SÉNAT DE BELGIQUE BELGISCHE SENAAT
________________
Session 2010-2011 Zitting 2010-2011
________________
2 mai 2011 2 mei 2011
________________
Question écrite n° 5-2187 Schriftelijke vraag nr. 5-2187

de Bert Anciaux (sp.a)

van Bert Anciaux (sp.a)

à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale

aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie
________________
Les conséquences de la limitation du nombre d'heures de travail des médecins en formation sur la disponibilité des urgentistes De beperking van het aantal werkuren van artsen in opleiding op de beschikbaarheid van spoedartsen 
________________
médecin
médecine d'urgence
durée du travail
établissement hospitalier
dokter
geneeskundige noodhulp
arbeidsduur
ziekenhuis
________ ________
2/5/2011Verzending vraag
6/5/2011Antwoord
2/5/2011Verzending vraag
6/5/2011Antwoord
________ ________
Requalification de : demande d'explications 5-591 Requalification de : demande d'explications 5-591
________ ________
Question n° 5-2187 du 2 mai 2011 : (Question posée en néerlandais) Vraag nr. 5-2187 d.d. 2 mei 2011 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Grâce à plusieurs questions antérieures, j'ai sondé les conséquences d'une pénurie croissante d'urgentistes. Cette pénurie est manifestement encore aggravée par l'application de la directive qui limite le nombre hebdomadaire d'heures de travail des médecins en formation. La ministre a correctement agi avec cette directive et a appliqué une règle européenne. Elle s'est largement concertée à ce sujet et a obtenu un accord unanime.

Les urgentistes continuent à lancer leur cri de détresse, font référence à la pénurie de 1 200 urgentistes et demandent à la ministre une exception. Ils estiment pouvoir la justifier par une clause d'exception prévue dans la directive européenne. Selon les médias, la ministre n'accepte pas ce raisonnement et ne se déclare pas disposée à prévoir une exception pour les urgentistes en formation.

La ministre partage-t-elle l'avis notamment des urgentistes selon lequel la pénurie pressante actuelle d'urgentistes est aggravée par l'application de la limitation du temps de travail pour les médecins en formation ?Comment la ministre évalue-t-elle cette pénurie et peut-elle assurer que ce problème n'a aucun effet négatif sur la qualité et la performance de nos soins de santé ? La ministre dispose-t-elle de suffisamment d'arguments pour affirmer avec certitude que la pénurie d'urgentistes ne causera aucun problème aigu pour les services des urgences de nos hôpitaux ? Quelles mesures la ministre prend-elle pour maintenir à un niveau suffisamment adéquat l'offre d'urgentistes ? La ministre est-elle encore disposée, si les pénuries posent un problème en s'accumulant, à étendre exceptionnellement la durée de travail des urgentistes en formation ?

 

Via eerdere vragen peilde ik naar de consequenties van een stijgend tekort aan spoedartsen. Dit tekort wordt blijkbaar nog aangescherpt door de toepassing van de richtlijn die het aantal werkuren per week van artsen in opleiding beperkt. De minister handelde met deze richtlijn helemaal correct en paste een EU-regel ter zake toe. Ze pleegde hierover ook uitvoerig overleg en kreeg hieromtrent een unaniem akkoord.

De spoedartsen blijven hun noodkreet herhalen, verwijzen naar het tekort van 1200 urgentieartsen en vragen de minister om een uitzondering. Die menen zij te kunnen rechtvaardigen door een uitzonderingsclausule in de EU-richtlijn. Blijkens de media aanvaardt de minister deze redenering niet en verklaarde zij zich niet bereid om voor spoedartsen in opleiding een uitzondering te voorzien.

Deelt de minister de mening van o.a. de spoedartsen dat er het al bestaande en acute tekort aan urgentieartsen wordt verscherpt door toepassing van de werktijdenbeperking voor artsen in opleiding? Hoe evalueert de minister dit tekort en kan zij verzekeren dat dit probleem geen negatief effect heeft op de kwaliteit en de performantie van onze gezondheidszorg? Beschikt de minister over voldoende argumenten om met zekerheid te stellen dat het tekort aan spoedartsen geen acute problemen veroorzaakt op de spoeddiensten van onze ziekenhuizen? Welke maatregelen neemt de minister om het aanbod van spoedartsen op een voldoende adequaat peil te houden? Is de minister alsnog bereid om, in geval de tekorten accumuleren tot een probleem, de werktijden van spoedartsen in opleiding uitzonderlijk uit te breiden?

 
Réponse reçue le 6 mai 2011 : Antwoord ontvangen op 6 mei 2011 :

La pénurie de médecins urgentistes me préoccupe.

A ma demande, le Conseil National des Secours Médicaux d’Urgence a rendu un avis sur la pénurie de médecins urgentistes le 6 novembre 2008. Il ressort de cet avis que l’activité des services d’urgence et des Service mobile d'urgence et de réanimation (SMUR) justifie 1 470 équivalents temps plein d’urgentistes. A cette date, seuls 711 ETP étaient actifs, la pénurie de médecins urgentistes étant donc estimée à près de 760 ETP.

J’ai pris plusieurs mesures dans le but de réduire cette pénurie :

  1. Le nombre de médecins ayant accès aux formations menant à un titre professionnel particulier augmente progressivement de 757 en 2011 à 1 230 en 2015.

  2. Le quota de formation de spécialistes en médecine aiguë (SMA) et en médecine d’urgence (SMU) est doublé depuis l’an dernier et passe d’un minimum de dix SMA formés par an à 20 et d’un minimum de cinq SMU à dix.

  3. J’ai également fait publier un arrêté prolongeant, pour 4 ans, les mesures transitoires permettant aux autres spécialistes ou candidats spécialistes d’assurer la permanence aux urgences.

D’autres mesures ont également été prises pour mieux orienter les patients en cas d’urgence vers la première ligne de soins. J’épinglerai en particulier le développement des postes de gardes, dont le financement des nouveaux projets a été triplé en 2 ans et le système de dispatching central 1 733 démarré à Bruges et dans le Hainaut et prochainement élargi à la province du Luxembourg.

La nouvelle loi réglementant la durée du temps de travail limite la durée moyenne de travail hebdomadaire à 48 ou 60 heures selon que le médecin salarié, statutaire ou en formation refuse ou accepte de prester un temps de travail additionnel. Cette durée de travail peut même s’élever à 60 ou 72 heures par semaine à condition que la durée moyenne précitée soit respectée sur une période de référence de treize semaines. Il s’agit là, vous en conviendrez, de durées de travail déjà fort importantes.

Je ne peux pas et ne veux pas, en tant que ministre de la Santé Publique, imposer à des médecins des gardes de plus de 24 heures ou des durées de travail hebdomadaire de plus de 72 heures sans prendre le risque de notamment réduire la qualité des soins.

Et quand bien même telle serait ma volonté, une telle exception ne serait probablement pas admise par les juridictions européennes, en raison de l’interprétation restrictive donnée par la Cour européenne de Justice, en son arrêt « SIMAP », aux dispositions des directives 2003/88/CE (temps de travail) et 89/391/CE (sécurité et santé au travail) sur lesquelles se fondent les représentants des médecins urgentistes. Pour le surplus sur cette question, je vous renvois à ma collègue, la ministre de l’Emploi, compétente pour les questions relatives au temps de travail.

Het tekort aan spoedartsten baart mij zorgen.

Op mijn vraag heeft de Nationale Raad voor dringende geneeskundige hulpverlening op 6 november 2008 een advies gegeven over het tekort aan spoedartsten. Uit dit advies blijkt dat er voor de activiteiten van de spoeddiensten en van de Mobiele urgentiegroep (MUG) 1 470 voltijdse equivalenten urgentieartsen nodig zijn. Vandaag zijn er maar 711 VTE's actief, en wordt het tekort aan urgentieartsen dus op bijna 760 VTE's geschat.

Ik heb verschillende maatregelen getroffen om dit tekort terug te dringen:

  1. Het aantal dokters dat opleidingen zal kunnen volgen die tot een bijzondere beroepstitel leiden zal geleidelijk aan van 757 in 2011 tot 1 230 in 2015 toenemen.

  2. Sinds vorig jaar is het opleidingsquotum van geneesheren specialist in de acute geneeskunde (GAG) en van geneesheren specialist in de spoedgeneeskunde (GSG) verdubbeld, en van een minimum van tien opgeleide GAG per jaar tot twintig per jaar gestegen, en van een minimum van vijf GSG tot tien.

  3. Ik heb ook een besluit laten verschijnen dat de overgangsmaatregelen, waarbij de andere specialisten of kandidaat-specialisten de wachtdiensten van de spoeddiensten kunnen verzekeren, met vier jaar verlengt.

Er werden nog andere maatregelen genomen om de patiënten in geval van nood naar de eerstelijnszorg te oriënteren. Ik verwijs in het bijzonder naar de uitbreiding van de wachtdiensten, waarbij de financiering van nieuwe projecten in twee jaar tijd verdrievoudigd is en naar het in Brugge en Henegouwen begonnen centraal dispatchingsysteem 1 733 dat binnenkort naar de provincie Luxemburg wordt uitgebreid.

De nieuwe wet op de arbeidstijd beperkt de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur tot 48 of 60 uren, al naar gelang de dokter - in loondienst, vastbenoemd of in opleiding - weigert of aanvaardt om een bijkomende arbeidstijd te presteren. Deze arbeidstijd kan zelfs oplopen tot 60 of 72 uren per week, op voorwaarde dat men de voornoemde gemiddelde duur over een referentieperiode van dertien weken naleeft. U zult het met mij eens zijn dat het hier al om lange arbeidstijden gaat.

Als minister van Volksgezondheid kan en wil ik artsen geen wachtdiensten van meer dan 24 uren of wekelijkse arbeidstijden van meer dan 72 uren opleggen en het risico nemen dat voornamelijk de kwaliteit van de zorgen daaronder lijdt.

En zelfs als ik dat zou willen, zou de Europese rechtspraak een dergelijke uitzondering waarschijnlijk niet aanvaarden, aangezien het Europees Hof van Justitie in haar "SIMAP"-arrest de bepalingen van de richtlijnen 2003/88/EG (arbeidstijd) en 89/391/EG (veiligheid en gezondheid op het werk), waarop de vertegenwoordigers van de spoedartsen zich baseren, restrictief interpreteerde. Voor de rest van uw vraag verwijs ik u naar mijn collega, de minister van Werk, die voor de vragen over de arbeidstijd bevoegd is.