SÉNAT DE BELGIQUE BELGISCHE SENAAT
________________
Session 2007-2008 Zitting 2007-2008
________________
7 avril 2008 7 april 2008
________________
Question écrite n° 4-774 Schriftelijke vraag nr. 4-774

de Wouter Beke (CD&V N-VA)

van Wouter Beke (CD&V N-VA)

au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles

aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen
________________
Code des impôts sur les revenus - Article 354 - Application Wetboek Inkomstenbelastingen - Artikel 354 - Toepassing 
________________
impôt sur le revenu
fiscalité
prescription d'action
fraude fiscale
droit fiscal
inkomstenbelasting
fiscaliteit
verjaring van de vordering
belastingfraude
fiscaal recht
________ ________
7/4/2008Verzending vraag
(Einde van de antwoordtermijn: 8/5/2008)
29/4/2008Antwoord
7/4/2008Verzending vraag
(Einde van de antwoordtermijn: 8/5/2008)
29/4/2008Antwoord
________ ________
Question n° 4-774 du 7 avril 2008 : (Question posée en néerlandais) Vraag nr. 4-774 d.d. 7 april 2008 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Le délai normal dont l’administration dispose pour établir une imposition court jusqu’au 30 juin de l’année suivant celle dont le millésime désigne l’exercice d’imposition (article 395, CIR 1992). Par exemple, pour ce qui concerne les revenus de l’année 2007 (exercice d’imposition 2008), le délai normal d’imposition expire le 30 juin 2009.

L’article 354 du Code des impôts sur les revenus 1992 prévoit cependant un prolongement du délai normal d’imposition dans certains cas.

En cas d’absence de déclaration, de remise tardive de celle-ci ou de déclaration inexacte (lorsque l’impôt dû est supérieur à celui qui se rapporte aux données d’une déclaration régulière et introduite dans les délais), l’impôt peut être établi pendant trois ans à partir du 1er janvier de l’année qui désigne l’exercice d’imposition pour lequel l’impôt est dû (article 354, CIR 1992). Par exemple, pour ce qui concerne les revenus de l’année 2007, le délai d’imposition de trois ans expire le 31 décembre 2010.

L’article 354, alinéa 2, du CIR 1992 prévoit que ce délai extraordinaire de trois ans est encore prolongé de deux ans en cas de fraude. Par exemple, pour ce qui concerne les revenus de l’année 2007, le délai d’imposition de cinq ans expire le 31 décembre 2012.

Par fraude, il faut entendre une infraction aux dispositions du Code des impôts sur les revenus ou des arrêtés pris pour son exécution, commise dans une intention frauduleuse ou à dessein de nuire. Il suffit de démontrer soit l’intention frauduleuse soit le dessein de nuire, ce sont en d’autres termes des conditions alternatives. Outre l’établissement d’une infraction préalable, l’administration doit aussi apporter la preuve de l’intention frauduleuse ou du dessein de nuire.

Dans le commentaire du Code des impôts sur les revenus (Comm. IR nº 354/24), il est mentionné que l’administration ne peut prolonger de deux ans le délai extraordinaire de trois ans que dans les cas où :

- les pratiques irrégulières qu’elle a constatées au cours d’un contrôle dans le délai de trois ans lui permettent de présumer que les mêmes pratiques ou d’autres analogues sont utilisées par le contribuable concerné depuis plus longtemps ;

- les renseignements qui lui sont parvenus en provenance d’autres services de taxation ou d’autres administrations ou services publics ou qu’elle a recueillis chez des tiers constituent des indices sérieux d’une fraude caractérisée.

On peut conclure de l’article 333, alinéa 3, du CIR 1992 que l’administration peut procéder à des investigations pendant le délai d’imposition exceptionnel de cinq ans, à condition que l’administration ait notifié préalablement au contribuable, par écrit et de manière précise, les indices de fraude fiscale qui existent, en ce qui le concerne, pour la période considérée.

J’aimerais obtenir une réponse aux questions suivantes :

1. Compte tenu du commentaire sur le Code des impôts sur les revenus, l’article 354, alinéa 2, du CIR 1992, doit-il être interprété en ce sens qu’en cas de doute au sujet de pratiques irrégulières, l’administration a la possibilité d’étendre le délai d’imposition aux revenus des cinq années précédentes ? En d’autres termes, l’administration fiscale peut-elle examiner la situation fiscale des cinq années précédentes lorsqu’elle a des indices sérieux de fraude caractérisée parce qu’elle craint que ces pratiques frauduleuses ne soient utilisées depuis plus longtemps ?

2. L’article 354, alinéa 2, du CIR 1992 doit-il être interprété en ce sens que l’administration a aussi la possibilité d’invoquer la fraude lorsque le délai normal d’imposition de trois ans risque d’être dépassé, et de disposer ainsi d’un délai d’imposition (et d’un délai d’investigation) supplémentaires de deux ans ? Quel est le rapport entre une telle pratique et les principes d’une bonne gestion (principalement le principe de précaution et de fair-play) lorsqu’en raison de la lenteur du fonctionnement de l’administration elle-même – celle-ci dispose depuis trois ans déjà des informations fournies sur la base desquelles la fraude a été invoquée sans toutefois avoir établi une imposition – le délai de trois ans risque d’expirer et, par conséquent, l’administration invoque la fraude pour disposer d’un délai supplémentaire de deux ans ?

 

De normale termijn waarover de administratie beschikt om een aanslag te vestigen loopt tot 30 juni van het jaar volgende op het aanslagjaar (art. 395, WIB 1992). Bijvoorbeeld voor wat betreft het inkomstenjaar 2007 (aanslagjaar 2008) verstrijkt de normale aanslagtermijn op 30 juni 2009.

Het artikel 354 van het Wetboek Inkomstenbelastingen 1992 voorziet echter in een verlenging van de normale aanslagtermijn in bepaalde gevallen.

Bij niet, laattijdige of onjuiste aangifte (wanneer de verschuldigde belasting hoger is dan de belasting die voortvloeit uit de gegevens van een regelmatige en tijdige aangifte) mag de belasting worden gevestigd gedurende drie jaar vanaf 1 januari van het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd waarvoor de belasting is verschuldigd (art. 354, WIB 1992). Bv. voor wat betreft de inkomsten van het inkomstenjaar 2007 verstrijkt de aanslagtermijn van drie jaar op 31 december 2010.

Artikel 354, lid 2, WIB 1992 voorziet dat deze buitengewone aanslagtermijn van drie jaar nog met twee jaren wordt verlengd in geval van fraude. Bijvoorbeeld voor wat betreft de inkomsten van het inkomstenjaar 2007 verstrijkt de aanslagtermijn van vijf jaren op 31 december 2012.

Onder fraude wordt verstaan een inbreuk op de bepalingen van het Wetboek inkomstenbelastingen of van ter uitvoering ervan genomen besluiten, gedaan met bedrieglijk opzet of met het oogmerk te schaden. Het is voldoende dat ofwel het bedrieglijk opzet ofwel het oogmerk om te schaden wordt aangetoond, het zijn met andere woorden alternatieve voorwaarden. De administratie moet naast het vaststellen van een voorafgaande overtreding ook het bewijs van het bedrieglijk opzet of het oogmerk om te schaden leveren.

In de commentaar op het Wetboek inkomstenbelastingen (Comm. IB nr. 354/24) staat vermeld dat de administratie de buitengewone termijn van 3 jaar maar met 2 jaar mag verlengen ingeval:

- de onregelmatige praktijken die zij tijdens een controle binnen de termijn van drie jaren heeft vastgesteld, haar in staat stellen te vermoeden dat dezelfde of analoge praktijken door de betrokken belastingplichtige sedert langere tijd worden toegepast;

- de inlichtingen die ze van andere aanslagdiensten of andere openbare besturen of overheidsdiensten heeft verkregen, of die ze bij derden heeft ingewonnen, ernstige aanwijzingen voor een kennelijke fraude uitmaken.

Uit artikel 333, lid 3, WIB 1992 kan men afleiden dat de administratie onderzoeken mag verrichten gedurende de uitzonderlijke aanslagtermijn van vijf jaar, op voorwaarde dat de administratie de belastingplichtige vooraf schriftelijk en op nauwkeurige wijze kennis heeft gegeven van de aanwijzingen inzake belastingontduiking die te zijnen aanzien bestaan voor het bedoeld tijdperk.

Graag had ik van de geachte minister een antwoord gekregen op de volgende vragen:

1. Dient, rekening houdend met de commentaar op het Wetboek Inkomstenbelastingen, artikel 354, lid 2, WIB 1992 zo worden geïnterpreteerd dat de administratie de mogelijkheid heeft om bij een vermoeden van onregelmatige praktijken de aanslagtermijn uit te breiden tot de inkomsten van de vijf voorgaande jaren? Met andere woorden, kan de belastingadministratie de belastingstoestand van de vijf vorige jaren onderzoeken wanneer zij ernstige aanwijzingen heeft van kennelijke fraude omdat zij vermoedt dat deze frauduleuze praktijken zich reeds langere tijd hebben voorgedaan?

2. Dient artikel 354, lid 2 WIB 1992 zo worden geïnterpreteerd dat de administratie ook de mogelijkheid heeft om bij dreigende overschrijding van de normale aanslagtermijn van drie jaar fraude in te roepen, en zo over een bijkomende aanslagtermijn (en onderzoekstermijn) van twee jaar te beschikken? Hoe verhoudt een dergelijke praktijk zich tot de beginselen van behoorlijk bestuur (voornamelijk het zorgvuldigheids- en fair play beginsel) wanneer door de trage werking van de administratie zelf – de administratie beschikt reeds drie jaar over de verstrekte informatie waarop het inroepen van de fraude berust zonder echter een aanslag te hebben gevestigd – de termijn van drie jaren dreigt te verstrijken en hierdoor de administratie fraude inroept om over een aanvullende termijn van twee jaar te beschikken?

 
Réponse reçue le 29 avril 2008 : Antwoord ontvangen op 29 april 2008 :

Chaque fois qu'une infraction aux dispositions du Code des impôts sur les revenus 1992 (CIR 92) ou aux arrêtés pris en exécution de celui-ci est commise dans une intention frauduleuse ou à dessein de nuire, le délai d'imposition visé à l'article 354, alinéa 1er, CIR 92, est prolongé de deux ans.

L'article 354 CIR 92 ne comporte aucune restriction impliquant que si l'administration a déjà connaissance d'un fait qui justifie une imposition durant le délai d'enrôlement de trois ans, le délai extraordinaire de cinq ans ne pourrait plus être appliqué. L'administration ne peut renoncer à taxer si elle en a la possibilité.

Telkens als een inbreuk op de bepalingen van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92) of van de ter uitvoering ervan genomen besluiten, begaan met bedrieglijk opzet of met het oogmerk te schaden wordt vastgesteld, wordt de aanslagtermijn bepaald in artikel 354, 1e lid, WIB 92, met twee jaar verlengd.

Artikel 354 WIB 92 houdt geen beperking in, in de zin dat, indien de administratie al kennis had van het feit dat aanleiding geeft tot de aanslag gedurende de aanslagtermijn van drie jaar, de buitengewone aanslagtermijn van vijf jaar niet kan worden toegepast. De administratie mag niet afzien van een taxatie indien zij in de mogelijkheid daartoe verkeert.