 leidt tot een einde van de gelijkstelling met bijberoep vanaf het kwartaal volgend op het moment waarop niet meer voldaan is aan de voorwaarden, in plaats van in het begin van dat kwartaal.

De Federale ombudsman vroeg alvast een oplossing.

Graag kreeg ik daarom een antwoord op de volgende vragen:

1. Erkent de geachte minister het probleem?

2. Overweegt zij de bestaande regeling aan te passen? Binnen welke termijn acht zij een aanpassing van de regelgeving mogelijk?

3. Heeft zij desgevallend al initiatieven genomen om tegemoet te komen aan de aanbeveling van de Federale ombudsman? Zo ja, welke?