SÉNAT DE BELGIQUE BELGISCHE SENAAT
________________
Session 2012-2013 Zitting 2012-2013
________________
19 juillet 2013 19 juli 2013
________________
Question écrite n° 5-9614 Schriftelijke vraag nr. 5-9614

de Bert Anciaux (sp.a)

van Bert Anciaux (sp.a)

au vice-premier ministre et ministre de la Défense

aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging
________________
la vente de biens immobiliers de la Défense de verkoop van onroerend goed van Defensie 
________________
armée
base militaire
vente
propriété publique
krijgsmacht
militaire basis
verkoop
publiek eigendom
________ ________
19/7/2013Verzending vraag
23/8/2013Antwoord
19/7/2013Verzending vraag
23/8/2013Antwoord
________ ________
Requalification de : demande d'explications 5-3685 Requalification de : demande d'explications 5-3685
________ ________
Question n° 5-9614 du 19 juillet 2013 : (Question posée en néerlandais) Vraag nr. 5-9614 d.d. 19 juli 2013 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

L'armée belge organise actuellement une gigantesque vente publique de biens immobiliers comprenant des immeubles et des terrains, des bunkers et des forts. Cette vente, qui a débuté il y a quelques années déjà, a généré pas mal de recettes pour la Défense, notamment plus de 15 millions en 2011 et 17 millions en 2012.

Cette vente est d'une importance indéniable, et cela pour des raisons très divergentes. Si des recettes supplémentaires viennent bien entendu à point nommé pour la Défense, surtout en cette période d'austérité, je voudrais toutefois éclairer ici une autre dimension. Il est clair que certaines de nos contrées, en particulier les zones urbanisées entre Bruxelles, Louvain, Anvers et Gand, sont confrontées à un manque criant d'espace, et surtout de zones vertes et de terrains non bâtis. Les besoins en matière d'infrastructures, en particulier pour les mouvements de jeunesse et les manifestations sportives et culturelles sont également importants. De nombreuses circonstances font que l'organisation d'événements d'intérieur et de plein air devient de plus en plus difficile.

Il est plutôt exceptionnel que l'on mette en vente une telle quantité de domaines publics. Cela augmente les possibilités d'opérer de nouveaux choix. La communauté belge a un jour acquis, avec les deniers publics, des terrains et des immeubles pour l'armée belge. À présent que l'armée n'en a plus besoin, il me paraît opportun de reconsidérer ce patrimoine public à la lumière des besoins de la collectivité, sans pour autant perdre de vue l'aspect financier. Comme c'est souvent le cas, une société doit oser établir des priorités, et faire la balance entre, d'une part, le bénéfice à court terme et, d'autre part, les investissements à long terme au profit de la collectivité. Il importe dès lors d'organiser, avec les citoyens et la société civile, un débat public sur les ventes du patrimoine public en tenant compte des différents intérêts, des finances aux réserves naturelles et domaines récréatifs, en passant par les zones de PME. Dans cette optique, il paraît ahurissant qu'un entrepreneur privé, M. Huts, ait pu acheter récemment un fort entier à Haasdonk.

Le ministre approuve-t-il ma position politique mais aussi éthique selon laquelle la vente d'un patrimoine public, qui fut un jour acheté ou acquis par et pour la communauté, ne puisse être aliéné de cette communauté qu'après un débat public approfondi sur les nouveaux besoins sociaux éventuels auxquels pourraient répondre ces terrains et bâtiments ? Un vaste débat de société a-t-il été organisé au préalable ou la Défense considère-t-elle ce patrimoine comme la propriété privée de l'armée, destinée seulement à accroître les capacités financières de celle-ci ? Le ministre ne trouve-t-il pas opportun, surtout dans des régions fortement urbanisées ayant un besoin latent mais de plus en plus aigu d'espaces publics, d'infrastructures intérieures comme extérieures, que les infrastructures de la Défense devenues superflues soient automatiquement transférées aux autorités régionales, avec bien entendu l'obligation pour celles-ci de les affecter à la collectivité ? Le ministre partage-t-il le constat des nombreuses organisations de la société civile flamande qu'il y a actuellement une pression presque insupportable en matière d'infrastructures sportives, culturelles, et des mouvements de jeunesse ? Le ministre se concerte-t-il en l'espèce avec la société civile ? Connaît-il les besoins qui découlent de ces compétences communautaires ? Est-il prêt à opérer, préalablement à la vente, un choix radical en faveur de la société, en considérant comme accessoire le profit à court terme pour la Défense ?

En résumé, le ministre est-il prêt à faire passer, en cette circonstance il est vrai exceptionnelle, sa mission sociale et communautaire avant les bénéfices à court terme éventuels de son département ?

 

Het Belgische leger organiseert momenteel een gigantische uitverkoop van onroerend goed, o.a. gebouwen en gronden, bunkers en forten. Deze verkoop loopt al enkele jaren en leidde naar behoorlijk wat inkomsten voor defensie, o.a. ruim 15 miljoen in 2011 en 17 miljoen in 2012.

Deze verkoop is ontegensprekelijk belangrijk omwille heel uiteenlopende argumenten. Uiteraard is defensie deze extra inkomsten gegund – dit zal goed doen in tijden van besparingen. Maar ik wil hieromtrent een andere dimensie belichten. Het hoeft weinig betoog dat bepaalde delen van ons land, zeker in de verstedelijkte gebieden tussen Brussel, Leuven, Antwerpen en Gent, worstelen met een erg prangend ruimtetekort. Deze problemen betreffen zeker alles wat groene, open gebieden betreft. Tegelijkertijd zijn er ook belangrijk infrastructurele noden, niet in het minst voor allerlei jeugd-, sport- en cultuurmanifestaties. Tal van omstandigheden maken het alsmaar moeilijker om evenementen te organiseren, zowel binnen als buiten.

Het is eerder uitzonderlijk dat er zoveel overheidsgebied voor verkoop vrijkomt. Dit geeft vele kansen om hiervoor nieuwe keuzes te maken. Ooit kocht onze Belgische gemeenschap, met het geld van de burgers, gronden en gebouwen voor het Belgische leger. Nu het leger deze niet meer nodig heeft, lijkt het aangewezen om in eerste instantie dit publieke patrimonium te bekijken in functie van nieuwe gemeenschapsnoden. Daarbij horen – helemaal terecht – ook financiële bekommernissen. Zoals zo vaak moet een gemeenschap hier durven prioriteiten te stellen, waarbij o.a. de afweging tussen enerzijds verdienen op korte termijn of anderzijds investeren op langere termijn in de gemeenschap. Het lijkt daarom van het grootste belang om de discussie over het verkopen van publiek patrimonium ook publiek te durven voeren, met betrokkenheid van de burgers en hun middenveld. Daarbij moeten in alle openheid verschillende belangen worden afgewogen, van financiën, over KMO-zones tot natuurreservaten en recreatiegebieden. In deze optiek klinkt het ontHUTSend dat een privaat-ondernemer (F. Huts) recent een volledig fort in Haasdonk kon opkopen.

Beaamt de minister mijn politieke maar ook ethische stelling dat de verkoop van publiek patrimonium, ooit aangekocht of verworven door de gemeenschap en voor de gemeenschap, enkel kan worden vervreemd van deze gemeenschap nadat er grondig en publiek werd gediscussieerd over de eventuele nieuwe maatschappelijke noden waaraan deze gronden en gebouwen zouden kunnen voldoen? Ging aan de grootschalige verkoop van legerpatrimonium zulke brede maatschappelijke discussie vooraf? Of beschouwt Defensie dit patrimonium als een privébezit van het leger, enkel dienstig om de financiële mogelijkheden van dit leger te vergroten? Vindt de minister het niet noodzakelijk dat zeker in sterk verstedelijkte gebieden, met een latente maar steeds meer acute nood aan publieke ruimte, zowel binnen- als buitenaccommodaties, de ondertussen overbodige infrastructuur van Defensie automatisch naar de gewestelijke overheden dient te worden overgeheveld, uiteraard met de verplichting om deze voor gemeenschapsdoelstellingen aan te wenden? Deelt de minister de vaststelling van vele Vlaamse middenveldorganisaties dat zich momenteel een bijna ondraagbare druk ontwikkelt m.b.t. jeugd-, sport- en cultuurinfrastructuur? Overlegt de minister in deze zaken met dit middenveld, kent de minister de behoeften die zich vanuit gemeenschapsmateries hieromtrent ontwikkelen? Is de minister bereid om voorafgaand aan de verkoop, een keuze te maken die radicaal in het voordeel van de gemeenschap speelt en waarbij het financieel profijt - op korte termijn - voor defensie als ondergeschikt wordt beoordeeld?

Kortom, is de minister bereid om bij deze toch uitzonderlijke gelegenheid, zijn maatschappelijke en gemeenschapsopdracht te laten prevaleren op de eventuele korte termijn profits voor zijn departement?

 
Réponse reçue le 23 aôut 2013 : Antwoord ontvangen op 23 augustus 2013 :

L'honorable membre est prié de trouver ci-après la réponse à ses questions. 

Le plan «  La finalisation de la Transformation » d’octobre 2009 a donné lieu à la fermeture d’un certain nombre de quartiers militaires tant en Flandres qu’en Wallonie. Assez rapidement, les deux Régions ont été informées du patrimoine qui serait mis en vente. La nouvelle affectation urbanistique au plan de secteur est notamment leur compétence exclusive, la Défense n’ayant pas voix au chapitre. Cette procédure est terminée dans certains dossiers, elle est toujours en cours dans d’autres.

La Défense transfère les domaines superflus au Service Public Fédéral des Finances comme prévu par la loi et celui-ci détermine la valeur vénale, organise la vente et passe l’acte.

Diverses villes et communes, intercommunales, direction provinciales et autorités régionales (entre autres le Département Nature et Forêt) ont fait connaître leur intérêt de reprendre certains domaines militaires. Ces autorités font souvent usage de leur droit d’expropriation pour acquérir ces domaines militaires et jouissent de ce fait d’une priorité sur les candidats acquéreurs privés. La Défense ne s’y oppose jamais, ce qui montre, contrairement à ce qui a été indiqué, qu’il n’est nullement question de bénéfices rapides.

En outre, d’autres départements fédéraux ont également jeté leur dévolu sur certains sites. Dans ce cas, les terrains sont transférés à la Régie des Bâtiments par exemple au profit du Service Public Fédéral Justice ou de la Police Fédérale.

Il est donc clair que le domaine public de l’état belge reste dans beaucoup de cas domaine public. En outre, un certain nombre de villes et de communes saisissent cette opportunité pour faire du développement municipal avec de la création de sites industriels, de zones vertes et de zones pour du logement social.

La Défense est en concertation avec de nombreuses autorités qui montrent de l’intérêt, et aide le Service Public Fédéral des Finances lors de la vente. La Défense s’assure que le terrain est assaini avant la vente, ce qui a permis de mener à bonnes fins différents dossiers et à faire progresser d’autres. Par cet effort, la Défense évite l’inoccupation de longue durée des domaines avec les suites néfastes connues telles que le vandalisme et la petite criminalité. La Défense va poursuivre cet effort en étroite collaboration avec les Finances.

Het geachte lid gelieve hierna het antwoord te willen vinden op de door hem gestelde vragen.

Het plan "Voltooiing van de Transformatie" van oktober 2009 heeft aanleiding gegeven tot de sluiting van een aantal militaire kwartieren zowel in Vlaanderen als in Wallonië. Vrijwel onmiddellijk werden beide Gewesten geïnformeerd over het patrimonium dat te koop zou worden gesteld. De nieuwe stedenbouwkundige bestemming op het Gewestplan is namelijk hun exclusieve bevoegdheid, Defensie heeft hierin geen enkele inspraak. Deze procedure is in bepaalde dossiers al afgerond, in andere is ze lopende.

Defensie draagt de overbodige domeinen over aan de Federale Overheidsdienst Financiën zoals voorzien bij wet en deze bepaalt de venale waarde, organiseert de verkoop en verlijdt de akte.

Diverse steden en gemeenten, intercommunales, provinciebesturen en gewestelijke overheden (onder andere het Agentschap Natuur en Bos) hebben hun interesse kenbaar gemaakt om bepaalde militaire domeinen over te nemen. Deze overheden maken veelal gebruik van hun onteigeningsbevoegdheid om deze militaire domeinen te verwerven en genieten hierbij feitelijk van een prioriteit op privé kandidaat-kopers. Defensie verzet zich hierbij nooit wat duidelijk wijst op het feit dat in tegenstelling tot wat er wordt gesteld, van vlug geldgewin geen sprake is.

Daarnaast hebben ook federale departementen hun oog laten vallen op sommige sites. In dat geval worden de terreinen overgedragen aan de Regie der Gebouwen ten voordele van bijvoorbeeld de Federale Overheidsdienst Justitie of de Federale Politie.

Het is dus duidelijk dat het openbaar domein van de Belgische Staat in vele gevallen na verkoop toch publiek domein blijft. Bovendien grijpen een aantal steden en gemeenten deze opportuniteit aan om aan stadsontwikkeling te doen met de inrichting van industrieterreinen, groene zones en zones voor sociale woningbouw.

Defensie pleegt overleg met tal van overheden die hun interesse laten blijken en helpt de Federale Overheidsdienst Financiën bij de verkoop. Defensie zorgt dat de terreinen al gesaneerd zijn vóór de verkoop, en dit alles heeft al geleid tot de afwerking van verschillende dossiers en een significante vooruitgang in andere. Door deze inspanning vermijdt Defensie langdurige leegstand van domeinen met de bekende kwalijke gevolgen zoals vandalisme en kleine criminaliteit. Defensie zal deze inspanning, in nauwe samenwerking met Financiën, verderzetten.