SÉNAT DE BELGIQUE BELGISCHE SENAAT
________________
Session 2015-2016 Zitting 2015-2016
________________
13 janvier 2016 13 januari 2016
________________
Question écrite n° 6-803 Schriftelijke vraag nr. 6-803

de Jean-Jacques De Gucht (Open Vld)

van Jean-Jacques De Gucht (Open Vld)

au ministre de la Justice

aan de minister van Justitie
________________
Radicalisation - Secret professionnel lié à la profession ou à la fonction - Possibilité de signaler des faits de radicalisation - Vie privée Radicalisering - Ambts- en beroepsgeheim - Mogelijkheid om radicalisering te melden - Privacy 
________________
extrémisme
intégrisme religieux
terrorisme
secret professionnel
protection de la vie privée
radicalisation
extremisme
religieus conservatisme
terrorisme
beroepsgeheim
eerbiediging van het privé-leven
radicalisering
________ ________
13/1/2016Verzending vraag
(Einde van de antwoordtermijn: 11/2/2016)
21/9/2016Antwoord
13/1/2016Verzending vraag
(Einde van de antwoordtermijn: 11/2/2016)
21/9/2016Antwoord
________ ________
Aussi posée à : question écrite 6-802
Aussi posée à : question écrite 6-804
Aussi posée à : question écrite 6-802
Aussi posée à : question écrite 6-804
________ ________
Question n° 6-803 du 13 janvier 2016 : (Question posée en néerlandais) Vraag nr. 6-803 d.d. 13 januari 2016 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Quant au caractère transversal de cette question, l'accord de gouvernement flamand accorde de l'attention à la prévention de la radicalisation. Il est question de la création d'une cellule regroupant des experts de divers domaines politiques afin de détecter, de prévenir la radicalisation et d'y remédier, elle comporterait un point de contact central et travaillerait en collaboration avec d'autres autorités. C'est l'Agence flamande de l'Intérieur qui est chargée de la coordination de cette cellule. L'autorité fédérale joue un rôle clé, en particulier en ce qui concerne l'approche proactive et le contrôle. À l'avenir, un fonctionnaire fédéral du SPF Intérieur fera également partie de cette cellule. Il s'agit dès lors d'une matière régionale transversale. Je me réfère également au plan d'action mis récemment sur pied par le gouvernement flamand en vue de prévenir les processus de radicalisation susceptibles de conduire à l'extrémisme et au terrorisme.

En matière de radicalisation, l'échange d'informations est essentiel si l'on veut mettre en place une détection coordonnée des risques. Un grand nombre de catégories professionnelles sont cependant tenues par une obligation de secret lié à la profession ou à la fonction. De plus, les règlements des catégories professionnelles peuvent varier en fonction des Communautés, des Régions et de la réglementation fédérale.

Sur le terrain, un cadre permettant de récolter et de partager les informations sur les signaux de risques de radicalisation s'avère nécessaire. La mise en place d’un tel cadre est cependant juridiquement très complexe étant donné la diversité des régimes applicables et le droit au respect de la vie privée. Cela va également à l'encontre de la raison d’être du secret professionnel proprement dit, à savoir la création d’une relation de confiance.

Une solution envisageable est l'élaboration d'accords de travail sur l'échange d'information. À cet effet, on peut avoir recours à des personnes de contact ou à la technique du secret professionnel partagé, en fonction de la catégorie professionnelle concernée. On donnerait en même temps la possibilité (donc, pas l'obligation) aux personnes concernées de rompre le secret professionnel « en raison d'un danger grave et réel qu'une personne présente un comportement radicalisant sur la base de signaux inquiétants » si l'intéressé ne peut écarter le danger lui-même ou à l'aide de tiers, à l'instar de ce qui a déjà été élaboré pour le secret médical en ce qui concerne la maltraitance infantile et la violence conjugale.

Je me réfère à cet égard à l'Ordre des médecins français. Celui-ci a rédigé une note à l'attention des médecins, leur indiquant ce qu'ils doivent faire s'ils sont confrontés à un patient qui est en voie de radicalisation ou qui est déjà radicalisé. La note indique que le médecin est tenu au respect du secret professionnel par la loi et le code de déontologie médicale. Mais si le comportement du patient constitue une menace pour la sécurité, le médecin qui respecte le secret professionnel pourra être confronté à un cas de conscience. Selon la note, les médecins peuvent enfreindre le secret professionnel s'il y a des indications suffisantes d'une radicalisation. Chaque situation doit être examinée « au cas par cas ». Les médecins français sont invités à se tourner vers les conseils départementaux pour solliciter un avis. L'Ordre français des médecins estime opportun d'utiliser une définition claire de la radicalisation. La radicalisation est définie par trois caractéristiques cumulatives: un processus graduel, le respect d'une idéologie extrémiste et l'adhésion à la violence.

J'aimerais obtenir une réponse aux questions suivantes:

1) Monsieur le vice-premier ministre, pouvez-vous indiquer si vous avez déjà eu une concertation, en collaboration avec les Communautés et les Régions, sur la manière de concilier le secret lié à la profession ou à la fonction avec la détection de signaux de radicalisation et l'échange d'informations ?

2) Pouvez-vous indiquer si vous avez reçu des signaux des services de police et services spécialisés tels que la Sûreté de l'État, concernant la problématique du secret professionnel lié à la profession ou à la fonction et la radicalisation ? Je me réfère à cet égard à la France et aux Pays-Bas où ce problème est en pleine discussion. Pouvez-vous préciser quelles pistes vous préconisez ?

3) Êtes-vous partisan de donner aux groupes professionnels concernés la possibilité (donc, pas l'obligation) de rompre le secret professionnel « en raison d'un danger grave et réel qu'une personne présente un comportement radicalisant sur la base de signaux inquiétants », à l'instar de ce qui a déjà été élaboré pour le secret médical en ce qui concerne la maltraitance infantile et la violence conjugale ? Dans la négative, pourquoi ? Dans l'affirmative, pouvez-vous préciser votre réponse ?

 

Wat betreft transversaal karakter: in het Vlaams regeerakkoord wordt er aandacht besteed aan het voorkomen van radicalisering en is er sprake van het oprichten van een cel met experten uit de diverse beleidsdomeinen om radicalisering te voorkomen, te detecteren en te remediëren, met één centraal aanspreekpunt en in samenwerking met andere overheden. De Coördinatie van deze cel ligt bij het Agentschap Binnenlands Bestuur. Vooral wat betreft de proactieve aanpak en de handhaving vervult de federale overheid een sleutelrol. In de toekomst zal ook een federale ambtenaar van de FOD Binnenlandse Zaken deel uitmaken van deze cel. Het betreft aldus een transversale gewestaangelegenheid. Ik verwijs tevens naar het recente actieplan van de Vlaamse regering ter preventie van radicaliseringsprocessen die kunnen leiden tot extremisme en terrorisme.

Uitwisselen van informatie is essentieel om in het raam van de problematiek van radicalisering aan gecoördineerde risicodetectie te doen. Heel wat betrokken beroepsgroepen zijn echter gebonden aan een beroeps- of ambtsgeheim. Bovendien kan de regeling voor de beroepsgroepen verschillen tussen de Gemeenschappen, de Gewesten en de federale regeling.

Vanuit het terrein is er nood aan een kader waarin informatie over risicosignalen inzake radicalisering kan worden ingebracht en gedeeld. Dit is echter complex gezien de verscheidenheid aan geldende regelingen en het recht op privacy. Ook staat dit op gespannen voet met de bestaansreden van het beroepsgeheim zelf, namelijk het creëren van een vertrouwensrelatie.

Een mogelijk oplossing om dit te verzoenen is het uitwerken van een geheel aan werkafspraken over de informatie-uitwisseling. Men kan daartoe gebruik maken van een contactpersoon of van de techniek van het gedeelde beroepsgeheim, afhankelijk van de betrokken beroepsgroep. Hierbij zou men tegelijkertijd de mogelijkheid (dus niet de plicht) geven aan de betrokkenen om op grond van « een ernstig en reëel gevaar dat een persoon radicaliserend gedrag vertoont op basis van verontrustende signalen » het beroepsgeheim te doorbreken indien de betrokkene het gevaar niet zelf of met hulp van anderen kan afwenden naar analogie van wat nu reeds werd uitgewerkt voor het medisch beroepsgeheim voor wat betreft kindermishandeling en partnergeweld.

In dit kader verwijs ik naar de Franse Orde van geneesheren. De Franse Orde van geneesheren heeft een nota voor artsen opgesteld, waarin staat wat ze moeten doen als ze in aanraking komen met een patiënt die aan het radicaliseren is of al is geradicaliseerd. In de nota wordt erop gewezen dat de arts het beroepsgeheim moet respecteren dat « door de wet en de code van de medische ethiek » wordt opgelegd. Maar als het gedrag van een patiënt een bedreiging voor de veiligheid vormt, kan de arts in gewetensnood raken door zijn beroepsgeheim te handhaven. Volgens de nota mogen artsen hun beroepsgeheim schenden als er voldoende aanwijzingen zijn dat er sprake is van radicalisering. Dit moet « geval per geval » bekeken worden. De Franse artsen kunnen zich ook wenden tot een raad om advies te vragen. De Franse Orde van geneesheren acht het verstandig om een duidelijke definitie van radicalisering te hanteren. Radicalisering wordt bepaald door drie cumulatieve kenmerken: een geleidelijk proces, naleving van een extremistische ideologie en de goedkeuring van geweld .

Ik had dan ook graag een antwoord gekregen op de volgende vragen:

1) Kan u aangeven of u in samenwerking met de Gemeenschappen en de Gewesten reeds overleg heeft gehad betreffende de wijze hoe het beroeps- en het ambtsgeheim wordt verzoend met het detecteren van signalen van radicalisering en de informatie-uitwisseling?

2) Kan u aangeven of u vanuit de politiediensten en de gespecialiseerde diensten zoals de dienst Veiligheid van de Staat signalen heeft opgevangen betreffende de problematiek van het ambts- en het beroepsgeheim en radicalisering? Ik verwijs in deze context naar Nederland en Frankrijk waar dit probleem volop leeft? Kan u uitvoerig toelichten welke pistes u haalbaar acht?

3) Bent u voorstander om – na overleg en inspraak met de betrokken beroepsgroepen – hen desgevallend de mogelijkheid (dus niet de plicht) te geven om op grond van « een ernstig en reëel gevaar dat een persoon radicaliserend gedrag vertoont op basis van verontrustende signalen » het beroepsgeheim te doorbreken indien naar analogie van wat nu reeds werd uitgewerkt voor het medisch beroepsgeheim wat betreft kindermishandeling en partnergeweld? Zo neen, waarom niet? Zo ja, kan u dit toelichten?

 
Réponse reçue le 21 septembre 2016 : Antwoord ontvangen op 21 september 2016 :

En ce qui concerne les aspects de respect de la vie privée liés à cette question, il peut être renvoyé tant à la réponse du ministre de la Sécurité et de l'Intérieur à la question n° 6-802 qu'à celle donnée par le secrétaire d'État à la Lutte contre la fraude fiscale, à la Protection de la vie privée et à la Mer du Nord (question écrite n° 6-804).

1) Des contacts à propos de cette problématique ont déjà eu lieu entre le cabinet du ministre flamand du Bien-être, de la Santé publique et de la Famille et le cabinet du ministre de la Justice, ainsi qu'entre leurs administrations.

2) On peut renvoyer à la réponse du ministre de la Sécurité et de l'Intérieur à la question n° 6-802. Au niveau des cellules de sécurité locale intégrale et des task forces locales et nationales, cette problématique est examinée par les différents partenaires concernés, à savoir les services sociaux et administratifs, les services de police, de sécurité et de renseignement ainsi que les autorités judiciaires.

3) En cas de signaux de radicalisation, il importe que les échanges d’informations entre tous les services concernés soient réalisés en fonction d’une base juridique solide. À cet égard, il faut veiller à maintenir l'équilibre entre, d'une part, les libertés et droits fondamentaux des personnes, parmi lesquels le droit au respect de la vie privée, le secret professionnel, le secret lié à la fonction et le secret de l'instruction et, d'autre part, le devoir d'une autorité de garantir la sécurité au sein de la société. En la matière, on notera que plusieurs propositions de loi sont pendantes au Parlement, en particulier la proposition n° 54/1910 relative à la concertation de cas organisée entre dépositaires d'un secret professionnel. Il est à espérer que son traitement interviendra rapidement.

L'introduction d'un droit de parole dans le cadre de la radicalisation, comme le prévoit actuellement l'article 458bis du Code pénal pour, notamment, la violence entre partenaires et la maltraitance infantile, peut être une piste à explorer. À cet égard, il convient toutefois de formuler une remarque importante. En effet, le droit de parole visé à l'article 458bis du Code pénal ne peut être invoqué que s'il est question de certaines infractions. C'est donc uniquement après avoir pris connaissance d'une infraction déjà commise que l'on tombe sous la condition d'application de ce droit de parole et que l'on peut donc choisir de les signaler aux autorités judiciaires afin d'éviter que d'autres infractions ne soient commises à l'égard de ces mineurs et / ou de ces personnes vulnérables, ou afin d'éviter que d'autres mineurs ou personnes vulnérables ne soient victimes de ces infractions à l'avenir.

En droit pénal belge, la radicalisation ne constitue pas une infraction. L'article 458bis du Code pénal ne peut donc pas être invoqué dans le seul but de créer une base juridique pour communiquer aux autorités judiciaires des informations relatives à des signaux de radicalisation. Il y a donc lieu d'explorer des pistes supplémentaires.

Er kan zowel verwezen worden naar het antwoord van de minister van Binnenlandse Zaken op vraag 6-802 en de staatssecretaris voor de Bestrijding van de sociale fraude, Privacy en Noordzee (schriftelijke vraag nr. 6-804), voor wat betreft de privacy-aspecten die aan deze vraag verbonden zijn.

1) Er zijn reeds contacten geweest op het niveau van de beleidscellen van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en mijn kabinet en hun administraties betreffende deze problematiek.

2) Hierbij kan verwezen worden naar het antwoord van de minister van Binnenlandse Zaken en Veiligheid op vraag 6-802. Op de lokale integrale veiligheidscellen en de local en national taskforces wordt deze problematiek besproken door de verschillende betrokken partners, zijnde de sociale en administratieve diensten, politie-, veiligheids- en inlichtingendiensten en de gerechtelijke overheden.

3) Het is van belang dat de informatie-uitwisseling tussen alle betrokken diensten bij signalen van radicalisering gebeurt op grond van een solide juridische basis. Hierbij dient het evenwicht te worden bewaakt tussen de fundamentele rechten en vrijheden van de mens, waaronder ook het recht op de eerbiediging van het privéleven, alsook het beroepsgeheim, het ambtsgeheim en het geheim van het onderzoek enerzijds en de plicht van een overheid om veiligheid in de samenleving te waarborgen anderzijds. Ik verwijs ter zake naar meerdere wetsvoorstellen die reeds hangende zijn in het parlement en in het bijzonder ook het wetsvoorstel nr. 54/1910 betreffende het casusoverleg tussen dragers van een beroepsgeheim. Ik hoop op een spoedige behandeling van dit wetsvoorstel.

Het invoeren van een spreekrecht in het kader van radicalisering, zoals in artikel 458bis van het Strafwetboek momenteel voorzien is voor onder meer partnergeweld en kindermishandeling kan een te onderzoeken piste zijn. Hierbij moet wel een belangrijke kanttekening geplaatst worden. Men kan namelijk enkel op het spreekrecht van artikel 458bis Sw. beroep doen indien er sprake is van bepaalde misdrijven. Het is dus enkel na kennis te krijgen van een reeds gepleegd misdrijf dat men onder de toepassingsvoorwaarde van dit spreekrecht valt en men dus kan opteren om te melden aan de gerechtelijke overheden met de bedoeling om andere misdrijven ten aanzien van deze minderjarigen en / of kwetsbare personen te vermijden of om te vermijden dat andere minderjarigen of kwetsbare personen in de toekomst slachtoffer worden van die misdrijven.

Radicalisering is op zich geen misdrijf volgens het Belgische strafrecht. Er kan dus niet zonder meer beroep gedaan worden op artikel 458bis Sw. om een juridische basis te creëren om informatie betreffende signalen van radicalisering te melden aan de gerechtelijke overheden. Verdere pistes dienen dus bestudeerd te worden.