SÉNAT DE BELGIQUE BELGISCHE SENAAT
________________
Session extraordinaire de 2019 Buitengewone zitting 2019
________________
19 septembre 2019 19 september 2019
________________
Question écrite n° 7-44 Schriftelijke vraag nr. 7-44

de Bert Anciaux (sp.a)

van Bert Anciaux (sp.a)

au ministre de l'Emploi, de l'Économie et des Consommateurs, chargé du Commerce extérieur, de la Lutte contre la pauvreté, de l'Égalité des chances et des Personnes handicapées

aan de minister van Werk, Economie en Consumenten, belast met Buitenlandse Handel, Armoede-bestrijding, Gelijke Kansen en Personen met een beperking
________________
Recrutement de personnes ayant une origine ethnico-culturelle différente - Racisme - Lutte - Tests pratiques - Organisation - Coopération entre l'autorité fédérale et les Régions Aanwerving van personen van etnisch-cultureel diverse afkomst - Racisme - Strijd - Praktijktesten - Organisatie - Samenwerking tussen de federale overheid en de Gewesten 
________________
recrutement
intégration des migrants
lutte contre la discrimination
racisme
accès à l'emploi
marché du travail
aanwerving
integratie van migranten
bestrijding van discriminatie
racisme
toegang tot het arbeidsproces
arbeidsmarkt
________ ________
19/9/2019Verzending vraag
(Einde van de antwoordtermijn: 24/10/2019)
4/11/2019Antwoord
19/9/2019Verzending vraag
(Einde van de antwoordtermijn: 24/10/2019)
4/11/2019Antwoord
________ ________
Question n° 7-44 du 19 septembre 2019 : (Question posée en néerlandais) Vraag nr. 7-44 d.d. 19 september 2019 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

De plus en plus d'études montrent très clairement qu'il y a un grave problème de racisme lors du recrutement de personnes ayant une origine ethnico-culturelle différente. Les familles issues de l'immigration sont toujours victimes de discriminations de la part d'employeurs, même si elles vivent chez nous depuis plusieurs générations.

L'organisation de tests pratiques est un des instruments permettant de combattre cette discrimination en dénonçant les employeurs qui opèrent des discriminations sur la base de l'origine.

Les Régions sont, entre autres par le biais des services régionaux de placement, directement responsables d'importants services en matière de réglementation du marché du travail. L'autorité fédérale continue également à jouer un grand rôle au niveau de la politique de l'emploi et des régimes de chômage.

L'autorité fédérale et les Régions ont intérêt à élaborer une solide politique d'antidiscrimination en matière d'accès au marché du travail.

1) L'honorable ministre est-il disposé à ancrer dans la loi le système du test pratique, afin que les Régions puissent l'utiliser dans leur lutte contre les discriminations au travail et lors des recrutements?

2) Est-il disposé à se concerter à ce sujet avec les ministres régionaux responsables en matière d'emploi?

3) Peut-il fournir, en concertation avec le ministre de la Justice, un instrument légal cohérent afin de donner à ce test pratique une base juridique solide?

 

Steeds meer onderzoeken wijzen overduidelijk uit dat er een ernstig probleem van racisme aanwezig is bij de aanwerving van personen van etnisch-cultureel diverse afkomst. Mensen met een migratieachtergrond, ook al wonen ze hier al verschillende generaties, worden nog steeds gediscrimineerd door vele werkgevers.

Een van de instrumenten om deze discriminatie tegen te gaan is het organiseren van praktijktesten om op die manier de werkgevers die discrimineren op basis van afkomst te kunnen aanklagen.

De Gewesten zijn, onder meer via de regionale diensten voor arbeidsbemiddeling, rechtstreeks verantwoordelijk voor grote takken binnen de arbeidsmarktregeling. Ook de federale overheid blijft een grote rol spelen in de tewerkstellingspolitiek en binnen de stelsels van werkloosheid.

De federale overheid en de Gewesten hebben er belang bij om een stevig antidiscriminatiebeleid op het vlak van de arbeidsmarkt te ontwikkelen.

1) Is de geachte minister bereid om het systeem van de praktijktest wettelijk te verankeren, zodat de Gewesten dit kunnen gebruiken in hun strijd tegen discriminaties op het werk en bij aanwervingen?

2) Is hij bereid hierover overleg te plegen met de verantwoordelijke gewestelijke ministers voor Tewerkstelling?

3) Kan hij, in samenspraak met de minister van Justitie, een sluitend wettelijk instrument aanreiken om deze praktijktest een stevige juridische basis te geven?

 
Réponse reçue le 4 novembre 2019 : Antwoord ontvangen op 4 november 2019 :

1) Les test pratiques sont une manière que peuvent utiliser les victimes d’un acte discriminatoire pour démontrer une présomption de discrimination. Le système de tests pratiques est déjà prévu par les lois anti-discrimination du 10 mai 2007.

Les lois du 10 mai 2007 tendant à lutter contre certaines formes de discrimination et tendant à lutter contre la discrimination entre les femmes et les hommes et la loi du 30 juillet 1981 tendant à réprimer certains actes inspirés par le racisme ou la xénophobie ont élaboré un système probatoire spécifique visant à renverser ou plutôt partager la charge de la preuve dès lors que la personne s’estimant victime d’un comportement discriminatoire invoque des faits qui permettent de présumer l’existence d’une discrimination.

Les faits susceptibles de présumer l’existence d’une discrimination peuvent être de diverse nature. Les lois citent à titre d’exemples:

«(…) Par faits qui permettent de présumer l’existence d’une discrimination directe fondée sur un critère protégé, sont compris, entre autres, mais pas exclusivement:

1° les éléments qui révèlent une certaine récurrence de traitement défavorable à l ’égard de personnes partageant un critère protégé; entre autres, différents signalements isolés faits auprès du Centre ou l’un des groupements d’intérêts; ou

2° les éléments qui révèlent que la situation de la victime du traitement plus défavorable est comparable avec la situation de la personne de référence.

(…) Par faits qui permettent de présumer l’existence d’une discrimination indirecte fondée sur un critère protégé, sont compris, entre autres, mais pas exclusivement:

1° des statistiques générales concernant la situation du groupe dont la victime de la discrimination fait partie ou des faits de connaissance générale; ou

2° l’utilisation d’un critère de distinction intrinsèquement suspect; ou

3° du matériel statistique élémentaire qui révèle un traitement défavorable.»

Ce système probatoire s’applique à toute procédure juridictionnelle visant à la mise en œuvre de ces lois, à l’exception des procédures pénales.

Dans ce cadre, il faut d'abord qu'il y ait une victime de discrimination; il ne s'agit jamais d'un contrôle proactif. L'avantage de cette législation est qu'aucun arrêté d’exécution n'est nécessaire pour effectuer de tels tests et les porter devant les tribunaux.

À côté des lois anti-discrimination, la loi du 15 janvier 2018 portant des dispositions diverses en matière d'emploi a inséré un nouvel article 42/1 dans le Code pénal social donnant le pouvoir aux inspecteurs sociaux de se présenter comme clients (potentiels) ou travailleurs (potentiels), pour vérifier s’il est question de discrimination. Cette compétence ne peut être exercée qu’après accord écrit du ministère public. Les actions et les résultats sont ensuite également communiqués à l’auditeur du travail ou au procureur du Roi. La méthode de recherche ne peut être utilisée qu’après plaintes ou signalements, ou sur base d’indications d’une possible discrimination et lorsque les autres méthodes de recherche ne sont pas efficaces. Il ne peut en effet être question de provocation.

2) Les champs d’application étant différents et cadrant chacun dans leur propre compétence, il n’a pas été nécessaire ou utile de se concerter avec les ministres régionaux responsables pour l’emploi.

3) Je réfère à ma réponse développée au point 1).

1) Praktijktesten zijn een werkwijze die slachtoffers van discriminatie kunnen gebruiken om voor een rechtbank een vermoeden van discriminatie aan te tonen. Het systeem van praktijktesten wordt reeds voorzien in de antidiscriminatiewetten van 10 mei 2007.

De wetten van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie en ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen en de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden, hebben een specifiek bewijssysteem uitgewerkt, waarbij de bewijslast wordt omgekeerd of eerder gedeeld, aangezien de persoon die zich het slachtoffer acht van discriminatoir gedrag feiten kan aanvoeren die het bestaan van een discriminatie kunnen doen vermoeden.

De feiten die het bestaan van een discriminatie kunnen doen vermoeden kunnen verschillend van aard zijn. De wetten halen als voorbeeld aan:

«(…) Onder feiten die het bestaan van een directe discriminatie op grond van een beschermd criterium kunnen doen vermoeden, wordt onder meer, doch niet uitsluitend, begrepen:

1° de gegevens waaruit een bepaald patroon van ongunstige behandeling blijkt ten aanzien van personen die drager zijn van een welbepaald beschermd criterium; onder meer verschillende, los van elkaar staande bij het Centrum of een van de belangenverenigingen gedane meldingen; of

2° de gegevens waaruit blijkt dat de situatie van het slachtoffer van de ongunstigere behandeling, vergelijkbaar is met de situatie van de referentiepersoon.

(…) Onder feiten die het bestaan van een indirecte discriminatie op grond van een beschermd criterium kunnen doen vermoeden, wordt onder andere, doch niet uitsluitend, begrepen:

1° algemene statistieken over de situatie van de groep waartoe het slachtoffer van de discriminatie behoort of feiten van algemene bekendheid; of

2° het gebruik van een intrinsiek verdacht criterium van onderscheid; of

3° elementair statistisch materiaal waaruit een ongunstige behandeling blijkt.

Dit bewijssysteem is van toepassing op elke gerechtelijke procedure ter uitvoering van deze wetten, met uitzondering van de strafrechtelijke procedure.»

In het kader van deze wetten, moet er eerst een slachtoffer van discriminatie zijn, het gaat nooit om een pro-actieve controle. Het voordeel van de huidige wetgeving bestaat erin dat geen uitvoeringsbesluit vereist is om dergelijke testen uit te voeren en voor de rechter te brengen.

Naast de voormelde wetten van 10 mei 2007, heeft de wet van 15 januari 2018 houdende diverse bepalingen inzake werk een nieuw artikel 42/1 in het Sociaal Strafwetboek ingevoegd waardoor de sociaal inspecteurs de bevoegdheid krijgen om zich voor te doen als (potentiële) klanten of (potentiële) werknemers om na te gaan of er sprake is van discriminatie. Deze bevoegdheid kan slechts uitgeoefend worden na schriftelijk akkoord van het openbaar ministerie. De acties en resultaten worden nadien eveneens meegedeeld aan de arbeidsauditeur of aan de procureur des Konings. De opsporingsmethode mag slechts gebruikt worden na klachten of meldingen, of op basis van aanwijzingen van mogelijke discriminatie en als de overige onderzoeksmethodes niet afdoende waren. Uiteraard kan er geen sprake zijn van provocatie.

2) Aangezien de toepassingsgebieden verschillend zijn en elk binnen hun eigen bevoegdheid vallen, was het niet nodig of nuttig om overleg te plegen met de verantwoordelijke gewestelijke ministers voor tewerkstelling.

3) Ik verwijs naar mijn antwoord in punt 1).