SÉNAT DE BELGIQUE BELGISCHE SENAAT
________________
Session 2011-2012 Zitting 2011-2012
________________
19 octobre 2011 19 oktober 2011
________________
Question écrite n° 5-3527 Schriftelijke vraag nr. 5-3527

de Bert Anciaux (sp.a)

van Bert Anciaux (sp.a)

à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile

aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid
________________
Garde d'enfants malades à domicile - Accueil extrascolaire - Fonds d'équipements et de services collectifs - Moyens - Organisation - Communautés Thuisoppas van zieke kinderen - Buitenschoolse opvang - Fonds voor Collectieve Uitrustingen en diensten - Middelen - Regie - Gemeenschappen 
________________
garde d'enfants
Fonds d'équipements et de services collectifs
kinderoppas
Fonds voor collectieve uitrustingen en diensten
________ ________
19/10/2011Verzending vraag
7/12/2011Dossier gesloten
19/10/2011Verzending vraag
7/12/2011Dossier gesloten
________ ________
Question n° 5-3527 du 19 octobre 2011 : (Question posée en néerlandais) Vraag nr. 5-3527 d.d. 19 oktober 2011 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Que la garde d'enfants malades à domicile comme l'accueil extrascolaire sont des matières du ressort des communautés est incontestable. Le financement des deux systèmes d'accueil est assuré par le Fonds d'équipements et de services collectifs (FESC), géré par l'Office national d'allocations familiales pour travailleurs salariés.

La logique de la réforme de l'État voudrait que le FESC transfère aux communautés les moyens destinés au subventionnement de la garde d'enfants malades à domicile et de l'accueil extrascolaire puisque ce sont elles qui définissent et exécutent la politique. Ce n'est cependant pas le cas puisque le FESC joue le rôle d'un chef d'orchestre, ce qui signifie qu'un service fédéral réglemente une compétence communautaire.

Voici mes questions à ce sujet.

1) La ministre reconnaît-elle que la compétence en ce qui concerne la politique en matière de garde d'enfants malades et d'accueil extrascolaire appartient aux communautés ?

2) Comment explique-t-elle que le FESC organise lui-même l'octroi de subventions à ces deux formes d'accueil et ne mette pas les moyens à la disposition des communautés conformément à la répartition des compétences en Belgique ?

3) À combien se montent les moyens du FESC qui ont été répartis annuellement entre les trois communautés de 2001 à 2010 et sur quels critères la répartition était-elle fondée ? Comment la ministre évalue-t-elle et explique-t-elle ces chiffres et leur évolution ?

4) De quelle manière et quand la ministre modifiera-t-elle ce mode de fonctionnement et l'adaptera-t-elle conformément à la loi ?

 

Er bestaat geen discussie over de vaststelling dat zowel de thuisoppas voor zieke kinderen als de buitenschoolse opvang behoren tot de gemeenschapsmateries. Voor de financiering van beide opvangsysteem zorgt het Fonds voor Collectieve Uitrustingen en diensten (FCUD), beheerd door de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers.

De logica van de staatshervorming gebiedt dat het FCUD de middelen bestemd voor de subsidiëring van thuisoppas zieke kinderen en buitenschoolse kinderopvang, overmaakt aan de gemeenschappen, die op hun beurt het beleid invullen en uitvoeren. Dit blijkt niet het geval, want het FCUD regisseert zelf. Dit betekent dat een federale dienst regelend optreedt voor een gemeenschapsbevoegdheid.

Hierover de volgende vragen:

1) Beaamt de geachte minister dat de bevoegdheid voor het beleid inzake oppas van zieke kinderen en buitenschoolse kinderen behoort tot de competenties van de gemeenschappen?

2) Hoe verklaart zij dat het FCUD de toekenning van subsidies aan deze twee opvangvormen zelf regisseert en de middelen niet, zoals het past en verplicht is binnen de bevoegdheidsverdeling in België, ter beschikking te stellen van de gemeenschappen?

3) Hoeveel FCUD-middelen werden er jaarlijks verdeeld over de drie gemeenschappen, op basis van welke criteria, dit in de periode 2001-2010? Hoe evalueert en duidt zij deze cijfers en hun evolutie?

4) Op welke wijze en wanneer zal zij deze werkwijze veranderen en conform de wet aanpassen?