SÉNAT DE BELGIQUE BELGISCHE SENAAT
________________
Session 2010-2011 Zitting 2010-2011
________________
24 novembre 2010 24 november 2010
________________
Question écrite n° 5-387 Schriftelijke vraag nr. 5-387

de Elke Sleurs (N-VA)

van Elke Sleurs (N-VA)

à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale

aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie
________________
Maternité de substitution - Évolution - Nombre de demandes - Nombre d'avis positifs Draagmoederschap - Evolutie - Aantal aanvragen - Aantal positieve adviezen 
________________
mère porteuse
procréation artificielle
bioéthique
statistique officielle
draagmoeder
kunstmatige voortplanting
bio-ethiek
officiële statistiek
________ ________
24/11/2010Verzending vraag
15/2/2011Herkwalificatie
24/11/2010Verzending vraag
15/2/2011Herkwalificatie
________ ________
Requalifiée en : demande d'explications 5-521 Requalifiée en : demande d'explications 5-521
________ ________
Question n° 5-387 du 24 novembre 2010 : (Question posée en néerlandais) Vraag nr. 5-387 d.d. 24 november 2010 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Cela fait déjà un certain temps que le Sénat se penche sur une réglementation légale relative à la maternité de substitution. En sa qualité de ministre de la Justice, la ministre avait promis, il y a pratiquement cinq ans, de participer activement au débat. Elle avait également dressé les lignes directrices d'une éventuelle législation. Toutefois, aucun chiffre n'est encore disponible quant à la fréquence à laquelle il est fait appel à cette pratique. Étant donné l'absence de législation, les différents centres de fécondation appliquent leurs propres critères.

Grâce à la loi relative à la procréation médicalement assistée et à la destination des embryons surnuméraires et des gamètes, il y a déjà une réglementation minimum. Ainsi, l'âge maximum d'une mère porteuse a déjà été fixé pour un traitement FIV/ ICSI. Par ailleurs, cette loi a reconfirmé la nécessité de transparence dans les centres de fécondation. Huit ans auparavant, l'arrêté royal du 15 février 1999 fixant la liste des programmes de soins, visée à l'article 9ter de la loi sur les hôpitaux, coordonnée le 7 août 1987 et indiquant les articles de la loi sur les hôpitaux applicables à ceux-ci prévoyait déjà une obligation d'enregistrement des programmes de soins de santé de type A et de type B. Le but principal de cette obligation d'enregistrement était l'amélioration du service presté.

Il est par conséquent primordial de connaître la fréquence de cette pratique en Belgique. Selon l'expression « mesurer c'est savoir » et en vue de rencontrer les besoins réels de la société, nous aimerions donc savoir à quelle fréquence la maternité de substitution est appliquée dans les centres de fécondation de notre pays. La maternité de substitution s'entend ici au sens large du terme, à savoir la pratique selon laquelle une mère porteuse porte l'enfant d'un ou de deux parents demandeurs dans le but de le céder aux parents demandeurs.

Je souhaiterais obtenir une réponse aux questions suivantes :

1) Entre juillet 2001 et juillet 2010, combien de demandes de mise en oeuvre d'un traitement de maternité de substitution les centres de fécondation agréés ont-ils enregistrées ? La ministre pourrait-elle ventiler ces données pour les périodes allant de juillet 2001 à juillet 2004, de juillet 2004 à juillet 2007 et de juillet 2007 à juillet 2010 ?

2) Combien de fois, respectivement durant les périodes allant de juillet 2001 à juillet 2004, de juillet 2004 à juillet 2007 et de juillet 2007 à juillet 2010, le centre de fécondation a-t-il donné un avis positif pour la mise en oeuvre d'un traitement de maternité de substitution dans les centres de fécondation agréés ?

3) Combien de fois, entre juillet 2001 et juillet 2010, la demande de maternité de substitution a-t-elle été transmise au comité d'éthique de l'hôpital responsable du centre de fécondation agréé ?La ministre pourrait-elle ventiler ces données pour les périodes allant de juillet 2001 à juillet 2004, de juillet 2004 à juillet 2007 et de juillet 2007 à juillet 2010 ?

4) Observe-t-on des différences significatives entre les différents centres de fécondation agréés de notre pays en ce qui concerne la prise de décision ?

 

De Senaat onderzoekt al geruime tijd een wettelijke regeling voor het draagmoederschap. In haar hoedanigheid van minister van Justitie deed de minister bijna vijf jaar geleden de belofte om actief aan het debat deel te nemen. Daarenboven schetste zij de krachtlijnen van een mogelijke wetgeving. Toch zijn er nog altijd geen cijfers beschikbaar over de mate waarin deze praktijk is verspreid. Omdat er geen wetgeving is, passen de verschillende fertiliteitscentra hun eigen criteria toe.

Met de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten is er al minimaal regelend opgetreden. Zo werd de maximumgrens voor de leeftijd van een draagmoeder al vastgelegd in het geval van een IVF / ICSI behandeling. Bovendien herbevestigde deze wet de nood aan transparantie in de fertiliteitscentra. Acht jaar eerder bepaalde het koninklijk besluit van 15 februari 1999 tot vaststelling van de lijst van zorgprogramma's zoals bedoeld in artikel 9ter van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987 en tot aanduiding van de artikelen van de wet op de ziekenhuizen die op hen van toepassing zijn, immers al een doorgedreven registratieverplichting voor zorgprogramma's van het type A en het type B. Het voornaamste doel van die registratieverplichting was de verbetering van de dienstverlening.

Het is dan ook zeer belangrijk te weten in welke mate die praktijk in België is verspreid. Onder het motto "meten is weten" en om tegemoet te komen aan de reële noden van de maatschappij hadden we dan ook graag geweten hoe vaak het draagmoederschap wordt toegepast door fertiliteistcentra in België. Draagmoederschap wordt hier verstaan in de brede zin van het woord, namelijk als de praktijk waarbij een draagmoeder het kind draagt van een of twee wensouders, met het doel het af te staan aan de wensouders.

Graag kreeg ik een antwoord op de volgende vragen:

1) Hoeveel aanvragen waren er tussen juli 2001 en juli 2010 om een behandeling tot draagmoederschap op te starten in de erkende fertiliteitscentra? Kan de minister die gegevens opdelen in de periodes van juli 2001 tot juli 2004, juli 2004 tot juli 2007 en juli 2007 tot juli 2010?

2) Hoeveel keer werd, respectievelijk in de periodes van juli 2001 tot juli 2004, van juli 2004 tot juli 2007 en van juli 2007 tot juli 2010, door het fertiliteitscentrum een positief advies gegeven om in de erkende fertiliteitscentra een behandeling tot draagmoederschap op te starten?

3) Hoeveel keer werd de aanvraag tot draagmoederschap tussen juli 2001 en juli 2010 overgemaakt aan het ethisch comité van het verantwoordelijke ziekenhuis van het erkende fertiliteitscentrum? Kan zij die gegevens opdelen in de periodes van juli 2001 tot juli 2004, juli 2004 tot juli 2007 en juli 2007 tot juli 2010?

4) Zijn er grote onderlinge verschillen inzake besluitvorming te bespeuren tussen de verschillende in België erkende fertiliteitscentra?