SÉNAT DE BELGIQUE BELGISCHE SENAAT
________________
Session 2009-2010 Zitting 2009-2010
________________
7 avril 2010 7 april 2010
________________
Question écrite n° 4-7297 Schriftelijke vraag nr. 4-7297

de Dirk Claes (CD&V)

van Dirk Claes (CD&V)

au ministre du Climat et de l'Énergie

aan de minister van Klimaat en Energie
________________
Dépenses en vue de protéger une habitation privée contre le cambriolage ou l'incendie - Avantage fiscal - Publicité trompeuse Uitgaven voor beveiliging van een privéwoning tegen inbraak of brand - Fiscaal voordeel - Misleidende reclame 
________________
vol
déduction fiscale
sécurité et gardiennage
logement
impôt des personnes physiques
publicité abusive
diefstal
belastingaftrek
beveiliging en bewaking
huisvesting
belasting van natuurlijke personen
misleidende reclame
________ ________
7/4/2010Verzending vraag
(Einde van de antwoordtermijn: 6/5/2010)
6/5/2010Einde zittingsperiode
7/4/2010Verzending vraag
(Einde van de antwoordtermijn: 6/5/2010)
6/5/2010Einde zittingsperiode
________ ________
Aussi posée à : question écrite 4-7298
Requalification de : demande d'explications 4-1603
Aussi posée à : question écrite 4-7298
Requalification de : demande d'explications 4-1603
________ ________
Question n° 4-7297 du 7 avril 2010 : (Question posée en néerlandais) Vraag nr. 4-7297 d.d. 7 april 2010 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

L'an dernier déjà, j'avais posé la question écrite n° 4-3618 au ministre des finances, relative à l'interprétation des dispositions légales en matière de réduction d'impôt pour les dépenses effectuées en vue de sécuriser une habitation contre le vol ou l'incendie (article 145/31 du Code des impôts sur les revenus 1992)

Sa réponse était claire : « Lorsqu'une porte de garage à actionnement électrique est équipée d'un moteur avec système anti-soulèvement, ce moteur est considéré pour moitié comme système de sécurisation car celui-ci fait en sorte que la porte, une fois fermée, ne peut plus être ouverte. Dans un tel cas, la moitié de la dépense pour le moteur entre par conséquent en ligne de compte pour la réduction d'impôt de 50 % qui est visée ici. Ceci signifie concrètement, qu'en principe, 25 % de la valeur totale du moteur peut être prise en considération pour la réduction d'impôt.

Les dépenses relatives à la livraison et au placement de la porte de garage en tant que telle sont donc exclues de l'application de cette réduction d'impôt. »

Le point de vue du ministre et de l'administration fiscale, élaboré en concertation avec le Service public fédéral (SPF) Intérieur, ne laisse aucune place à l'interprétation. Ce point de vue a d'ailleurs été repris dans un avis publié au Moniteur belge du 28 juillet 2009, p. 51189.

Certains fournisseurs de portes de garage affirment encore, contrairement au point de vue officiel de l'administration fiscale, que leurs portes peuvent entrer en ligne de compte pour une réduction fiscale supérieure aux 25 % susmentionnés.

Il s'agit ici d'une forme de publicité mensongère à l'égard des consommateurs, en tout cas s'il apparaissait ultérieurement que l'administration fiscale rejette certains frais de placement de la porte. Le consommateur prend en effet sa décision d'achat en fonction de tous les éléments du dossier, en tenant notamment compte de l'incitant fiscal lié à cet investissement.

On peut aussi parler de concurrence déloyale vis-à-vis des autres fournisseurs de portes de garage, qui agissent loyalement et informent correctement leur clientèle des conséquences fiscales de leur investissement.

Pour ces raisons, je souhaiterais une réponse aux questions suivantes :

1. Le ministre est-il au courant de pareilles pratiques commerciales ?

2. Peut-il confirmer qu'il s'agit en l'espèce d'une pratique commerciale déloyale, qui est interdite par les dispositions de la loi du 14 juillet 1991 sur les pratiques du commerce et sur l'information et la protection du consommateur ?

3. Quelles démarches un acheteur ou un fournisseur lésé peut-il entreprendre pour mettre un terme à ces pratiques ?

4. Le ministre est-il prêt à demander au SPF Économie, PME, Classes moyennes et Énergie de lancer une enquête sur de telles pratiques commerciales ? S'il le souhaite, je peux lui transmettre les données d'un dossier concret.

 

Vorig jaar stelde ik reeds een schriftelijke vraag nr. 4-3618 aan de minister van Financiën met betrekking tot de interpretatie van wetsbepalingen inzake de belastingvermindering voor uitgaven ter beveiliging van woningen tegen inbraak of brand (artikel 145/31 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 [WIB 92]).

Hij verstrekte een duidelijk antwoord: "Wanneer een elektrisch aangedreven garagepoort is uitgerust met een motor met een anti-ophefsysteem dan wordt die motor voor de helft aangemerkt als een beveiligingssysteem omdat die er mee voor zorgt dat de poort, eens ze dicht is, niet meer kan worden geopend. In een dergelijk geval komt de helft van de uitgave voor de motor bijgevolg in aanmerking voor de hier bedoelde belastingvermindering van 50 %. Concreet betekent dit dat in principe 25 % van de totale waarde van de motor in aanmerking kan worden genomen voor de belastingvermindering.

De uitgaven betreffende de levering en de plaatsing van de garagepoort als zodanig zijn dus uitgesloten van de toepassing van deze belastingvermindering. "

Het standpunt van de minister en de fiscale administratie, dat in overleg met de Federale Overheidsdienst (FOD) Binnenlandse Zaken werd uitgewerkt, laat geen ruimte voor interpretatie. Dit standpunt werd trouwens ook opgenomen in een bericht dat in het Belgisch Staatsblad op 28 juli 2009, blz. 51189, werd gepubliceerd.

In tegenspraak met het officieel standpunt van de fiscale administratie beweren bepaalde leveranciers van garagepoorten nog altijd dat hun garagepoorten voor een hoger bedrag dan de hierboven vermelde 25 % van de motor in aanmerking mogen worden genomen voor belastingvermindering.

Het betreft hier een vorm van misleidende reclame ten aanzien van de consumenten, zeker indien later zou blijken dat de fiscale administratie bepaalde kosten voor de plaatsing van de garagepoort verwerpt. De consument neemt immers een aankoopbeslissing op basis van alle elementen van het investeringsdossier, in het bijzonder rekening houdende met de fiscale stimulans verbonden aan deze investering.

Daarnaast is hier ook sprake van oneerlijke concurrentie ten aanzien van de andere leveranciers van garagepoorten, die wel loyaal te werk gaan en het cliënteel op een correcte wijze inlichten over de fiscale gevolgen van hun investering.

Om voorgaande redenen had ik van de geachte minister graag een antwoord verkregen op de volgende vragen:

1. Is de geachte minister op de hoogte van dergelijke handelspraktijken?

2. Kan hij bevestigen dat het in casu om een oneerlijke handelspraktijk gaat die verboden is krachtens de bepalingen van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument?

3. Welke stappen kan een benadeelde koper of leverancier nemen om aan deze praktijken een einde te maken?

4. Is hij bereid om de FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie te vragen om een onderzoek in te stellen naar dergelijke handelspraktijken? Indien gewenst kan ik de gegevens van een concreet dossier overmaken.