SÉNAT DE BELGIQUE BELGISCHE SENAAT
________________
Session 2012-2013 Zitting 2012-2013
________________
22 novembre 2012 22 november 2012
________________
Question écrite n° 5-7278 Schriftelijke vraag nr. 5-7278

de Bert Anciaux (sp.a)

van Bert Anciaux (sp.a)

à la ministre de la Justice

aan de minister van Justitie
________________
L'extension de la transaction De uitbreiding van de minnelijke schikking 
________________
action publique
action en matière pénale
circulaire
procédure pénale
prescription d'action
strafvervolging
strafrechtelijke procedure
rondschrijven
strafprocedure
verjaring van de vordering
________ ________
22/11/2012Verzending vraag
19/12/2012Antwoord
22/11/2012Verzending vraag
19/12/2012Antwoord
________ ________
Requalification de : demande d'explications 5-2485 Requalification de : demande d'explications 5-2485
________ ________
Question n° 5-7278 du 22 novembre 2012 : (Question posée en néerlandais) Vraag nr. 5-7278 d.d. 22 november 2012 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Une circulaire des Procureurs généraux du 30 mai 2012 autorise le ministère public de notre pays à conclure des transactions avec des personnes soupçonnées de crimes. Ces modifications radicales et délicates ont vu le jour relativement discrètement, sans débat parlementaire ou sociétal digne de ce nom. Cette modification législative limitée s'est faite au moyen de différentes dispositions et surtout d'une imposante circulaire, sans plus.

Les arguments en faveur de cette modification paraissent de prime abord solides puisque les procès coûtent cher et que ce sont précisément les criminels les plus nantis qui parviennent souvent à s'en sortir en invoquant des erreurs de procédure ou des prescriptions. En renonçant à ces procès moyennant le paiement d’une somme d’argent, les autorités, en l'occurrence la Justice, pourraient réaliser d'importantes économies. Un tel pragmatisme est ressenti par beaucoup comme une injustice choquante car cette approche institutionnalise une justice de classes.

Dans une réponse antérieure, la ministre affirmait que cette nouvelle réglementation visait essentiellement les délits très lucratifs qui étaient donc principalement commis par une catégorie de personnes fortunées. La complaisance dont on fait preuve de nos jours à l'égard de la criminalité en col blanc est manifestement inversement proportionnelle à la sévérité que l'on affiche vis-a-vis de la petite criminalité et des nuisances. On a même déjà prétendu que l'argent de ces transactions financerait la construction de prisons. Cette logique est non seulement très suspecte sur le plan éthique mais elle est aussi inexacte. La circulaire précise qu'hormis les cas d’atteinte grave à l’intégrité physique, toutes les infractions peuvent entrer en ligne de compte pour la transaction pour autant que le maximum de la peine n’excède pas le plafond légal (15 à 20 ans). Je me demande dans quelle mesure cela traduit bien l'intention du législateur. Je trouve également choquant que le Parlement n'ait pas été associé à la définition des infractions qui entrent en ligne de compte pour une transaction.

Désormais, le ministère public peut décider de son chef et en coulisse de l'opportunité et de la hauteur de l'amende. Les juges d'instruction et juges au pénal sont mis totalement hors jeu. Il n'est pas étonnant que la Ligue des droits de l'homme ait introduit un recours en annulation de la loi et de la circulaire. Ses arguments paraissent déjà beaucoup plus solides et plus fondamentaux que les raisonnements pragmatiques de la ministre.

Comment la ministre justifie-t-elle cette très large liberté d'appréciation du ministère public ? Comment explique-t-elle que l'objectif initial qui concernait les délits de fraude ait soudainement été élargi à toutes les infractions hormis les délits violents graves ? Quelles garanties a-t-elle que cette approche ne conduira pas à un système inéquitable institutionnalisé ou, pire encore, à un arbitraire absolu ?

La circulaire annonce une évaluation par le Collège des Procureurs généraux, deux ans après l'entrée en vigueur. La ministre est-elle prête à remettre au bout d'un an un rapport intermédiaire au Parlement et à en débattre en profondeur avec lui ? Il s'agit en fin de compte d'une modification radicale sur laquelle le Parlement et le pouvoir judiciaire ont un contrôle très limité.

La ministre accédera-t-elle à ma demande d'enregistrement méticuleux du nombre d'affaires et du taux de récidive car, si l'on considère à titre indicatif que la somme à payer est de 10 à 15 %, je ne serais pas étonné que davantage de personnes soient prêtes à tenter leur chance ?

 

Met een rondzendbrief van 30 mei 2012 van de Procureurs-generaal krijgen alle aanklagers in ons land groen licht om deals te sluiten met verdachte criminelen. Deze verregaande en delicate wijzigingen zijn zonder noemenswaardig parlementair of maatschappelijk debat relatief geruisloos tot stand gekomen. Een beperkte wetswijziging via diverse bepalingen en vooral een stevige omzendbrief, meer niet.

De argumenten pro klinken in eerste instantie erg sterk, want processen kosten veel geld en precies de meest kapitaalkrachtige criminelen slagen er vaak in om de dans te ontspringen door procedurefouten of verjaringen. Met het afkopen van dit soort processen zou de overheid, in casu Justitie, belangrijke besparingen kunnen realiseren. Dit soort pragmatisme wordt door velen als stuitend onrechtvaardig aangevoeld, want deze aanpak betekent het institutionaliseren van klassenjustitie.

In een vorig antwoord beweerde de minister dat deze nieuwe regelgeving voornamelijk misdrijven viseert die zeer lucratief zijn en dus vooral gepleegd worden door een categorie mensen die vermogend zijn. De mildheid die men witteboordcriminelen betoont is tegenwoordig blijkbaar omgekeerd evenredig met de hardheid voor de kleine criminaliteit en overlast. Er werd zelfs al geopperd het geld van deze minnelijke schikkingen aan te wenden voor de bouw van gevangenissen. Deze logica is niet alleen ethisch zwaar bedenkelijk, ze klopt overigens ook niet. In de omzendbrief staat dat alle misdrijven voor de minnelijke schikking in aanmerking komen, voor zover het maximum van de straf, het strafplafond (15 à 20 jaar), niet wordt overschreden en de deal geen zware aantasting inhoudt van de lichamelijke integriteit. Ik vraag mij af in hoeverre dit de bedoeling was van de wetgever. Ik vind het ook stuitend dat het parlement niet betrokken werd bij het bepalen van welke misdrijven in aanmerking komen voor een minnelijke schikking.

Nu mag het openbaar ministerie ook volledig eigenhandig en binnenskamers over de opportuniteit en de hoogte van de boete beslissen. Daarbij worden de onderzoeksrechters en strafrechters volledig buitenspel gezet. Geen wonder dat de Liga voor Mensenrechten procedeert voor de vernietiging van zowel de wet als de omzendbrief. De argumenten klinken alvast veel sterker en fundamenteler dan de pragmatische redeneringen van de minister.

Hoe verantwoordt de minister deze wel zeer ruime beoordelingsvrijheid voor het openbaar ministerie? Hoe verklaart zij dat de aanvankelijke doelstelling met betrekking tot fraudemisdrijven plots wordt uitgebreid naar alle misdrijven waar geen zware gewelddelicten aan te pas komen? Welke garanties heeft zij dat deze aanpak niet zal leiden tot een geïnstitutionaliseerd onbillijk systeem, of erger nog tot totale willekeur?

De omzendbrief vermeldt een evaluatie door het College van Procureurs-generaal, twee jaar na de inwerkingtreding. Is de minister bereid om na één jaar een tussentijds rapport te bezorgen aan het parlement, met een grondige bespreking ervan? Het gaat hier tenslotte om een verregaande wijziging met zeer beperkte controle van het parlement of de rechterlijke macht.

Zal de minister ingaan op mijn vraag om het aantal zaken en de recidive cijfers nauwlettend te registreren, want met een indicatieve afkoopsom van 10 % à 15 % zou het mij niet verbazen dat meer mensen bereid zullen zijn een gokje te wagen.

 
Réponse reçue le 19 décembre 2012 : Antwoord ontvangen op 19 december 2012 :

Une circulaire commune de la ministre de la Justice et du Collège des procureurs généraux, qui règle l'application pratique de l'article 216bis du Code d'Instruction criminelle, et en particulier l’extension de l’extinction de l’action publique moyennant le paiement d’une somme d’argent (EEAPS), a été approuvée le 24 mai 2012.

L’extension de la transaction est un moyen approprié d’offrir une solution réaliste à de nombreux problèmes, tenant notamment à la complexité de l’affaire et au problème de capacité des différents acteurs, en passant par les longs délais de traitement des procédures pénales.

Il ressort du préambule de la liste indicative, formulé dans la circulaire commune n° 6/2012,

que l'ensemble du Code pénal a été passé en revue, article par article, à la lumière de la liste indicative et qu'il a été indiqué si les infractions pénales énumérées pouvaient tomber ou non sous le champ d’application légal de l'article 216bis du Code d’Instruction criminelle.

En ce sens, cette liste indicative répond à ce qui a été convenu au cours des travaux parlementaires préparatoires, à savoir de définir, article par article, la notion d' »atteinte grave à l'intégrité physique ».

Il va de soi que le magistrat de parquet doit toujours juger l'affaire pénale individuelle et que la liste indicative ne conduit pas automatiquement à l'extension de la transaction.

C'est la raison pour laquelle la circulaire prévoit également une évaluation deux ans après l'entrée en vigueur.

Op 24 mei 2012 werd een gemeenschappelijke omzendbrief met het College van procureurs-generaal goedgekeurd die de praktische toepassing van artikel 216bis van het wetboek van strafvordering, en in het bijzonder het verruimd verval van de strafvordering tegen betaling van een geldsom (VVSBG), regelt.

De verruimde minnelijke schikking is een geschikt middel om een realistische oplossing te bieden voor tal van problemen die verband houden ondermeer met de complexiteit van de zaak, de lange duurtijd van de strafprocessen tot het capaciteits-probleem van de verschillende actoren.

Uit de aanhef bij de indicatieve lijst, zoals deze verwoord wordt in gemeenschappelijke omzendbrief 6/2012,

blijkt dat met de indicatieve lijst het volledig strafwetboek artikelsgewijs werd overlopen en werd aangeduid of de opgesomde strafrechtelijke inbreuken al dan niet onder het wettelijke toepassingsgebied van artikel 216bis van het wetboek van strafvordering zouden kunnen vallen.

In die zin komt deze indicatieve lijst tegemoet aan hetgeen tijdens de parlementaire voorbereidingen werd afgesproken, met name om het begrip “zware aantasting van de lichamelijke integriteit” artikelsgewijs te bepalen.

Uiteraard dient steeds de individuele strafzaak beoordeeld te worden door de parketmagistraat en leidt de indicatieve lijst niet tot een automatische toepassing van de verruimde minnelijke schikking.

Vandaar dat de omzendbrief ook voorziet in een evaluatie twee jaar na de inwerkingtreding.