SÉNAT DE BELGIQUE BELGISCHE SENAAT
________________
Session 2011-2012 Zitting 2011-2012
________________
10 février 2012 10 februari 2012
________________
Question écrite n° 5-5624 Schriftelijke vraag nr. 5-5624

de Bert Anciaux (sp.a)

van Bert Anciaux (sp.a)

à la secrétaire d'État à l'Asile et la Migration, à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjointe à la ministre de la Justice

aan de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Justitie
________________
Centres publics d'action sociale (CPAS) - Personnel - Devoir de réserve Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW) - Personeel - Zwijgplicht 
________________
déontologie professionnelle
éducateur
travailleur social
CPAS
fonctionnaire
devoirs du fonctionnaire
beroepsdeontologie
opvoeder
maatschappelijk werker
OCMW
ambtenaar
plichten van de ambtenaar
________ ________
10/2/2012Verzending vraag
23/4/2012Antwoord
10/2/2012Verzending vraag
23/4/2012Antwoord
________ ________
Question n° 5-5624 du 10 février 2012 : (Question posée en néerlandais) Vraag nr. 5-5624 d.d. 10 februari 2012 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Les travailleurs sociaux des centres publics d'action sociale (CPAS) sont des fonctionnaires et sont soumis aux cadres déontologiques des fonctionnaires. Ils sont en même temps des professionnels chargés de l'assistance qui - comme toutes les personnes chargées de l'assistance - ne peuvent pas travailler sans établir une relation de confiance avec leurs clients. C'est pourquoi ils travaillent dans un cadre déontologique qui leur impose entre autres un devoir de réserve. Dans certains cas, la combinaison des deux cadres peut engendrer des frictions, a fortiori lorsqu'il s'agit d'informations qu'ils ont recueillies au sujet de clients et de la part de clients, par exemple en matière d'abus de régimes sociaux. D'une part, tous les fonctionnaires ont l'obligation de communiquer toutes les infractions ; d'autre part, le devoir de réserve s'applique lorsque ces informations peuvent nuire aux intérêts d'un client. Certains ne veulent pas/plus reconnaître le devoir de réserve de ces fonctionnaires chargés de l'assistance et veulent instaurer l'obligation de parole.

Mes questions sont les suivantes.

1) Quels cadres légaux règlent-ils la déontologie des fonctionnaires qui travaillent comme professionnels chargés de l'assistance (assistant social, éducateur, accompagnateur, médiateur, éducateur de rue, animateur socioculturel, etc.) ? Ces travailleurs sociaux ayant un statut de fonctionnaire ont-ils un devoir de réserve, même lorsqu'il s'agit d'une information au sujet d'un client ou venant d'un client qui peut être passible d'une peine ?

2) Quelle est la position de la secrétaire d'État au sujet de ce devoir de réserve ? Considère-t-elle ce dernier comme inconditionnellement lié à la relation entre une personne chargée de l'assistance - qu'elle soit fonctionnaire ou non - et son client ? Ou souhaite-t-elle rendre ce devoir de réserve conditionnel pour les fonctionnaires et, dans l'affirmative, de quelle manière, en fonction de quels paramètres, etc. ? Souhaite-t-elle différencier le cadre déontologique des fonctionnaires chargés de l'assistance de celui des autres professionnels chargés de l'assistance ?

3) De quels instruments la secrétaire d'État dispose-t-elle pour imposer aux (a) CPAS, (b) aux institutions fédérales et (c) aux institutions réglées et subsidiées par l'autorité fédérale comme règles générales celles qui valent pour les fonctionnaires chargés de l'assistance en ce qui concerne le devoir de réserve en particulier et la déontologie en général ?

4) Juge-t-elle cette question suffisamment prioritaire pour entamer une concertation à ce sujet avec ses collègues des communautés et élaborer une approche semblable ? Des cadres de référence existent-ils déjà à ce sujet ?

 

De maatschappelijke werkers van de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW's) zijn ambtenaren en worden geregeld door de deontologische kaders voor ambtenaren. Tegelijkertijd zijn het ook professionele hulpverleners die - zoals alle hulpverleners - niet kunnen werken zonder een vertrouwensrelatie met hun cliënten. Daarvoor werken zij in een deontologisch kader van hulpverleners, waarbij onder andere elementen van zwijgplicht. In sommige gevallen kan de combinatie van beide kaders fricties veroorzaken, zeker als het gaat over informatie die zij van hun cliënten vergaren over bijvoorbeeld misbruiken van sociale systemen. Enerzijds geldt de verplichting dat ambtenaren alle strafbare feiten moeten melden, anderzijds speelt de zwijgplicht indien informatie de belangen van een cliënt kunnen schaden. Soms gaan er stemmen op om de zwijgplicht van deze ambtenaren-hulpverleners niet (meer) te erkennen en de spreekplicht in te voeren.

Hierover de volgende vragen:

1) Welke wettelijke kaders regelen de deontologie van ambtenaren die beroepsmatig werken als hulpverlener (maatschappelijk werker, opvoeder, begeleider, bemiddelaar, straathoekwerker, opbouwwerker enz.)? Beschikken deze ambtenaren-hulpverleners over een zwijgplicht, ook als het gaat over informatie over of vanwege een cliënt die mogelijks als strafbaar zou kunnen worden beoordeeld?

2) Welke stelling huldigt de geachte staatssecretaris in functie van deze zwijgplicht? Beoordeelt zij deze als onvoorwaardelijk verbonden aan de relatie tussen een hulpverlener - ongeacht ambtenaar of niet - en zijn/haar cliënt? Of wil zij deze zwijgplicht voor ambtenaren voorwaardelijk maken, en zo ja op welke wijze, via welke parameters enz. en daarmee de combinatie ambtenaar-hulpverlener deontologisch anders organiseren dan deze van andere hulpverleners?

3) Over welke instrumenten beschikt de geachte staatssecretaris om de regels die gelden voor ambtenaren-hulpverleners in verband met zwijgplicht specifiek en deontologie algemeen, algemeen geldend op te leggen voor (a) OCMW's en (b) federale instellingen en (c) instellingen geregeld en gesubsidieerd door de federale overheid?

4) Vindt zij dit aandachtspunt voldoende prioritair om hierover met haar collega's van de gemeenschappen overleg te plegen en een gelijkaardige aanpak uit te werken? Bestaan hieromtrent al referentiekaders?

 
Réponse reçue le 23 avril 2012 : Antwoord ontvangen op 23 april 2012 :

En réponse à votre question, je peux vous communiquer les informations suivantes.

1) + 2) Le secret professionnel des collaborateurs des Centres publics d’action sociale (CPAS) est réglementé par plusieurs dispositions légales, à savoir l’article 458 du Code pénal et les articles 36 et 50 de la loi organique du 8 juillet 1976 des Centres publics d’action sociale.

L’article 458 du Code pénal précise clairement que le secret professionnel peut être rompu dans des cas déterminés, à savoir lors d’un témoignage en justice ou devant une commission d'enquête parlementaire. En tenant compte de la théorie du secret professionnel partagé, il est également autorisé, sous certaines conditions, que des informations soient divulguées entre les différents membres de l’équipe d’aide.

En ce qui concerne tous les fonctionnaires belges, conformément à l’article 29, § 1, du Code d’instruction criminelle, la règle veut que « celui qui, dans l'exercice de ses fonctions, acquerra la connaissance d'un crime ou d'un délit, [soit] tenu d'en donner avis sur-le-champ au procureur du Roi près le tribunal dans le ressort duquel ce crime ou délit aura été commis ou dans lequel l'inculpé pourrait être trouvé, et de transmettre à ce magistrat tous les renseignements, procès-verbaux et actes qui y sont relatifs. »

Dans des situations spécifiques, un conflit peut naître entre ces différentes dispositions légales. Dans de telles situations, il faut toujours mettre en balance les différentes dispositions, compte tenu des circonstances spécifiques.

3) Le statut du personnel des collaborateurs du CPAS relève de la compétence des Communautés. En ce qui concerne les membres du personnel qui appartiennent aux administrations relevant de ma propre compétence, la règle veut que si la mise en balance des dispositions légales mentionnée ci-dessus n’est pas appliquée correctement, des mesures disciplinaires puissent éventuellement être prises.

4) La lutte contre la fraude fiscale représente l’une des priorités de ma politique. Le Code pénal social constituera un instrument important de cette lutte. Lors de l’application effective de cet instrument, il y aura lieu de réfléchir à l’impact de cette législation sur la mise en balance des différentes dispositions légales mentionnée ci-dessus. Si, dans ce cadre, il s’avérait nécessaire de se concerter sur cette question avec les Communautés et les Régions, je n’hésiterais certainement pas à le faire.

In antwoord op uw vraag, kan ik u het volgende meedelen.

1 ) + 2) Het beroepsgeheim van de Openbaar Centrum voor maatschappelijk welzijn (OCMW)-medewerkers wordt geregeld in aantal wettelijke bepalingen, meer bepaald artikel 458 Strafwetboek en artikel 36 en 50 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn.

Artikel 458 Strafwetboek vermeldt duidelijk dat het beroepsgeheim doorbroken mag worden in bepaalde gevallen, met name bij getuigenis in rechte of voor een parlementaire onderzoekscommissie. Via de theorie van het gedeelde beroepsgeheim wordt er ook toegestaan dat er onder bepaalde voorwaarden informatie wordt gedeeld onder de verschillende leden van het hulpverlenende team.

Voor alle Belgische ambtenaren geldt ingevolge artikel 29 §1 van het Wetboek van Strafvorderingen dat “hij die in de uitoefening van zijn ambt kennis krijgt van een misdaad of van een wanbedrijf, verplicht (is) daarvan dadelijk bericht te geven aan de procureur des Konings bij de rechtbank binnen wier rechtsgebied die misdaad of dat wanbedrijf is gepleegd of de verdachte zou kunnen worden gevonden, en aan die magistraat alle desbetreffende inlichtingen, processen-verbaal en akten te doen toekomen.”

In specifieke situaties kan er een conflict ontstaan tussen deze verschillende wetsbepalingen. In dergelijke situaties moet men steeds, rekening houden met de specifieke omstandigheden, een afweging maken tussen de verschillende bepalingen.

3) Het personeelsstatuut van de medewerkers van het OCMW valt onder de bevoegdheid van de gemeenschappen. Wat betreft de personeelsleden die behoren tot de administraties die onder mijn bevoegdheid vallen, geldt dat indien de bovenstaande afweging van de wetsbepalingen niet correct wordt toegepast, er eventueel disciplinaire maatregelen kunnen genomen worden.

4) Het voeren van de strijd tegen de sociale fraude is één van de prioriteiten binnen mijn beleid. Het sociaal strafwetboek zal bij die strijd een belangrijk instrument vormen. Bij de effectieve toepassing van dit instrument zal er moeten gereflecteerd worden over de impact van deze wetgeving op de voornoemde afweging van de verschillende wettelijke bepalingen. Indien het in dit kader nodig zou blijken om hierover overleg te plegen met de gemeenschappen en gewesten zal ik zeker niet aarzelen om dit te doen.