SÉNAT DE BELGIQUE BELGISCHE SENAAT
________________
Session 2012-2013 Zitting 2012-2013
________________
14 février 2013 14 februari 2013
________________
Question écrite n° 5-8102 Schriftelijke vraag nr. 5-8102

de Cécile Thibaut (Ecolo)

van Cécile Thibaut (Ecolo)

à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des Chances

aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen
________________
Zones de police frontalières - Financement - Recrutement - Collaboration transfrontalière - Norme KUL - Difficultés Politiezones in grensgebieden - Financiering - werving - Grensoverschrijdende samenwerking - KUL-norm - Moeilijkheden 
________________
police locale
région frontalière
coopération policière
coopération transfrontalière
gemeentepolitie
grensgebied
politiële samenwerking
grensoverschrijdende samenwerking
________ ________
14/2/2013Verzending vraag
10/12/2013Antwoord
14/2/2013Verzending vraag
10/12/2013Antwoord
________ ________
Question n° 5-8102 du 14 février 2013 : (Question posée en français) Vraag nr. 5-8102 d.d. 14 februari 2013 : (Vraag gesteld in het Frans)

Le 5 janvier 2010, sous la précédente législature, j'interrogeais madame Turtelboom, qui vous a précédé au ministère de l'intérieur, sur le financement des zones de police frontalières (question écrite n° 4-6392). Je souhaite, madame la Ministre, revenir aujourd'hui sur ce problème, ainsi que sur les difficultés rencontrées en terme de recrutement et de collaboration transfrontalières.

En effet, certaines zones font valoir des caractéristiques spécifiques qui engagent des obligations différentes du point de vue des missions. C'est le cas des zones de police frontalières en matière de bilinguisme ou de coopération transfrontalière ce qui entraîne des charges financières spécifiques.

Dans sa réponse à ma question de janvier 2010, madame Turtelboom, expliquait être " aujourd'hui incapable de quantifier de manière certaine l'effectif policier qui est nécessaire, dans un environnement donné, à la satisfaction de la fonction de police de base dans son actuelle conception. ". Afin de répondre à ce problème, celle-ci annonçait la mise en place prochaine d'une recherche scientifique ayant pour objectif de confronter les composantes de la fonction de police de base avec les spécificités de la zone de police en question.

Cette étude doit permettre d'établir des critères autres que la norme dite KUL (clé de répartition de la capacité policière entre les communes du Royaume) afin de financer les zones de polices locales en tenant mieux comptes des réalités du terrain. C'est-à-dire un financement fédéral reposant sur le coût réel des missions des zones de polices.

Au-delà des problèmes que pose la norme KUL, les zones de polices de la province de Luxembourg rencontrent de nombreuses difficultés de recrutement. En effet, il est impossible de suivre la formation de policier en province de Luxembourg. De plus, les premières années de services doivent être prestées dans les grands centres urbains ou dans des unités dites déficitaires ce qui n'aide pas à susciter les vocations.

Je note encore le besoin de revoir les accords de collaborations avec les services de la police française et grand-ducale. Notons par exemple, le fait qu'un policier belge ne peut interpeller un suspect sur le territoire français.

Madame la ministre, pouvez-vous me préciser si l'étude visant à proposer des critères alternatifs à la norme KUL est réalisée ou est en cours de réalisation ? Dans l'affirmative, pouvez-vous me faire part des résultats de celle-ci ?

Dans le cas contraire, avez-vous programmé la réalisation de celle-ci ?

Dans tous les cas, pour quand une modification de la norme KUL est-elle envisageable ? La volonté de mettre en place un financement reposant sur le coût réel des missions des zones de polices est-il toujours d'actualité ?

En ce qui concerne l'attractivité du métier de policier en province de Luxembourg, envisagez-vous des mettre en place des mesures facilitant l'accès à la formation de policier ? Lesquels ? Dans quels délais ?

Au niveau de l'affectation des nouveaux agents à une zone de police, envisagez-vous de faciliter le retour des agents dans une zone de police proche de leur domicile ? Lesquels ? Dans quels délais ?

Enfin, quel est votre agenda et vos propositions afin de régler les difficultés rencontrées dans la coopération transfrontalière avec le Grand-duché de Luxembourg et la France ?

 

Op 5 januari 2010, tijdens de vorige regeerperiode, ondervroeg ik voormalig minister van Buitenlandse Zaken mevrouw Turtelboom over de financiering van de politiezones in grensgebieden (schriftelijke vraag nr 4-6392). Vandaag wil ik op dat probleem terugkomen, evenals op de moeilijkheden op het vlak van de aanwerving en de grensoverschrijdende samenwerking.

Sommige zones vertonen specifieke kenmerken die uiteenlopende verplichtingen met zich meebrengen inzake opdrachten. Dat is het geval voor de politiezones in grensgebieden op het vlak van tweetaligheid of grensoverschrijdende samenwerking, hetgeen specifieke financiële lasten meebrengt.

In haar antwoord op mijn vraag van januari 2010 verklaarde mevrouw Turtelboom :”Vandaag is men niet in staat om op een precieze manier het politie-effectief te becijferen, dat in een gegeven omgeving nodig is om de basispolitiezorg in zijn huidige vorm in voldoende mate te verzekeren.” Om aan die vraag tegemoet te komen, kondigde de minister een wetenschappelijk onderzoek aan, dat als doel heeft alle componenten van de basispolitiezorg te confronteren met de specificiteiten van de politiezone waarin ze worden toegepast.

Op basis van die studie kunnen andere criteria worden opgesteld dan de zogenaamde KUL-norm (verdeelsleutel voor de politiecapaciteit tussen de gemeenten in België) teneinde bij de financiering van de de lokale politiezones meer rekening te houden met de omstandigheden op het terrein. Dat wil zeggen een federale financiering die gebaseerd is op de reële kostprijs van de opdrachten van de politiezones.

Bovenop de problemen die de KUL-norm oplevert, ondervinden de politiezones van de provincie Luxemburg talrijke problemen op het vlak van aanwerving. De politieopleiding kan immers niet in de provincie Luxemburg worden gevolgd. Bovendien moeten de eerste dienstjaren worden vervuld in de grote stedelijke zones of in zogenaamde deficitaire zones, wat niet bevorderlijk is voor het aantal kandidaten.

Ik vermeld nog de nood aan een herziening van de samenwerkingingsakkoorden met de politie van Frankrijk en het Groothertogdom Luxemburg. Het feit dat een Belgische politieagent een verdachte op het Franse grondgebied niet kan aanhouden, illustreert die noodzaak.

Mevrouw de minister, kunt u zeggen of de studie met het oog op het voorstellen van alternatieve criteria voor de KUL-norm is uitgevoerd of aan de gang is? Zo ja, kunt u me de resultaten ervan meedelen?

Indien niet, hebt u de uitvoering van die studie gepland?

In elk geval, voor wanneer is een wijziging van de KUL-norm denkbaar? Bestaat vandaag nog steeds het voornemen om een financiering in te voeren die gebaseerd is op de reële kostprijs van de opdrachten van de politiezones?

Bent u van plan om, in verband met de aantrekkelijkheid van het beroep van politieagent in de provincie Luxemburg, maatregelen te nemen om de toegang tot de politieopleiding te vergemakkelijken? Welke? Binnen welke termijn?

Overweegt u om bij de toewijzing van nieuwe agenten aan een politiezone, het gemakkelijker te maken om agenten terug te laten keren naar een politiezone dichtbij hun woonplaats? Welke? Binnen welke termijn?

Tot slot, wat is de timing en wat zijn uw voorstellen om de moeilijkheden in de grensoverschrijdende samenwerking met het Groothertogdom Luxemburg en Frankrijk op te lossen?

 
Réponse reçue le 10 décembre 2013 : Antwoord ontvangen op 10 december 2013 :

La détermination de la capacité policière minimale qui est nécessaire à la réalisation de la fonction de police de base en fonction de l’environnement de la zone de police – condition de base du financement fédéral fonctionnel recommandé – constituait effectivement l’objet de la dernière recherche scientifique. Une formule objective était donc attendue pour déterminer la capacité policière nécessaire, au moyen d’une série de variables d’environnement pour lesquels des valeurs respectives devaient être attribuées de manière transparente et praticable pour chaque commune.

Cette étude scientifique s’est effectivement clôturée mais elle n’a pas délivré les résultats escomptés. Elle devait définir pour chaque zone de police la capacité opérationnelle minimale qu’exige la satisfaction de la fonction de police de base en fonction de ses caractéristiques propres. Malgré les efforts fournis tant par l’équipe de recherche que par mon administration, la disponibilité fort limitée de données fiables sur lesquelles fonder cette approche fonctionnelle n’a pas permis de définir pareil effectif avec une validité scientifique suffisante.

Les espoirs fondés en la recherche étaient considérables puisqu’il devait constituer la base du financement fonctionnel qui avait été recommandé par les conclusions d’une précédente étude. L’absence de résultats fiables remet donc en cause l’ensemble de la démarche.

Il s’agit à présent d’envisager des pistes de réflexion résolument alternatives en concertation avec mes collègues de Gouvernement. Les travaux se poursuivent donc et je ne manquerai pas de revenir vers qui de droit lorsqu’ils seront dans une phase plus concrète.

Le statut policier prévoit déjà actuellement des dispositions facilitant l’admission en formation de candidats policiers se destinant à un emploi au sein d’une zone de police confrontée à un déficit en personnel. En ce qui concerne l’organisation de la formation de base en province de Luxembourg, il convient de s’en référer au pouvoir organisateur légalement habilité, la loi fédérale autorisant en effet l’agrément d’une école de police par province pour dispenser la formation de base du cadre de base.

Une modalité visant une facilitation du retour de policiers dans une zone de police proche de leur domicile n’est pas à l’ordre du jour, au-delà du quota d’emplois qui est réservé, dans le cadre de la mobilité, aux membres du personnel du cadre opérationnel de plus de 40 ans ayant exercé leur fonction durant dix ans au moins en Région de Bruxelles-Capitale.

Un pouvoir d’arrestation est attribué -par l’accord franco-belge relatif à la coopération transfrontalière en matière policière et douanière conclu avec le ministre de l’Intérieur Manuel Valls le 18 mars 2013- aux policiers belges et français opérant sur le territoire de l’autre partie pour l’exécution d’une mission légale en cas de flagrant délit, et ce même s’ils opèrent seuls, c’est-à-dire sans la présence d’agents du territoire concerné. A fortiori, les policiers belges et français peuvent procéder à une arrestation lorsqu’ils sont sur le territoire de l’autre partie dans le cadre de ces patrouilles mixtes appelées à se généraliser dans la zone frontalière.

Pareils actes pouvaient déjà être posés depuis 2005 entre la Belgique et le Luxembourg suite à l’adoption du traité Benelux en matière de coopération policière et les droits et devoirs des fonctionnaires de police à l’étranger. Les agents de police néerlandais, belges et luxembourgeois peuvent ainsi, en application de ce traité, poursuivre et arrêter des suspects sur le territoire de l’autre partie pour des faits commis sur leur propre territoire et en attendant l’arrivée des policiers du territoire où l’arrestation a lieu.

Het bepalen van de minimale politiecapaciteit die nodig is voor de verwezenlijking van de basispolitiezorg naargelang de omgeving van de politiezone - basisvoorwaarde voor de aanbevolen functionele federale financiering - maakte inderdaad het voorwerp uit van het laatste wetenschappelijk onderzoek. Een objectieve formule was dus verwacht om de benodigde politiecapaciteit te berekenen aan de hand van een heel stel omgevingsvariabelen, waarvan de respectievelijke waarden transparant en makkelijk invulbaar moesten zijn voor elke gemeente.

Deze wetenschappelijke studie werd daadwerkelijk afgerond, maar ze heeft echter niet de verwachte resultaten opgeleverd. Zij moest dus voor elke politiezone, naargelang de eigen kenmerken, de minimale operationele capaciteit definiëren, vereist door de basispolitiefunctie. Ondanks de inspanningen van zowel het onderzoeksteam als mijn administratie, kon een dergelijk effectief niet met een voldoende wetenschappelijke geldigheid gedefinieerd worden, aangezien er zeer weinig betrouwbare gegevens beschikbaar waren waarop die functionele benadering gebaseerd moest zijn.

Men koesterde veel hoop in het onderzoek, omdat het de basis moest vormen voor de functionele financiering die in de conclusies van een vorige studie werd aanbevolen. De afwezigheid van betrouwbare resultaten zet evenwel de hele kwestie op losse schroeven.

Volstrekt alternatieve denkpistes moeten nu bewandeld worden in overleg met mijn collega’s van de Regering. Men moet dus realistisch zijn en niet verwachten dat de informele denkgroep die ik opgericht heb op enkele weken tijd de absolute waarheid zal bieden. De werkzaamheden gaan dus voort en ik zal de rechthebbenden zeker op de hoogte brengen wanneer deze werkzaamheden in een concretere fase zitten.

Het politiestatuut voorziet thans in bepalingen die de toetreding tot de opleiding vergemakkelijken voor kandidaat-politiemannen die zich voorbereiden op een betrekking binnen een politiezone die geconfronteerd wordt met een personeelstekort. Wat de organisatie van de basisopleiding in de provincie Luxemburg betreft, dient men te verwijzen naar de wettelijk gemachtigde organiserende overheid, vermits de federale wet immers de erkenning goedkeurt van een politieschool per provincie om de basisopleiding voor het basiskader te verstrekken.

Er is thans geen sprake van een modaliteit om politiemannen gemakkelijker te laten terugkeren naar een politiezone dichtbij hun woonplaats, bovenop het quotum van betrekkingen dat in het kader van de mobiliteit, is voorbehouden voor de personeelsleden van het operationeel kader van meer dan 40 jaar die hun functie gedurende ten minste tien jaar in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest hebben uitgeoefend.

Een bevoegdheid tot aanhouding wordt – via het Frans-Belgische akkoord over grensoverschrijdende samenwerking inzake politie en douanezaken op 18 maart 2013 afgesloten met de minister van Binnenlandse Zaken, Manuel Valls - toegekend aan de Belgische en Franse politiemannen die optreden op het grondgebied van de andere partij voor de uitvoering van een wettelijke opdracht in geval van betrapping op heterdaad, en dit zelfs indien zij alleen optreden, dit wil zeggen zonder de aanwezigheid van politiemannen van het betrokken grondgebied. A fortiori kunnen de Belgische en Franse politiemannen overgaan tot een aanhouding wanneer zij zich op het grondgebied van de andere partij bevinden in het kader van die gemengde patrouilles, wat in het grensgebied veralgemeend zou moeten worden.

Dergelijke handelingen konden reeds sinds 2005 gesteld worden tussen België en Luxemburg naar aanleiding van de aanneming van het Benelux-verdrag inzake politiesamenwerking en de rechten en plichten van politieagenten in het buitenland. De Nederlandse, Belgische en Luxemburgse politiemannen kunnen aldus, in toepassing van dit verdrag, verdachten achtervolgen en arresteren in het buitenland en in de grensgebieden.