SÉNAT DE BELGIQUE BELGISCHE SENAAT
________________
Session 2007-2008 Zitting 2007-2008
________________
3 avril 2008 3 april 2008
________________
Question écrite n° 4-558 Schriftelijke vraag nr. 4-558

de Martine Taelman (Open Vld)

van Martine Taelman (Open Vld)

à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique

aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid
________________
Allocations familiales - Couples homosexuels - Cumul Gezinsbijslag - Holebi - Cumulatie 
________________
prestation familiale
minorité sexuelle
gezinsuitkering
seksuele minderheid
________ ________
3/4/2008Verzending vraag
(Einde van de antwoordtermijn: 8/5/2008)
16/4/2008Antwoord
3/4/2008Verzending vraag
(Einde van de antwoordtermijn: 8/5/2008)
16/4/2008Antwoord
________ ________
Herindiening van : schriftelijke vraag 4-437 Herindiening van : schriftelijke vraag 4-437
________ ________
Question n° 4-558 du 3 avril 2008 : (Question posée en néerlandais) Vraag nr. 4-558 d.d. 3 april 2008 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Les allocations familiales génèrent encore parfois des problèmes. Si, dans un couple lesbien, les deux partenaires deviennent mère, elles percevront chacune les allocations familiale du premier enfant. En principe, cela n’est pas admissible puisque le couple a deux enfants. Les enfants des couples homosexuels devraient tous être pris en compte lors la détermination des rangs pour l’octroi des allocations familiales.

D’où mes questions à la ministre :

1. Avez-vous connaissance de tels problèmes ?

2. Dans l’affirmative, quelles solutions proposez-vous pour remédier à ce problème et faire en sorte que tous ces enfants soient pris en compte lors de la détermination des rangs pour l’octroi des allocations familiales ?

 

Wat het gezinsbijslag betreft, rijzen er soms nog problemen. Indien in een lesbisch koppel beide partners moeder worden, krijgen ze allebei gezinsbijslag voor een eerste kind. Dit klopt in principe niet, omdat het koppel over twee kinderen beschikt. Kinderen van holebikoppels zouden dus ook moeten kunnen “cumuleren” bij het toekennen van het gezinsbijslag.

Vandaar mijn vragen aan de geachte minister:

1. Hebt u weet van dergelijke problemen?

2. Indien ja, welke oplossingen stelt u voor om dit euvel te verhelpen opdat deze kinderen toch “gecumuleerd” zouden kunnen worden bij het toekennen van het gezinsbijslag?

 
Réponse reçue le 16 avril 2008 : Antwoord ontvangen op 16 april 2008 :

J'ai l'honneur de vous communiquer la réponse suivante.

Suite à un arrêt de la Cour constitutionnelle du 21 juin 2000, la loi du 12 août 2000 portant des dispositions sociales, budgétaires et diverses a adapté l'article 42 des lois coordonnées relatives aux allocations familiales pour travailleurs salariés. En vertu de cet article, lorsqu'il y a plusieurs allocataires, il est tenu compte, pour la détermination du rang, de l'ensemble des enfants bénéficiaires, entre autres aux conditions suivantes :

« 1º les allocataires doivent avoir la même résidence principale au sens de l'article 3, alinéa 1er, 5º, de la loi du 8 août 1983 organisant un Registre national des personnes physiques, exception faite des cas dans lesquels il ressort d'autres documents officiels produits à cet effet, que la cohabitation des allocataires est effective;

2º les allocataires doivent être, soit conjoints, soit parents ou alliés au premier, au deuxième ou au troisième degré, soit des personnes déclarant former un ménage de fait. »

Par cette nouvelle approche du ménage, un ménage de fait est dorénavant formé lorsque :

— des personnes (deux, voire plus de deux) indépendamment de leur sexe;

— qui ne sont pas parentes ou alliées jusqu'au troisième degré;

— cohabitent et règlent leurs problèmes ménagers de commun accord et mettent en commun, éventuellement même partiellement, leurs ressources respectives.

Cette description offre l'avantage de ne pas prendre en considération la vie sexuelle des partenaires, ce qui garantit le respect de la vie privée des assurés sociaux.

En vertu de l'article 42 précité, les allocataires qui forment un ménage de fait bénéficient donc, indépendamment du fait qu'ils sont du même sexe ou non, du regroupement des enfants qu'ils élèvent, de la même manière que les personnes mariées et les parents ou alliés jusqu'au troisième degré, toutefois à condition qu'ils déclarent constituer ce type de ménage.

La nécessité de pareille déclaration résulte du fait qu'une simple cohabitation de personnes — qui ne sont ni mariées ni parentes ou alliées jusqu'au troisième degré — ne suffit pas pour constater l'existence d'un ménage de fait : en vue du regroupement des enfants, ces allocataires doivent faire savoir à leur organisme d'allocations familiales qu'ils règlent ensemble leurs problèmes ménagers et qu'ils mettent en commun, même partiellement, leurs ressources.

Les trois catégories d'allocataires (couples mariés, parents ou alliés jusqu'au troisième degré, partenaires dans un ménage de fait) doivent, comme dans le passé, avoir le même domicile.

La loi précitée du 12 août 2000 a toutefois instauré un assouplissement de cette condition générale : la cohabitation effective des allocataires appartenant à une des trois catégories de la loi suffit pour permettre le regroupement lorsque cette cohabitation, qui n'est pas reprise dans le RNPP, est confirmée par d'autres sources officielles.

Citons comme exemple les attestations de communes dans lesquelles il est déclaré que les personnes se sont fait domicilier à une certaine date, alors que cette domiciliation n'est pas encore reprise dans le RNPP.

Des attestations établies dans les services de police dans lesquelles ceux-ci constatent une cohabitation, constituent également des pièces officielles qui doivent être prises en considération.

Ik heb de eer u het hiernavolgend antwoord mede te delen.

Naar aanleiding van een arrest van het Grondwettelijk Hof van 21 juni 2000 heeft de wet van 12 augustus 2000 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen artikel 42 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders aangepast. Overeenkomstig dit artikel wordt, indien er meerdere bijslagtrekkenden zijn, voor de rangbepaling rekening gehouden met het geheel van de rechtgevende kinderen onder de ondermeer volgende voorwaarden :

« 1º de bijslagtrekkenden moeten dezelfde hoofdverblijfplaats hebben in de zin van artikel 3, eerste lid, 5º, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, behalve wanneer uit andere daartoe overgelegde officiële documenten blijkt dat de bijslagtrekkenden wel degelijk samenwonen;

2º de bijslagtrekkenden moeten ofwel echtgenoten zijn ofwel bloed- of aanverwanten in de eerste, tweede of derde graad, ofwel personen die verklaren een feitelijk gezin te vormen. »

Door de nieuwe benadering van wat een gezin is, wordt een feitelijk gezin voortaan gevormd wanneer :

— personen (twee, zelfs meer dan twee) ongeacht hun geslacht;

— die geen bloed- of aanverwanten zijn tot de derde graad;

— samenwonen en in gemeen overleg hun huishoudelijke problemen regelen en daarbij, eventueel zelfs maar gedeeltelijk, hun respectievelijke bestaansmiddelen samenvoegen.

Deze omschrijving biedt het voordeel dat het seksuele leven van de partners niet in aanmerking wordt genomen hetgeen de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de sociaal verzekerden garandeert.

Krachtens het voormelde artikel 42 genieten de bijslagtrekkenden die een feitelijk gezin vormen dus, ongeacht of ze al dan niet tot hetzelfde geslacht behoren, de groepering van de kinderen die ze opvoeden op dezelfde wijze als gehuwden en bloed- en aanverwanten tot de derde graad, echter op voorwaarde dat ze verklaren een dergelijk gezin te vormen.

De noodzaak van een dergelijke verklaring komt voort uit het feit dat een loutere samenwoning van personen — die noch getrouwd zijn noch bloed- of aanverwant zijn tot de derde graad — niet volstaat om het bestaan van een feitelijk gezin vast te stellen : om de kinderen te mogen groeperen moeten deze bijslagtrekkenden hun kinderbijslaginstelling melden dat ze samen hun huishoudelijke problemen regelen en dat ze hun bestaansmiddelen, zelfs gedeeltelijk, samenbrengen.

De drie categorieën van bijslagtrekkenden (gehuwd paar, bloed- of aanverwanten tot de derde graad, partners in een feitelijk gezin) dienen zoals in het verleden dezelfde woonplaats te hebben.

De voormelde wet van 12 augustus 2000 heeft nochtans een versoepeling van deze algemene voorwaarde ingevoerd : de daadwerkelijke samenwoning van de bijslagtrekkenden behorende tot de drie categorieën van de wet volstaat om de groepering mogelijk te maken wanneer deze samenwoning, die niet opgenomen is in het RNP, bevestigd wordt door andere officiële bronnen.

Bij wijze van voorbeeld kan men getuigschriften van gemeenten vermelden waarin wordt gesteld dat personen zich op een bepaalde dag hebben laten domiciliëren, terwijl dat dit nog niet in het RNP is opgenomen.

Getuigschriften die door de politiediensten worden opgesteld waarin zij hebben vastgesteld dat er samenwoning is, vormen eveneens officiële stukken die in aanmerking moeten worden genomen.