SÉNAT DE BELGIQUE BELGISCHE SENAAT
________________
Session 2010-2011 Zitting 2010-2011
________________
15 juillet 2011 15 juli 2011
________________
Question écrite n° 5-2763 Schriftelijke vraag nr. 5-2763

de Bert Anciaux (sp.a)

van Bert Anciaux (sp.a)

à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale

aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie
________________
Aides-soignants - Enregistrement provisoire Zorgkundigen - Voorlopige registratie 
________________
personnel infirmier
soins infirmiers
formalité administrative
accès à la profession
verplegend personeel
verpleegkundige verzorging
administratieve formaliteit
toegang tot het beroepsleven
________ ________
15/7/2011Verzending vraag
7/12/2011Dossier gesloten
15/7/2011Verzending vraag
7/12/2011Dossier gesloten
________ ________
Réintroduite comme : question écrite 5-4540 Réintroduite comme : question écrite 5-4540
________ ________
Question n° 5-2763 du 15 juillet 2011 : (Question posée en néerlandais) Vraag nr. 5-2763 d.d. 15 juli 2011 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Le titre d'aide-soignant a été créé par le biais de l'arrêté royal du 12 janvier 2006 fixant les activités infirmières qui peuvent être effectuées par des aides-soignants et les conditions dans lesquelles ces aides-soignants peuvent poser ces actes. Auparavant, les soignants exerçaient certaines tâches qualifiées de tâches infirmières par l’arrêté royal 78. (Arrêté royal n° 78 du 10 novembre 1967 relatif à l'exercice des professions des soins de santé). De ce fait, ils couraient le risque d’être condamnés pour « exercice illégal d’une profession des soins de santé ». L’arrêté royal du 12 janvier 2006 visait à assurer la sécurité juridique des intéressés. L’arrêté royal prévoyait que les soignants qui travaillent dans un centre d’hébergement et de soins soient enregistrés comme aides-soignants à condition qu’ils aient pu présenter la preuve d’une formation suffisante ou moyennant une équivalence sur la base de l’expérience professionnelle. On pouvait également être enregistré provisoirement. Cela signifie que l'on peut être enregistré définitivement après une formation complémentaire de 120 heures.

Cela signifiait donc concrètement que, pour obtenir un enregistrement provisoire, il fallait introduire une demande avant le 31 décembre 2008 et, dans le même temps, soit être occupé comme personnel soignant dans un établissement de soins à la date du 13 février 2006, soit posséder le diplôme requis et être occupé comme personnel soignant dans un établissement de soins au plus tard le 31 décembre 2008.

En raison d'un arriéré dans le traitement des dossiers par le SPF Santé publique, Sécurité de la chaîne alimentaire et Environnement et des nombreuses confusions sur le terrain, quelques modifications ont été apportées aux délais susmentionnés par un récent arrêté royal de 2011 (arrêté royal du 23 février 2011 modifiant l’arrêté royal du 12 janvier 2006 fixant les modalités d’enregistrement comme aide-soignant).On peut se faire enregistrer provisoirement jusqu'au 30 juin 2012 et on a jusqu'au 31 décembre 2015 pour suivre les 120 heures de formation exigées pour obtenir un enregistrement définitif.

D'où les questions suivantes :

1) Combien a-t-on accordé d'enregistrements provisoires sur la base du fait que l'on était occupé à la date du 13 février 2006 comme personnel soignant dans un établissement de soins ? La ministre peut-elle ventiler ces chiffres par année et par communauté ?

2) Peut-on déjà entrer en ligne de compte pour ce premier type d'enregistrement provisoire si l'on n'a travaillé qu'un seul jour à la date du 13 février 2006 comme personnel soignant dans un établissement de soins ? La ministre partage-t-elle mon point de vue selon lequel cela laisse de la marge pour les comportements frauduleux ? De quelle manière cette exigence a-t-elle été contrôlée ? Combien de demandes de ce type d'enregistrement provisoire ont-elles été refusées et sur quelles bases ?

3) Combien d'enregistrements provisoires ont-ils été accordés sur la base du fait que l'on dispose du diplôme requis et que l'on était occupé comme personnel soignant dans un établissement de soins avant le 31 décembre 2008 ? Ces chiffres peuvent-ils également être ventilés par communauté ?

4) Quel est l'arriéré du SPF Santé publique, Sécurité de la Chaîne alimentaire et Environnement pour ces enregistrements ? Quelle est la cause de cet arriéré et qu'a entrepris la ministre pour l'éliminer ?

5) Pourquoi prolonge-t-elle, par le biais du nouvel arrêté royal, uniquement les délais de l'enregistrement et ne modifie-t-elle rien aux conditions, plus précisément à la date extrême de l'engagement ? Comprend-elle que les soignants qui, pour une raison déterminée, n'étaient pas occupés avant 2009 dans un établissement de soins (par exemple parce qu'ils n'avaient pas encore terminé leurs études ou qu'ils travaillaient dans les soins à domicile), considèrent qu'il s'agit d'une mesure arbitraire et injuste ? Ce sentiment est encore renforcé du fait que, jusqu'à présent (et finalement encore maintenant), la plus grande confusion régnait dans le secteur et dans l'enseignement au sujet de cette mesure. Envisage-t-elle encore de prendre des mesures pour adoucir le préjudice de ces victimes ?

6) Comment évalue-t-elle l'exécution et la communication de cette mesure ? Partage-t-elle le sentiment du secteur et de l'enseignement à savoir que cette mesure est particulièrement injuste ? Quand et de quelle manière le secteur a-t-il été impliqué dans l'élaboration et l'exécution de la mesure ? Qui représentait le secteur ?

7) Quand et de quelle manière les communautés ont-elles été impliquées dans l'élaboration et l'exécution de la mesure ? La ministre partage-t-elle mon point de vue selon lequel ce n'était pas un exemple de collaboration entre le niveau communautaire et fédéral et qu'il a parfois été question d'opposition ? À quel niveau la cause de ce différend se situe-t-elle et comment compte-t-elle garantir une meilleure collaboration à l'avenir ?

 

In 2006 werd via een koninklijk besluit (KB) "de zorgkundige" gecreëerd (het "KB zorgkundigen", cf. koninklijk besluit van 12 januari 2006 tot vaststelling van de verpleegkundige activiteiten die de zorgkundigen mogen uitvoeren en de voorwaarden waaronder de zorgkundigen deze handelingen mogen stellen). Tot op dat moment oefenden verzorgenden bepaalde taken uit die door het zogenaamde "KB 78" (cf. koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen) als een verpleegkundige taak werden gekwalificeerd. Ze liepen daarbij het risico om te worden veroordeeld tot het "onwettig uitoefenen van een gezondheidsberoep". Het KB beoogde juridische zekerheid voor de betrokkene. Het "KB zorgkundigen" voerde in dat de verzorgenden die in een woonzorgcentrum werken, geregistreerd worden als zorgkundigen, op voorwaarde dat ze bewijs van voldoende opleiding konden voorleggen, of mits een gelijkstelling op basis van beroepservaring. Men kon ook voorlopig geregistreerd worden. Dit betekent dat men na een bijkomende opleiding van 120 uur volledig geregistreerd kan worden.

Om voorlopige geregistreerd te worden betekende dit concreet dat men een aanvraag moest doen voor 31 december 2008 en tevens, ofwel tewerkgesteld zijn op 13 februari 2006 als verzorgingspersoneel in een verzorgingsinstelling, ofwel over het vereiste diploma beschikken en uiterlijk voor 31 december 2008 tewerkgesteld zijn als verzorgingspersoneel in een verzorgingsinstelling.

Omwille van een dossierachterstand bij de Federale Overheidsdienst (FOD) Volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu, en omwille van vele onduidelijkheden op het terrein werden er met een recent KB uit 2011 (cf. koninklijk besluit van 23 februari 2011 houdende wijziging van het koninklijk besluit van 12 januari 2006 tot vaststelling van de nadere regels om geregistreerd te worden als zorgkundige) enkele wijzigingen aangebracht aan de bovenvermelde termijnen. Men kan zich voorlopig registreren tot 30 juni 2012 en men krijgt tot 31 december 2015 om de vereiste 120 uren opleiding te volgen voor een volledige registratie.

Hierover de volgende vragen:

1) Hoeveel voorlopige registraties werden er reeds afgeleverd gebaseerd op het feit dat men was tewerkgesteld op 13 februari 2006 als verzorgingspersoneel in een verzorgingsinstelling? Kan de geachte minister deze cijfers tevens uitsplitsen per jaar en per gemeenschap?

2) Volstaat het bij deze eerste vorm van voorlopige registratie om slechts één dag te hebben gewerkt op 13 februari 2006 als verzorgingspersoneel in een verzorgingsinstelling om in aanmerking te komen? Beaamt zij mijn opvatting dat hier veel ruimte is voor frauduleus gedrag? Op welke wijze werd deze vereiste gecontroleerd? Hoeveel aanvragen werden er geweigerd bij deze vorm van voorlopige registratie en basis van welke gronden?

3) Hoeveel volledige registraties werden er reeds afgeleverd gebaseerd op het feit dat men over het vereiste diploma beschikt en uiterlijk voor 31 december 2008 tewerkgesteld was als verzorgingspersoneel in een verzorgingsinstelling? Kunnen deze cijfers tevens uitgesplitst worden per jaar en per gemeenschap?

4) Wat bedraagt de achterstand bij de FOD Volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu met betrekking tot de verwerking van deze registraties? Wat is de oorzaak van deze achterstand en wat heeft zij ondernomen om deze achterstand weg te werken?

5) Waarom verlengt zij met het nieuwe KB enkel de termijnen ter registratie en verandert ze niets aan de voorwaarden, meer bepaald aan de datum van uiterlijke tewerkstelling? Begrijpt zij dat de verzorgenden die om de één of andere reden niet tewerkgesteld waren voor 2009 in een verzorgingsinstelling ( bijvoorbeeld omdat ze nog niet waren afgestudeerd of omdat ze in de thuiszorg werkte ), deze maatregel als zeer arbitrair en onrechtvaardig beschouwen? Dit gevoel wordt ook versterkt omdat er tot voor kort (en eigenlijk nog steeds) de grootste onduidelijkheid bestond rond deze maatregel in de sector en in het onderwijs. Plant zij nog maatregelen om het leed van deze gedupeerden te verzachten?

6) Hoe evalueert zij de uitvoering en de communicatie van deze maatregel? Beaamt zij de beoordeling van de sector en het onderwijs dat er zeer veel onduidelijkheid over deze maatregel bestond? Wanneer en op welke wijze werd de sector betrokken bij het uitwerken en uitvoeren van de maatregel? Wie vertegenwoordigde daarbij de sector?

7) Wanneer en op welke wijze werden de gemeenschappen betrokken bij het uitwerken en uitvoeren van de maatregel? Beaamt zij mijn opvatting dat dit geen schoolvoorbeeld was van samenwerking tussen het gemeenschaps en het federale niveau en dat er soms zelf sprake was van tegenwerking? Waar lag de oorzaak van deze onenigheid en hoe zal zij in de toekomst een betere samenwerking verzekeren?