SÉNAT DE BELGIQUE BELGISCHE SENAAT
________________
Session 2011-2012 Zitting 2011-2012
________________
4 octobre 2012 4 oktober 2012
________________
Question écrite n° 5-7120 Schriftelijke vraag nr. 5-7120

de Anke Van dermeersch (Vlaams Belang)

van Anke Van dermeersch (Vlaams Belang)

au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique

aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken
________________
Primes d'une assurance individuelle - Personnes sans héritier au premier degré - Avantage fiscal - Art. 145/1, 2°, du CIR1992 Premies van een individuele levensverzekering - Personen zonder erfgenamen in de eerste graad - Fiscaal voordeel langetermijnspakren - Art. 145/1, 2°, WIB 1992 
________________
épargne
déduction fiscale
assurance vie
prime d'assurance
spaartegoed
belastingaftrek
levensverzekering
verzekeringspremie
________ ________
4/10/2012Verzending vraag
19/11/2012Antwoord
4/10/2012Verzending vraag
19/11/2012Antwoord
________ ________
Question n° 5-7120 du 4 octobre 2012 : (Question posée en néerlandais) Vraag nr. 5-7120 d.d. 4 oktober 2012 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Les personnes qui contractent une épargne-pension peuvent bénéficier d'un avantage fiscal de 30 à 40 %. L'épargne-pension est une sorte d'assurance-vie qui peut être prise sous la forme d'une épargne à long terme. Il apparaît cependant que ce type d'assurance-vie n'offre aucun avantage fiscal aux personnes qui n'ont pas d'héritiers au premier degré.

Celui qui avait une habitation dans l'ancien système de déduction pour habitation (avant le 1er janvier 2005) disposait d'un « panier » qu'il pouvait remplir via les remboursements de capital de l'emprunt de l' habitation unique (= épargne-logement) ou par une assurance-vie individuelle (= épargne à long terme).

Selon le niveau de revenus, la réduction d'impôt sur l'épargne à long terme fluctue, au 31/12/2011, entre 30 et 40 %.

Pour pouvoir bénéficier fiscalement de ce système de « panier », le contrat doit prévoir qu'en cas de décès, les bénéficiaires seront le conjoint ou les personnes apparentées jusqu'au deuxième degré.

Si les personnes concernées n'ont pas d'héritiers, elles ne peuvent pas remplir ce « panier » pour pouvoir bénéficier de réductions fiscales. Il n'est en effet prévu aucune alternative pour ceux qui se trouvent dans pareille situation.

1) Reconnaissez-vous l'existence de ce problème ?

2) Dans l'affirmative, des mesures sont-elles prévues et dans quel sens ?

 

Personen die een pensioenverzekering afsluiten, kunnen een fiscaal voordeel halen tussen de 30 en de 40%. De pensioenverzekering is een soort van levensverzekering die kan worden opgenomen in het langetermijnsparen. Het blijkt evenwel dat dit soort levensverzekering geen fiscaal voordeel oplevert voor personen die geen erfgenamen hebben in de eerste graad.

Wie een woning had in het oude systeem van woningaftrek (voor 1 januari 2005) had beschikking over een "korf" die kon worden opgevuld met kapitaalsaflossingen van de lening van de enige woning (= bouwsparen) of met een individuele levensverzekering (= langetermijnsparen).

De belastingkorting op het langetermijnsparen bedraagt tot 31/12/2011 tussen de 30 en de 40%, afhankelijk van de hoogte van het inkomen.

Om fiscaal te kunnen inbrengen in deze "korf" moet het contract in de voordelen voorzien bij overlijden ten gunste van de echtgenoot of van bloedverwanten tot de tweede graad.

Als de betrokkenen evenwel geen erfgenamen hebben, kunnen zij ook de korf niet fiscaal vullen om te kunnen aftrekken. Er zijn inderdaad geen alternatieven voor de betrokkenen die in een dergelijke situatie verkeren.

1) Erkent u dat er zich een probleem voordoet?

2) Zo ja, worden er desgevallend maatregelen getroffen en in welke zin?

 
Réponse reçue le 19 novembre 2012 : Antwoord ontvangen op 19 november 2012 :

1.   Je pense pouvoir déduire des différents éléments de la question qu'elle concerne les primes d'une assurance-vie individuelle, visées à l'article 1 451, 2° du Code des impôts sur les revenus 1992. 

      Si tel est effectivement le cas, je dois confirmer qu'un célibataire sans parent jusqu'au deuxième degré ne peut bénéficier de la réduction d'impôt pour épargne à long terme lorsqu’il souscrit une assurance-vie individuelle prévoyant des avantages en cas de décès et qui ne sert pas à la reconstitution ou à la garantie d'un emprunt conclu pour acquérir ou conserver un bien immobilier. 

      Il n'a jamais été dans l'intention du législateur d'accorder un avantage fiscal pour de tels contrats. 

      Il ressort en effet des travaux parlementaires qui sont à la base de la loi du 8 mars 1951, qu'à l'époque déjà fut rejeté un amendement qui proposait d'accorder l'immunisation fiscale pour des contrats désignant également d'autres ayants droit (Document 12, Chambre, session 1950-1951). Le législateur de l'époque a par conséquent consciemment réservé l'avantage fiscal aux contrats qui stipulent comme bénéficiaires les proches parents du contribuable, c.-à-d. le conjoint ou les parents jusqu'au deuxième degré du contribuable. Depuis que les cohabitants légaux sont assimilés aux personnes mariées conformément à l'article 2, paragraphe 1er, 2°, du Code précité (à partir de l'exercice d'imposition 2005), le cohabitant légal entre aussi en considération. 

2.   Un élargissement de cette mesure n’est pas à l’ordre du jour pour le moment. Je tiens en outre à faire remarquer que pour entrer en ligne de compte pour un avantage fiscal, il n'est pas obligatoire qu'un contrat d'assurance-vie individuelle prévoie un avantage en cas de décès.

1.   Ik meen uit de diverse elementen van de vraag te kunnen afleiden dat ze betrekking heeft op de in artikel 1 451, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde premies van een individuele levensverzekering. 

      Indien dit inderdaad het geval is, moet ik bevestigen dat een alleenstaande zonder bloedverwanten tot in de tweede graad niet van de belastingvermindering voor het lange termijn sparen kan genieten, wanneer deze een individuele levensverzekering afsluit waarin voordelen zijn voorzien bij overlijden en deze niet dient tot waarborg of wedersamenstelling van een lening voor het verwerven of behouden van een onroerend goed.  

      Het is nooit de bedoeling van de wetgever geweest om voor dergelijke contracten een belastingvoordeel te verlenen. 

      Uit de parlementaire werkzaamheden van de wet van 8 maart 1951 blijkt immers dat reeds in die tijd een amendement werd verworpen waarin was voorgesteld belastingvrijstelling te verlenen voor contracten die ook andere gerechtigden aanwijzen (Stuk 12, Kamer, zitting 1950-1951). De toenmalige wetgever heeft derhalve bewust het belastingvoordeel beperkt tot contracten die als begunstigde de naaste verwanten van de belastingplichtige aanwijzen, d.w.z. de echtgenoot of de bloedverwanten tot de tweede graad van de belastingplichtige. Sinds de wettelijk samenwonenden overeenkomstig artikel 2, paragraaf 1, 2°, van voormeld wetboek met gehuwden worden gelijkgesteld (vanaf aanslagjaar 2005), is de wettelijk samenwonende partner daar nog bijgekomen. 

2.   Een verruiming van de maatregel is op dit ogenblik niet aan de orde. Aanvullend wil ik er nog op wijzen dat om in aanmerking te komen voor een fiscaal voordeel, het niet noodzakelijk is dat een individueel levensverzekeringscontract in een voordeel bij overlijden voorziet.