SÉNAT DE BELGIQUE BELGISCHE SENAAT
________________
Session 2007-2008 Zitting 2007-2008
________________
4 février 2008 4 februari 2008
________________
Question écrite n° 4-291 Schriftelijke vraag nr. 4-291

de Yves Buysse (Vlaams Belang)

van Yves Buysse (Vlaams Belang)

au ministre de l'Intérieur

aan de minister van Binnenlandse Zaken
________________
SPF Intérieur - Constitution de l’ancienneté pécuniaire - Remarques de la Cour des comptes FOD Binnenlandse Zaken - Opbouw geldelijke anciënniteit - Opmerkingen van het Rekenhof 
________________
salaire
fonction publique
échelle des salaires
ancienneté
ministère
loon
overheidsapparaat
loonschaal
anciënniteit
ministerie
________ ________
4/2/2008Verzending vraag
(Einde van de antwoordtermijn: 6/3/2008)
19/3/2008Dossier gesloten
4/2/2008Verzending vraag
(Einde van de antwoordtermijn: 6/3/2008)
19/3/2008Dossier gesloten
________ ________
Réintroduite comme : question écrite 4-597 Réintroduite comme : question écrite 4-597
________ ________
Question n° 4-291 du 4 février 2008 : (Question posée en néerlandais) Vraag nr. 4-291 d.d. 4 februari 2008 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Les articles 7 et 35 de l’arrêté royal du 29 juin 1973 fixant les échelles de traitement des grades communs à plusieurs ministères prévoient que les restrictions en matière de valorisation liée aux classes d’âge continuent à s’appliquer aux services accomplis avant le 1er janvier 1994, même s’il s’agit de membres du personnel engagés après cette date. Ces restrictions impliquent que l’ancienneté pécuniaire ne peut être constituée qu’aussitôt que le membre du personnel concerné a atteint un âge précis.

Selon la Cour des comptes, ces règles n’ont pas été respectées dans plusieurs cas, notamment au SPF Intérieur.

Quelles mesures le ministre a-t-il prises pour faire appliquer correctement les articles 7 et 35 de l’arrêté royal susmentionné ?

 

De artikelen 7 en 35 van het koninklijk besluit van 29 juni 1973 tot vaststelling van de weddeschalen der aan verscheidene ministeries gemene graden, bepalen dat de beperkingen van validering inzake de leeftijdsklassen blijven gelden voor diensten verricht vóór 1 januari 1994, ook voor personeelsleden die na 1 januari 1994 in dienst kwamen. Deze beperkingen houden in dat de geldelijke anciënniteit pas kan worden opgebouwd zodra het betrokken personeelslid een bepaalde leeftijd heeft bereikt.

Volgens het Rekenhof worden deze regels bij de FOD Binnenlandse Zaken in verscheidene gevallen niet gerespecteerd.

Welke maatregelen heeft de geachte minister genomen om de artikelen 7 en 35 van het hierboven vermelde koninklijk besluit correct te laten toepassen?